Evaluatie Derde Kamer
Bij de Derde Kamer haden we de volgende uitgangspunten/gedachten.
1. De Derde Kamer moet organisatorisch en inhoudelijk een
alternatief zijn voor politieke partijen en het overtheidsbeleid. Het is de bedoeling, buiten politieke partijen en overlegstrukturen met de overheid om een soort tegenbeweging op te
bouwen, die zich niet laat inkapselen en die met name de
thema's demokratie, migratie, armoede en milieu met elkaar in
verband brengt. Een beweging nadrukkelijk tegenover de huidige
politiek/beleid.
2. Sociale bewegingen zijn in Nederland one issue bewegingen
geworden, die zich maar met een bepaald onderwerp bezig houden, zodat er geen over all analyse van de maatschappij en het
formuleren van een alternatief daarvoor tot uitgangspunt
gekozen wordt. Een visie op het geheel ontbreekt. Verder zijn
er ook organisatorisch weinig kontakten tussen de mensen, die
in een bepaalde sociale beweging aktief zijn. Er zou bij deze
mensen wel eens een grote behoefte kunnen bestaan om met
andere bewegingen in kontakt te komen en gezamenlijk een
alternatief te ontwikkelen. De Derde Kamer kan als functie
hebben, deze mensen met elkaar in kontakt te brengen en dat
gezamenlijke alternatief te ontwikkelen.
3. We moeten daarbij niet een van te voren geformuleerd alternatief op tafel leggen, maar van onderop, dwz de mensen uit de
verschillende sociale bewegingen moeten al diskussierende met
elkaar tot de formulering van een gemeenschappelijk inhoudelijk alternatief komen. De tijd is voorbij, dat je een verklaring dropte van bovenaf en daar dan aanhang vopor probeerde te
werven. De mensen zijn mondig genoeg om zelf dingen te formuleren.
Hierover hebben echter voortdurend diskussies in de Derde
Kamer plaatsgevonden, vanaf het begin. Het besluit is in feite geweest, dit niet te doen.
4. Aansluitend bij het niet van bovenaf opleggen van analyses
en methoden om dingen te bereiken moeten we proberen op lokaal
nivo plaatselijke Derde Kamers te ontwikkelen, waarbij de
mensen uit verschillende sociale bewegingen die de plaatselijke situatie goed kennen samen op lokaal nivo aktief worden
vanuit een bredere visie (glokalisering). Deze plaatselijke
coalities van derde kamers vormen een soort federatie op
landelijk nivo, de landelijke Derde Kamer.
5. De tijd is rijp voor een dergelijk alternatief. Er is een
krisis in het besluitvormingssysteem, die de legitimatie ervan ondergraaft. Mensen geloven steeds minder in de huidige politiek. Door de privatisering van publieke taken, het ontstaan
van een neo-liberaal Europa en andere faktoren wordt de macht
van de nationale staat als regulerende instantie uitgehold. Politieke partijen spreken steeds minder mensen aan, omdat men
het geloof in de huidige politiek heeft verloren. Dit is oa
genanalyseerd in de eerste grote brochure van de Derde Kamer.
De Derde Kamer zal een alternatief zijn voor mensen, om zich
bij aan te sluiten. Er kan een tamelijk radikaal links alternatief ontstaan voor de huidige politiek, die enige aanhang en
invloed heeft.
De bovenstaande doelstellingenen klinken zeer ambitieus, en misschien zijn onze ambities iets minder geweest, maar ik
geloof, dat ik de belangrijkste uitgangspunten van de Derde Kamer in haar opzet wel heb genoemd.
De praktijk bleek wat weerbarstiger dan de teorie.
Wat is er, sinds de oprichting van de Derde Kamer de afgelopen
jaren gebeurd?
1. De Derde Kamer heeft geen coalities kunnen vormen met
andere groeringen, waarbij de Derde Kamer een duidelijk gezicht had en een meerwaarde vormde ten opzichte van die andere
groeperingen. Daarvoor zijn verschillende redenen. De opzet
van een nieuw links blad als coalitie tussen Konfrontatie, Autonoom Centrum, SAP en Lekker Fris is mislukt, evenals het
projekt van Konfrontatie zelf. In Amsterdam kwam er geen coalitie tussen het referendum komitee en de Derde Kamer. Wij
hebben een konferentie belegd, op basis van oa een kritiek op
het referendumkomitee, dat zij de nationalistisch-Amsterdamse
sentimenten probeerden uit te spelen, en dat het om meer ging
dan groot of klein Amsterdam. Wij wilden op de konferentie de
inhoudelijke achtergronden van het ontstaan van groot-amsterdam naar voren brengen, zodat de diskussie over demokratie en
lokale ekonomie inhoudelijk nieuwe impulsen zou krijgen. Dit
is niet begrepen. De doelstellingen van de Derde Kamer bleven
abstrakt en vaag.
2. In sociale bewegingen bleek het opzetten van one-issue groeperingen met een specifiek doel een bewuste politiek te
zijn, in het licht van de onmogelijkheden op dit moment in Nederland op werkelijk grote sociale bewegingen van de grond
te krijgen, op basis van een gemeenschappelijke analyse, die de
regering onder druk zetten. Wijnand Duivendak heeft daar oa een
intervieuw over gegeven. De behoefte, met andere sociale
bewegingen te praten bleek niet zo groot, en het is vanuit een specifieke beweging ook mogelijk, een totaal analyse te maken.
De ervaringen met het Platform naar een Ander Europa hebben
mij geleerd, dat zeker bij de kaderleden van verschillende
groeprringen geen behoefte bestaat aan langdurige coalities.
Men komt alleen tot gelegenheidscoalities, naar aanleiding van
gebeurtenissen, die zich voordoen. (De Europese Top)
PvdL
vrijdag 9 januari 1998
Evaluatie Derde Kamer na enkele jaren
donderdag 1 januari 1998
De organisatie van de arbeidsbemiddeling in Nederland in 1998
In Nederland is de organisatie van
de arbeidsbemiddeling een onoverzichtelijke lappendeken van allerlei
organisaties. Arbeidsbureaus, gemeentelijke instellingen, zorgverzekeraars,
uitzendbureaus etc. Al die instellingen houden zich bezig met de uitvoering van
allerlei regelingen, maar ook met arbeidsbemiddeling, omscholing,
trajectbegeleiding, sollicitatiecursussen, etc. Allemaal activiteiten om de
werkzoekende klaar te stomen voor de kennis en vaardigheden die de werkgever
eist. Het is een erg onoverzichtelijk geheel van instellingen, die langs
elkaar heen werken of elkaar beconcurreren.
Toch zal ik proberen, in het
volgende enige lijnen van de arbeidsbemiddeling in Nederland aan te geven.
In het poldermodel zijn er globaal 4
methoden, om de deelname van de beroepsbevolking aan betaalde arbeid te
bevorderen. Ten eerste de algehele loonkostenverlagingen voor werkgevers op
basis van belastingverlagingen en loonmatiging. In dit artikel komt dat verder
niet ter sprake; het is een macro-ekonomisch verhaal, dat een beetje buiten de
organisatie van de arbeidsbemiddeling valt. Ten tweede door een systeem van
arbeidsbemiddeling, waarbij getracht wordt vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Ten derde door gerichte subsidiëring
van werkgevers, om bepaalde groepen, bijvoorbeeld langdurig werklozen- weer aan
werk te helpen.
En tenslotte door de opzet van de
zogenaamde additionele arbeid, de creatie van door de overheid betaalde ?
banen.
Ik ga eerst in op de organisatie van
de arbeidsbemiddeling.
arbeidsvoorziening
Op landelijk niveau is er de
Arbeidsvoorziening Nederland. Daaronder ressorteren Regionale Besturen
Arbeidsvoorziening. (RBA's), die voor de arbeidsbemiddeling in een bepaalde
regio zorgen. In het bestuur van Arbeidsvoorziening Nederland en de RBA's
zitten vertegenwoordigers van de overheid, de werkgevers en de werknemers. De
arbeidsvoorzieningsorganisaties zijn verantwoordelijk voor de volgende taken:
registratie van werkzoekenden en van
vacatures, beroeps keuzevoorlichting in samenwerking met de Adviesbureaus voor
Opleiding en Beroep, waarvan er een is in iedere regio, arbeids -medische
advisering, arbeidsbemiddeling, scholing, behandeling ontslagaanvragen en
uitvoering van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV).
De uitvoering van al deze taken van
arbeidsvoorziening is in handen van arbeidsbureau's en de centra voor
vakopleiding (CVV's)
Mensen met een WW of
bijstandsuitkering moeten zich bij het arbeidsbureau als werkzoekende laten
inschrijven. Maar in principe kan iedereen zich laten inschrijven. Men kan
gebruik maken van de vacaturebank. Verder kan men bij het arbeidsbureau terecht
voor omscholing, sollicitatiecursussen, beroepskeuzetests, de Wiw, diverse projekten,
enz.
andere organisaties
Naast het arbeidsbureau houden
verschillende organisaties zich bezig met de arbeidsbemiddeling voor specifieke
groepen, zoals de Stichting Inzet (middelbaar en hoger personeel), de AVO en de
HSA (voor mensen met een handicap), Emplooi (voor Vluchtelingen), RPD advies
(voor een baan bij de rijksoverheid), uitzendbureau Start (oa voor langdurig
werklozen).
Daarnaast zijn er nog organisaties
die zich met toeleiding naar de additionele arbeid en de zogenaamde
trajectbegeleiding bezig houden. Ik kom daar nog op terug.
Het regionaal bestuur
arbeidsvoorziening is betrekkelijk autonoom in het te voeren beleid. Ze kijken
vooral naar de verhouding tussen vraag en aanbod in de betreffende regio. In de
ene regio kan er een tekort zijn aan arbeidskrachten voor een bepaald beroep,
en in een andere regio weer niet. Dit kan er toe leiden, dat je de scholingskosten
voor een bepaalde opleiding in de ene regio wel vergoed krijgt (het is noodzakelijke
scholing) en in een andere regio weer niet.
Maar uitgangspunt zijn eigenlijk
altijd de wensen van de werkgevers. Die zijn autonoom in hun
personeelsbeleid, en zij beslissen of ze iemand wel of niet aannemen.
Vervolgens wordt gezocht naar (langdurig) werklozen die moeten worden klaar gestoomd
voor die werkgevers-eisen. In dit kader kunnen de consulenten gesprekken voeren
met werklozen om bijvoorbeeld een omscholingscursus, of een
sollicitatietraining te volgen. Ook zijn er 'Melkert consulenten' die mensen
moeten selecteren voor de additionele arbeid.
regelingen
We komen nu op de tweede methode om
de werkgelegenheid te bevorderen en mensen aan het betaalde werk te helpen, nl
de loonkostensubsidies voor specifieke groepen, meestal regelingen, die ook
door het arbeidsbureau worden uitgevoerd.
Het zijn loonkostensubsidies voor werkgevers. Consulenten van het
arbeidsbureau kunnen deze regelingen gebruiken, om een werkgever ertoe te
bewegen een werkloze of een andere werkzoekende in dienst te nemen. Er zijn
veel van die regelingen. Er is bijvoorbeeld gerichte subsidiëring om in
bepaalde sectoren meer laag betaalde, ongeschoolde arbeid te scheppen. Een
voorbeeld van dat laatste zijn de wettelijke maatregelen van afdrachtsvermindering
op loonkosten.
Werkgevers kunnen een afdrachtskorting
van fl 3660,- gulden krijgen wanneer ze iemand voltijds in dienst nemen op het
niveau van maximaal 115% van het Wettelijk minimumloon. Dit geldt dus niet
alleen voor langdurig werklozen.
Dan is er nog de premievrijstelling
bij kortdurende arbeid door uitkeringsgerechtigden. Voor kortdurende arbeid
door personen die een WW, WAO of Ziektewet uitkering ontvangen, kan een
werkgever vrijstelling van premies voor de werknemers verzekeringen krijgen.
Bijvoorbeeld bij seizoenwerk, zoals werk in de aspergeteelt.
Er zijn nog veel meer regelingen,
zoals de kaderregeling uitzendarbeid, subsidies van de Europese Unie en de
regeling marktverruiming schoonmaakbranche. Verder de bijdrage regeling
bedrijfstakgewijze scholing werklozen. Maar het zou hier te ver voeren alle
regelingen op te sommen en uit te leggen.
Fasering van werklozen
Werklozen die zich aandienen, worden
eerst op hun kansen op werk beoordeeld en in vier categoriën ingedeeld. Dit
wordt aanbodanalyse genoemd. De indeling wordt gemaakt door een Arbeidsbureau-consulent.
Hierbij wordt tijdens een mondeling gesprek met de cliënt een inschatting van
de mate van bemiddelbaarheid gemaakt.
Hierbij worden vier categorieën
gehanteerd: fase een goed bemiddelbaar, fase twee bemiddelbaar na inzet van
instrumentarium arbeidsbureau, fase drie pas bemiddelbaar na intensief traject
waarbij het arbeidsbureau en anderen (sociale diensten, gemeenten) samenwerken
en fase vier zijn mensen, die niet bemiddelbaar zijn.
Het Arbeidsbureau verzorgt in
beginsel bij alle gevallen de bemiddeling naar betaalde arbeid op de reguliere
arbeidsmarkt, al dan niet na enig traject.
De mensen die in fase 4 vallen
worden door de GSD begeleid. Hierbij heeft de GSD drie mogelijkheden, namelijk
een uitstroomtraject, zorg/inkomenstraject en (uitsluitend) inkomenstraject.
Wordt van je de inschatting gemaakt dat je nog kansen hebt op de arbeidsmarkt
of een gesubsidieerde baan na enige scholing/begeleiding, dan wordt je
overgeheveld naar 3 of hoger. Zijn je arbeidskansen klein dan val je in het
zorg/inkomenstraject, waarbij je te kennen kunt geven dat je zorg nodig hebt,
en waarbij je doorverwezen wordt naar een zorginstelling. Heb je geen hulp
nodig, val je in het inkomenstraject, waarbij je met rust gelaten wordt.
Zonodig worden je kenmerken geregistreerd, zoals "arbeidsongeschikt,
lichamelijk, of geestelijk gehandicapt". In totaal zijn de mensen in de
zogenaamde fase 4 weer ingedeeld in 15 verschillende kategorien.
Met name de gemeenten subsidiëren
wel of niet met gelden van de rijksoverheid of van het Europees sociaal fonds
projekten, In Amsterdam zijn daarvoor bijvoorbeeld zogenaamde toeleidingscentra
opgericht. Deze toeleidingscentra houden zich bezig met sociale activering en
toeleiding naar allerlei ook vaak weer door de overheid gesubsidieerde zelfstandige
projekten, die mensen weer klaar moeten stomen voor de arbeidsmarkt.
In de toeleidingscentra worden
cliënten op zogenaamde vóór-trajecten
worden geplaatst. Je volgt allerlei cursussen of gesprekken en je wordt soms
doorverwezen. Is een voor-traject met goed gevolg doorlopen, dan volgt
verwijzing naar een consulent van het Arbeidsbureau, die dan voor bemiddeling
naar de arbeidsmarkt zorgt. Eigenlijk mogen de 'bemiddelaars' van de
'toeleidingscentra' die de voor-trajecten uitvoeren niet aan arbeidsbemiddeling
doen. Cliënten worden naar die toeleidingscentra verwezen door Arbeidsbureau
en Sociale Dienst. Voorbeelden zijn het C.O.P in Zuid-Oost, het Brugproject,
Centrum Oost Vooruit, Werkwinkel Plus, Instapcentrum Nieuw West. In totaal zijn
er zeven van zulke 'toeleidingscentra' in Amsterdam.
een loket
Bedrijfsverenigingen, Sociale
Diensten en Arbeidsbureaus zijn al jaren bezig te proberen de een-loket
gedachte in praktijk te brengen. De werkzoekende krijgt dan slechts een
intakegesprek voor meerdere organisaties, en hij/zij hoeft niet iedere keer
opnieuw zijn/haar doopceel op tafel te leggen. Bovendien kunnen de verschillende
deelnemers aan het een loketsysteem hun werkzaamheden beter op elkaar afstemmen,
zodat de kansen voor de werkzoekende worden vergroot. Dat is tenminste de
bedoeling.
Uiterlijk op 1 januari 2001 moeten
alle arbeidsbureau's sociale diensten en uitvoeringsinstellingen opgegaan zijn
in een 'front-office' in ongeveer 219 Centra's voor Werk en Inkomen. De
werkzoekende komt binnen langs een haag van vacatures en helemaal aan het einde
van de gang zit een mannetje voor de aanvraag van de uitkering. Voordat een
uitkering sowieso in zicht komt, wordt eerst pogingen in het werk gesteld
iemand aan werk te helpen. De druk op de werkzoekenden wordt groter. Dit proces
van de een loket benadering kent veel moeilijkheden, teveel om op te noemen.
Competentiestrijd, computers die niet op elkaar aangesloten kunnen worden,
gebruik van verschillende termen voor hetzelfde, etc.
Ik noem hier kort ook de
uitzendbureau's. Wat doen zij? 5% van de totale werkgelegenheid gaat via
uitzendburoos.
Via een uitzendbureau is het
mogelijk tijdelijk werk te krijgen. Uitzendbureau's zijn geen
arbeidsbemiddelaars zoals arbeidsbureaus. Uitzendbureau's stellen arbeidskrachten
ter beschikking. Men is in dienst van het uitzendbureau. Uitzendbureau's mogen
uitzendkrachten gedurende een periode van maximaal zes maanden uitlenen aan
hetzelfde bedrijf. Overschrijding van deze termijn met ten hoogste een half
jaar wordt gedoogd door de Arbeidsinspectie.
Additionele arbeid
De vierde methode om de
werkgelegenheid te bevorderen en mensen aan betaald werk te helpen is de
invoering van de additionele arbeid. Nederland kende tot 1januari 1998
verschillende regelingen, om langdurig werklozen weer aan het werk te helpen.
In de eerste plaats de banenpool en de Jeugd Werk Garantiewet, In de tweede
plaats de Melkertregelingen, 1 en 2. In de derde plaats de sociale activering
op grond van artikel 144 van de bijstandswet. Tenslotte is er nog de Wet
Sociale Werkvoorziening om lichamelijk of geestelijk gehandicapten aan het werk
te helpen.
Deze regelingen zijn per 1 januari
afgeschaft, en vervangen door de Wet Inschakeling Werkzoekenden (W.I.W), die
een integratie van al die regelingen beoogt.
Doelgroepen zijn alle
bijstandsgerechtigden, alle werkloze jongeren, andere werklozen die langer dan
een jaar bij het arbeidsbureau staan ingeschreven.
De instrumenten die gehanteerd
kunnen worden zijn sociale activering (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk), scholing,
detachering en werkervaringsplaatsen.
Voor elke jongere die zich aanmeldt
voor een uitkering of zich inschrijft als werkloze, wordt door de gemeente en
het arbeidsbureau een trajectplan gericht op werk opgesteld. Binnen uiterlijk
een jaar moet de gemeente met de jongere een dienstverband aangaan. Deze
'sluitende aanpak' is in het algemeen beperkt tot jongeren jonger dan 23 jaar.
Gemeenten kunnen bovendien personen
uit de doelgroep bij wijze van opstap naar een reguliere baan tijdelijk
werkervaring laten opdoen door een werkervaringsplaats bij een werkgever in de
markt‑ of collectieve sector. De bemiddeling daarvoor loopt via het
arbeidsbureau. De deelnemers hebben een dienstverband van meestal een jaar met
de werkgever, die hiervoor subsidie krijgt van de gemeente.
Dan is er nog het W.I.W.
dienstverband. Werknemers hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht
met de gemeente, of een daartoe aangewezen uitvoeringsorganisatie. In Amsterdam
bijvoorbeeld zijn de werknemers in dienst van de organisatie Maatwerk. De
werknemers worden gedetacheerd bij (inlenende) werkgevers in de collectieve en
marktsector. Een detacheringsperiode van een jaar heeft de voorkeur. De
arbeidsduur is in beginsel 32 uur.
De duur van de arbeidsovereenkomst
is in eerste instantie beperkt tot maximaal twee jaar met een beloning op het
niveau van het wettelijk minimumloon.
Ik heb nu verschillende maatregelen
genoemd om de werkgelegenheid te bevorderen, nl gerichte en ongerichte
lastenverlichting en additionele arbeid, de derde sector, die ontstaat door een
deel van de bezuinigingen in te zetten en door het terugploegen van
uitkeringsgelden. Daarnaast zijn er nog andere maatregelen om bepaalde groepen
die nu buiten de boot vallen omdat ze niet voldoen aan de eisen van de
werkgevers toch aan werk te helpen. Dat zijn oa de Wet gelijke Behandeling van
mannen en vrouwen bij de Arbeid (WBA), en de nieuwe wet REA (Reintegratie
Arbeidsgehandicapten).
Piet van der Lende
Abonneren op:
Posts (Atom)