Velen spraken van een historisch moment. Op de ‘top van Laken’ op 14 en
15 december 2001 installeerden de
Europese regeringen een Conventie. Deze moest zich buigen over de toekomst van
Europa en een ‘Ontwerpverdrag tot
vaststelling van een Grondwet voor Europa’ opstellen. De Conventie kreeg
van de regeringsleiders de opdracht regels op te stellen die de Europese Unie
‘tot een stabiliserende factor en een lichtbaken in de nieuwe wereldorde’ maken. In het navolgende zal ik trachten
enkele aspecten van dit ‘lichtbaken in de nieuwe wereldorde’ nader over het
voetlicht te brengen. De Conventie bestond uit vertegenwoordigers van
regeringen, nationale parlementen en het Europees parlement. Daaraan
voorafgaand was er reeds een andere Conventie geweest, die een Handvest van
grondrechten produceerde, dat op een top van regeringsleiders in Nice in
december 2000 werd aangenomen. Later bleek dit Handvest eenvoudigweg opgenomen
te worden in de op te stellen grondwet voorzover het de grondrechten betreft.
(Deel II van de ontwerptekst) Op 13 juni
en 10 juli 2003 werd de ontwerp- grondwet ‘bij consensus’ aangenomen door de
Europese Conventie. Op 18 juli 2003 werd de gehele tekst voorgelegd aan Berlusconi, die toen voorzitter was van de
Europese Raad. Na langdurig slepende onderhandelingen tussen regeringsleiders,
waarbij het niet zozeer ging om heldere formuleringen van grondrechten maar om
de macht en invloed van afzonderlijke landen en de besluitvormingsprocedures
werd de grondwet op een top van regeringsleiders in Brussel op 19 juni 2004
vastgesteld. Veel wijzigingen ten aanzien van de grondrechten zijn op de top in
Brussel in juni 2004 niet aangenomen, zodat ik de hierna genoemde publicatie tot
uitgangspunt neem bij een kritiek op de grondwet waar het de sociale rechten
betreft. (Ontwerp verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa.
Voorgelegd aan de voorzitter van de Europese Raad te Rome. Luxemburg, Bureau
voor officiele publicaties der Europese Gemeenschappen, 2003. )
Voorwaardelijke rechten
Reeds het Handvest van grondrechten riep veel
reacties op. Tienduizenden demonstreerden in de straten van Nice tegen dit
Handvest. Algemene kritiek was, dat de sociale en democratische grondrechten
zoals die in de lidstaten bestonden met dit Handvest werden verkwanseld. Het
ging volgens de demonstranten om een neo-liberaal project, waarbij het dogma
van de vrije markt vooropstaat en waaraan de rechten van de burgers
ondergeschikt worden gemaakt. Het Handvest voorziet wel in individuele rechten
zoals vrijheid van meningsuiting, godsdienst enzovoort. Men weigerde echter in
het Handvest op dezelfde wijze het recht vast te leggen op een baan waarin je
je kunt ontplooien en waarvan te leven valt. In het Handvest wordt het recht op
goede huisvesting of een redelijk inkomen niet rechtstreeks geformuleerd, laat
staan dat de staten de verplichting hebben iemand te ondersteunen wanneer hij
of zij door omstandigheden niet in zijn onderhoud kan voorzien. Wat dit betreft
is het een stap terug ten opzichte van de Nederlandse grondwet, waarin deze
verplichting wel staat. In het Handvest worden verschillende van deze sociale
rechten, voorwaardelijk geformuleerd, in tegenstelling tot het recht op
vrijheid van meningsuiting en andere burgerlijke vrijheden. Bij een deel van
het onderwijs, bij sociale zekerheid en bijstand, bij de gezondheidszorg, de
toegang tot diensten van algemeen economisch belang en op andere plaatsen wordt
de formulering ‘het recht op toegang tot’ gebruikt in plaats van ‘het recht
op’. (Zie oa deel II van de grondwet artikel II-34 lid 1) Tevens staat op
verschillende plaatsen ‘onder de door de nationale wetgevingen en praktijken
gestelde voorwaarden’. (Zie oa deel II van de grondwet artikel II-34 lid 2) Ook
het recht op het gebruik maken van diensten van algemeen belang is vaag
geformuleerd. In het betreffende artikel staat dat de Europese Unie
overeenkomstig de grondwet de toegang tot diensten van algemeen economisch
belang die in de nationale wetgeving en praktijken is geregeld ‘erkent en
eerbiedigt’. Deel II artikel II-36) De Europese Unie erkent en eerbiedigt het
wel als het bestaat, maar als het niet bestaat kun je geen beroep doen op de
grondwet. En wat moeten we met een formulering als: ‘in het beleid van de
Europese Unie wordt zorg gedragen voor een hoog niveau van
consumentenbescherming’?. (Deel II artikel II-38).
De staten cq de Europese Unie zijn wel verplicht toegangsmogelijkheden te formuleren en te stimuleren, kansen te creeren, kansen om rechten uit te oefenen. Wie door omstandigheden niet in staat is deze kansen te benutten heeft pech gehad. Tevens hebben de nationale staten het recht ‘voorwaarden’ voor het verkrijgen van een uitkering te formuleren. Dit opent de deur niet alleen tot het formuleren van toegangsvoorwaarden op het gebied van samenstelling van de huishouding, arbeidsverleden, etc. maar ook om het tekenen van strenge contracten van de uitkeringsgerechtigden te eisen, waarin hem of haar een bepaald gedrag wordt opgelegd. Staten zijn volledig vrij om het principe ‘geen recht tenzij’ naar eigen goeddunken in te vullen. Deze formuleringen zijn overigens niet zonder slag of stoot in de grondwet terecht gekomen. In december 2003 werd op het laatste moment, toen alle andere werkgroepen van de Conventie hun werkzaamheden al bijna afgerond hadden, een werkgroep ‘sociaal Europa’ ingesteld, uit onvrede over de formulering van de sociale rechten en de positie van de openbare diensten. In de Commissie voor economische en monetaire zaken werd het rapport van de werkgroep over de sociale dimensie echter ingetrokken nadat een reeks amendementen de strekking ervan zouden ontkrachten. Ten aanzien van verschillende sociale rechten zagen voorgaande teksten van de grondwet er nog slechter uit, oa ten aanzien van het stakingsrecht, dat uiteindelijk toch in de grondwet terecht is gekomen na oa een intensieve lobby van de vakbonden (deel II artikel II-28)
De staten cq de Europese Unie zijn wel verplicht toegangsmogelijkheden te formuleren en te stimuleren, kansen te creeren, kansen om rechten uit te oefenen. Wie door omstandigheden niet in staat is deze kansen te benutten heeft pech gehad. Tevens hebben de nationale staten het recht ‘voorwaarden’ voor het verkrijgen van een uitkering te formuleren. Dit opent de deur niet alleen tot het formuleren van toegangsvoorwaarden op het gebied van samenstelling van de huishouding, arbeidsverleden, etc. maar ook om het tekenen van strenge contracten van de uitkeringsgerechtigden te eisen, waarin hem of haar een bepaald gedrag wordt opgelegd. Staten zijn volledig vrij om het principe ‘geen recht tenzij’ naar eigen goeddunken in te vullen. Deze formuleringen zijn overigens niet zonder slag of stoot in de grondwet terecht gekomen. In december 2003 werd op het laatste moment, toen alle andere werkgroepen van de Conventie hun werkzaamheden al bijna afgerond hadden, een werkgroep ‘sociaal Europa’ ingesteld, uit onvrede over de formulering van de sociale rechten en de positie van de openbare diensten. In de Commissie voor economische en monetaire zaken werd het rapport van de werkgroep over de sociale dimensie echter ingetrokken nadat een reeks amendementen de strekking ervan zouden ontkrachten. Ten aanzien van verschillende sociale rechten zagen voorgaande teksten van de grondwet er nog slechter uit, oa ten aanzien van het stakingsrecht, dat uiteindelijk toch in de grondwet terecht is gekomen na oa een intensieve lobby van de vakbonden (deel II artikel II-28)
Neo-liberale politiek
Vele protesten volgende op de demonstratie in
Nice waar het Handvest van grondrechten onder kritiek stond. Thessaloniki was
in juni 2003 het decor van een nieuw sociaal protest bij een top van Europese
regeringsleiders. Opnieuw was de discussie rond het concept van een Europese
grondwet en de daarbij behorende grondrechten een belangrijk onderwerp. En nog
steeds was de kritiek, dat de
neo-liberale politiek tot grondwet wordt verklaard, zonder ruimte voor sociale
rechten. Het ontbreken van sociale
rechten in het Handvest en in de latere concept-grondwet berust niet op een moment
van vergetelheid, maar is bewuste bedoeld als onderdeel van een neo-liberale
strategie. De neo-liberale politiek is al in verschillende Europese verdragen
verankerd. Steeds meer op het gebied van arbeidsomstandigheden,
arbeidsmarktbeleid en sociale zekerheid wordt op Europees niveau geregeld.
Tijdens de top van regeringsleiders in Lissabon in 2000 is de doelstelling van
de Europese Unie tot 2010 geformuleerd als een ontwikkeling naar de meest
competitieve kennis economie van de wereld. Ieder voorjaar wordt tijdens een
top van regeringsleiders een tussenbalans opgemaakt van de in Lissabon
uitgezette strategie. Onderwerpen van gesprek zijn: de invoering van Informatie
en Communicatie Technologie (ICT), de bevordering van een gunstig
ondernemingsklimaat, de privatisering en het tot stand brengen van een Europese
markt. De nadruk ligt op de hervorming van de arbeidsmarkten, de kern van de in
Lissabon besproken strategie. Centraal in deze hervorming staat het begrip
‘employability’: de volledige en flexibele inzetbaarheid van werknemers op de
arbeidsmarkt om de arbeidsparticipatie van de Europese bevolking te bevorderen.
De verantwoordelijkheid voor deze inzetbaarheid wordt bij de werknemer gelegd.
De overheden beperken zich tot ondersteuning.
Naast de aanbevelingen van de regeringsleiders
heeft de Europese Commissie een reeks beleidsnotities opgesteld en het laat zich aanzien dat de beslissingen
die de ministers van economie en van financien (de Ecofin-raad) nemen de daarin
geformuleerde beleidsintenties naar de letter zullen volgen. Deze
beleidsnotities monden uit in de Globale richtsnoeren voor het Economisch
Beleid (GREB). Hoofd-doelstelling van het GREB is het drukken van de loonkosten
voor de werkgevers. Men spreekt in het verlengde van de Lissabon-strategie van
rationalisatie van de Europese processen, die ontwikkeld zijn ten behoeve van
de coordinatie van het bestrijden van
sociale uitsluiting, van de
Europese strategie voor de werkgelegenheid, van de ontwikkeling van de interne
markt (privatisering van de publieke sector). De om de drie jaar geformuleerde
GREB zullen de aanjager zijn van de beleidsontwikkelingen. Met het oog daarop
heeft de Ecofin-raad aangekondigd dat boven alles gestreefd moet worden naar
een strenger beleid ten aanzien van personen, die werkloos zijn of dat dreigen
te worden of anderszins tot de categorie sociaal uitgeslotenen behoren. Van de
lidstaten wordt geeist dat ze hun uitkeringsstelsels herijken, om te
bewerkstelligen dat ze bijdragen aan een grotere participatie op de arbeidsmarkt
en voorkomen dat mensen blijven vastzitten in armoede en baanloosheid. In
werkelijkheid is dit ene strategie om de mensen te dwingen laag betaalde
flexibele baantjes te nemen en om de sociale zekerheid af te breken. De ministers van economie en van financien
dringen ook aan op een grote inspanning om belemmeringen op de arbeidsmarkt op
te heffen, om de mobiliteit van de werknemers te vergroten, en om de
inzetbaarheid van ouderen, vrouwen, immigranten en jongeren te vergroten.
Geheel in overeenstemming met de ontwerp
grondwet creëert de overheid kansen: kansen op toegang tot rechten, kansen op
een goede baan als je voldoet aan bepaalde voorwaarden en zelf zorgt dat je
kennis en vaardigheden up to date blijven. Alleen de flexibele werknemer die in
staat is zich aan te passen aan de eisen van de arbeidsmarkt in de nieuwe
economie heeft kansen. Pas als hij deze kansen grijpt ontstaan er rechten. Aan
de vooravond van het referendum over de Europese grondwet zien we zowel in de
ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden als in het nationale en Europese
overheidsbeleid een trend waarbij de werknemer wordt beschouwd als een soort
ondernemer: hij verkoopt het product arbeidskracht op de markt en hij wordt
volledig zelf verantwoordelijk om zich via particuliere verzekeringen te
verzekeren tegen de gevolgen van werkloosheid, ziekte en ouderdom. Bovendien
moet hij de waarde van zijn arbeidskracht op peil houden door permanente
scholing. Deze ontwikkeling komt duidelijk tot uitdrukking in de toename van
het aantal Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZPers). In plaats van werken
volgens een dienstverband met bijbehorend salaris en sociale voorzieningen
ontvangt de ZZPer een brutobedrag waarvan hij zelf alle sociale verzekeringen
et cetera moet regelen. Collectieve regelingen komen onder druk te staan.
Om een beeld te vormen van een toekomst, zoals
die besloten ligt in de heersende ideologie van de Europese instituties, is het
noodzakelijk het verband te zien tussen enerzijds het proces van gelijkschakeling van de economische
politiek van de lidstaten, de vrije marktpolitiek, liberalisering van de publieke sector, de gezondheidszorg en
de pensioenen en anderzijds het schrappen van het recht op uitkering uit de
lijst van grondrechten voor de lidstaten van de EU.
Het mag dan zo zijn dat de lidstaten nog
steeds vrij zijn om te doen wat ze willen op het terrein van de sociale
zekerheid, maar dus wel op voorwaarde dat ze de kosten daarvan terugdringen.
Wat betreft de bescherming van de zwakkeren wordt niks dwingend opgelegd. Een
eerlijker inkomensverdeling staat niet op het programma.
Rechten worden ondergeschikt gemaakt aan de
wetten van de markt. Deze wetten van de markt worden expliciet vastgelegd in de
ontwerp grondwet waar wordt gesproken over ‘de eerbieding van het beginsel van
een open markteconomie met vrije mededinging’. (Deel III Hoofdstuk II artikel
III-69 lid 1) De wetten van de markt
zijn heilig. Sociale rechten worden daaraan ondergeschilt gemaakt.
Decentralisatie
De Europeanisering gaat hand in hand met een
tweede ontwikkeling: decentralisatie, de delegatie van bevoegdheden naar lagere
bestuursorganen gecombineerd met de wens tot bezuinigen. In Nederland valt wat
dit betreft te denken aan de reorganisatie van de Algemene Bijstandswet. De
nieuwste bijstandswet (WWB) die op 1 januari van kracht werd is geen ‘open eind
regeling’ meer. Gemeenten krijgen aan het begin van het jaar een vast budget
waarmee ze het moeten doen. Wordt het aantal bijstandsgerechtigden groter dan
verwacht dan moeten gemeenten de oplossing binnen de eigen begroting zoeken. De
bevoegdheden van de gemeenten zijn vergroot onder andere wat betreft de
besteding van het budget. Als gemeenten er in slagen het aantal werklozen of
uitkeringen terug te dringen, dan mogen ze het geld dat ze daardoor overhouden
naar eigen inzicht besteden aan andere zaken. Een ander voorbeeld van het
samengaan van decentralisatie en bezuinigingen is het beheer en de bouw van
sociale huurwoningen.
Decentralisatie is vaak een reactie op een
toenemende complexiteit van de omgeving. Bij de internationalisering van de
productie en de overdracht van bevoegdheden aan de Europese Unie verliest de
nationale staat een deel van haar vermogen tot coördinatie. Decentralisatie
maakt het mogelijk dat lagere bestuursorganen in het kader van de nationale
staat adequaat reageren op economische ontwikkelingen. Bij de nieuwe
bijstandswet zijn financiële prikkels ingebouwd voor de gemeenten. Die leiden
ertoe dat gemeenten nadenken over maatregelen om het aantal werklozen op welke
wijze dan ook terug te dringen, zonder dat er vanuit de nationale staat een
heel scala aan regelingen bedacht hoeft te worden.
Dilemma’s en scheidslijnen
Door de ontwikkeling van Europeanisering en
decentralisatie worden de vakbeweging en de politieke partijen die streven naar
een bepaalde mate van bestaanszekerheid voor mensen in mijn ogen voor een
dilemma geplaatst. Enerzijds moeten we de huidige Europese grondwet afwijzen.
De voorstanders van de grondwet zeggen: het is een stap vooruit en we moeten
ons vervolgens blijven inzetten voor de opbouw van een sociaal Europa. Maar
zoals hiervoor bleek is de Europese grondwet op belangrijke onderdelen een
verslechtering in vergelijking met de Nederlandse grondwet. Hoe kun je het
recht op bestaanszekerheid op Europees niveau verder regelen, als dit niet goed
is geregeld in de basis, de Europese grondwet?. Anderzijds is het volgens
sommigen nog steeds mogelijk om op nationaal niveau zaken als
arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid en bestaanszekerheid te regelen terwijl
er tegelijkertijd een interne markt bestaat. Dat lijkt me een illusie. Europa
cq de Europese sociale bewegingen en de nationale sociale bewegingen (die in
beperkte mate Europees georganiseerd zijn) moeten zich juist intensief bezig
houden met de doelstelling: het regelen van sociale zekerheid op Europees
niveau. Door het ontstaan van een interne markt en de daarbij behorende
deregulering en privatisering, zal er steeds meer oneigenlijke loonconcurrentie
ontstaan waardoor Nederlandse bedrijven en werknemers uit de markt gedrukt
kunnen worden. Belangrijke reden daarvoor is dat het vrij verkeer van diensten
niet aan banden is gelegd. Werknemers die over de grens werken, hebben volgens
het zogenaamde werklandbeginsel wel recht op de in Nederland geldende regels
voor minimumloon, vakantie, werktijden en arbeidsomstandigheden. Dat geldt niet
voor sociale premies en pensioenpremies, daarvoor gelden de regels van het land
van herkomst. Bij het vrij verkeer van diensten is de bepaling ingevoerd dat de
lidstaten een dienstverlenende onderneming toestemming kunnen geven om te
werken onder de wet en regelgeving van het land waar de onderneming zijn
hoofdvestiging heeft. Dit zal leiden tot grote beleidsconcurrentie tussen
staten.
Dit past in de ontwikkeling waarbij geheel
volgens de neo-liberale ideologie iedereen concurreert met iedereen. Dit
betekent een poging tot afbraak van de onderlinge solidariteit. De
veranderingen in de organisatie van de productie werken door in alle sociale
verhoudingen tussen mensen in en rond de productieorganisaties. En zo ook op
hun mogelijkheden om in die productieorganisaties tot collectieve actie te
komen.
Nu liggen er steeds moeilijk te overwinnen
obstakels om tot een sociale en politieke eenheid te komen van alle werkenden.
Hoewel de inkomensverschillen in Nederland tot nu toe niet
sterk toenemen is er toch een tendens tot een tweedeling van de bevolking:
enerzijds mensen die het zich financieel kunnen veroorloven bestaanszekerheid
voor hun hele leven te kopen, anderzijds mensen voor wie het moeilijk of
onmogelijk is (mensen)rechten te kopen. Deze sociale polarisering schept een
gedifferentieerde, heterogene arbeidersklasse die wordt geconfronteerd met
vermogensbezitters die geen solidariteit betonen met de anderen, en een
ideologie ontwikkelen waarbij de eigen rijkdom temidden van de armoede van
anderen wordt gerechtvaardigd. Het onderscheid tussen welvaartseilanden en
armoederegio’s wordt groter, binnen Nederland en wereldwijd. Dit onderscheid is
steeds minder aan nationale grenzen gebonden.
De splitsingen tussen loonafhankelijken die door het
neoliberale wordt bevorderd, gaat vaak gepaard met discriminatie naar
nationaliteit, geslacht, leeftijd en kwalificatie. Deze ontwikkeling betekent
dat op de werkplaatsen een generatie arbeiders is ingestroomd zonder enige
ervaring met (vakbonds)strijd. Deze generatie werknemers is direct onder een
neoliberaal en vakbondsvijandig regime aan het werk gegaan. Aan de andere kant is er de positieve
ontwikkeling van de mondialiseringbeweging. Ook dit is in mijn ogen een
uitdrukking van de wijzigingen in de sociale en culturele verhoudingen in de
arbeidersklasse. Ik ontleen deze conclusie aan de diversiteit van invalshoeken
en organisaties in die beweging en haar pluriforme karakter. Het blijkt dat de
mondialiseringbeweging de 'oude' verdeling, die langs allerlei inhoudelijke en
groepsscheidslijnen liep, in de praktijk heeft doorbroken. Ik denk dat in die
gevarieerde beweging de meer fundamentele vraag naar de verdeling van de
rijkdom in de wereld een centrale plaats zal innemen: de verdeling van de
totale welvaart dus niet alleen de lonen. De eis van de Euromarsen voor een
Europees minimuminkomen en het vraagstuk van de financiering van de sociale
zekerheid sluiten daar op aan. De FNV doet mee aan de organisatie van het
Nederlands Sociaal Forum die in het najaar wordt gehouden. Dergelijke Fora
kunnen ook op lokaal niveau georganiseerd worden. Wellicht dat deze
samenwerkingsvormen in het verlengde van de mondialiseringsbeweging nieuwe
perspectieven bieden. Daarbij zal de suggestie van onvermijdelijkheid van het
neo-liberale beleid doorbroken moeten worden. Deze suggestie van
onvermijdelijkheid heeft oa betrekking op de noodzaak van rigoreuze
bezuinigingen in de sociale zekerheid om de concurrentiestrijd met andere
regio’s vol te houden zonder dat er alternatieven voorhanden zijn.
22/06/2004/Piet van der Lende