Je zou kunnen stellen dat we in een doorgeschoten
controlemaatschappij leven. Koppelingen van databanken, uitbreiding van het
politieapparaat, uitdijende gevangenissen en een zwerm van controleurs moet de
burgers in het gareel houden. De bevoegdheden van al die instanties worden
steeds meer uitgebreid. Onaangekondigde Huisbezoeken waarbij het recht op
huisvrede wordt omzeild bij bejaarden en bijstandsgerechtigden, opname van hele
huisgezinnen in een strak begeleidingsprogramma en geavanceerde
signaleringstechnieken moeten gedetailleerde informatie verschaffen over wat de
mensen doen en hoe ze leven. Het controlesysteem moet de mensen in het gareel
houden, waarbij stigmatisering van bepaalde bevolkingsgroepen onvermijdelijk
lijkt te zijn. Criminologen tonen keer op keer aan, dat in feite de
criminaliteit en fraude niet is toegenomen en dat het gevoerde beleid
ineffectief is. Maar men gaat door op de oude voet.
Sociologen gebruiken
voor de beschrijving van de ontwikkelingen in de moderne controlemaatschappij
wel de metafoor van het sociale panopticum. Dit is een voortdurende
controle op het doen en laten van specifieke groepen in de maatschappij middels
zoals hierboven reeds gezegd moderne technieken (bewakingscamera’s, koppeling
van databanken, registratie van individuele kenmerken middels vingerafdrukken,
etc). Dit wordt aangevuld met controle door allerlei overheids- en particuliere
organisaties met een stoet van bewakers in dienst, zoals conducteurs,
stadswachten en buurtvaders. De mensen moeten daarbij het gevoel krijgen, dat
ze voortdurend worden waargenomen en dat door de autoriteiten als afwijkend
gedefinieerd gedrag zal worden bestraft. Dit wordt gecombineerd met een
ideologisch offensief dat de ontwikkeling en invoering van het panopticum moet
rechtvaardigen. Men streeft naar illegalisering en criminalisering van gedrag
dat de bedoeling heeft aan het panopticum te ontsnappen of om vorm te geven aan
het samenleven van mensen buiten de principes van de kapitalistische
markteconomie om. Dit geillegaliseerde en gecriminaliseerde gedrag wordt
vervolgens streng bestraft.
Neoliberalisme
De doorgeschoten controlemaatschappij is opgekomen met de
invoering van de neo-liberale politiek, gekenmerkt door rigoureuze invoering
van het marktdenken in alle sectoren van de maatschappij. Dit marktdenken ging
gepaard met een afbraak van de oude welvaartsstaat en bezuinigingen. Men kan
deze neo-liberale politiek zien als een antwoord op de neergaande conjunctuur
sinds midden jaren zeventig van de 20e eeuw. Een van de
uitgangspunten die in de neo-liberale politiek opgeld doet is dat ieder
individu op de markt zijn of haar eigenbelang moet nastreven. Het marktmechanisme
zal de welvaart en het welzijn van iedereen het grootst maken. Dit geldt voor
de mondige consument, die de stroom informatie met keuzemogelijkheden die op
hem afkomt efficiënt kan managen en de meest rationele keuzes maken. Dit geldt
voor de arbeidskracht, die zich op de flexibele arbeidsmarkt als de verkoper
van het product arbeidskracht opstelt. Het individu dient zich te gedragen als
‘homo economicus’ die efficiënt reageert op prikkels (sancties en beloningen)
van buiten. Het marktmechanisme regelt de organisatie van de productie, de
verdeling van goederen en de inrichting van de maatschappij.
Qua uitgangspunt wil het principe van de homo-economicus echter
twee tegenstrijdige dingen verenigen. Enerzijds moeten mensen zich gedragen als
een individuele ondernemer of mondige consument die op de markt in een verder
organisatorisch voor hem of haar ongestructureerde omgeving zelfstandig als
‘vrij’ individu zijn bestaan organiseert. Maar sommige mensen gaan in een
ongestructureerde omgeving ‘doelloos rondzwemmen’ of hun handelen blokkerende redeneringen
opzetten, of de verkeerde organisatorische argumenten gebruiken. Voorzover ze
deelnemen aan organisatorische en sociale verbanden zien ze zichzelf vaak als
te belangrijk en zijn ze bang dat ze zelf uit beeld verdwijnen. Sommigen
streven ernaar een eigen winkeltje op te zetten en niet samen te werken met
anderen die hetzelfde doen. En ze anticiperen niet op mogelijke toekomstige
ontwikkelingen. Dit waren eigenschappen die sommige mensen altijd al hadden,
maar de neo-liberale politiek heeft dit verergerd. Door de privatiseringen van
allerlei hulpverleningsinstanties, particuliere verzekeringen en het verdwijnen
van sociale verbanden gebaseerd op solidariteit komt een stroom informatie op
het individu af van allerlei elkaar beconcurrerende instellingen. Daarbij moet
men steeds opnieuw keuzes maken en een steeds uitgebreidere administratie
bijhouden. Sommige mensen lukt dat niet. En soms is het ook niet te doen. Burgers
hebben in strijd daarmee vaak van jongsaf op school geleerd te werken aan een
omschreven deeltaak in een organisatie op basis van discipline van buitenaf. In
dit verband wordt de maatschappij steeds tegenstrijdiger, want aan de ene kant
wordt die discipline nog steeds gevraagd, doen wat je baas zegt, en zijn
woorden voor zoete koek slikken, in een gestructureerde omgeving. Anderzijds
betekent een flexibele arbeidsmarkt en de projectmatige en tijdelijke opzet van
allerlei projecten waarin je tijdelijk kunt meedraaien dat je vanuit jezelf
geredeneerd, in een ongestructureerde omgeving, 'de maatschappij', je eigen
bestaan moet organiseren. Daarbij moet je de informatie die verkopers of
anderen ter beschikking stellen in twijfel trekken en dus niet voor zoete koek
slikken. Daarom zijn de work first projecten en andere disciplineringtrajecten
ook zo verkeerd. Mensen leren daar de verkeerde dingen. Ze leren discipline,
van buitenaf opgelegd, en gehoorzamen daaraan, verrichten op vaste tijden eenvoudige
routinearbeid. Maar die discipline komt niet uit henzelf, ze leren niet hoe op
een flexibele arbeidsmarkt die veel onzekerheid met zich meebrengt hun eigen
bestaan in vrijheid te organiseren, met alle kennis en vaardigheden -ook van je
eigen functioneren- die daarbij behoren. Daarom werken die projecten ook niet.
Nieuw revolutionair subject?
De vraag is, of vanuit de bovenomschreven tegenstrijdigheid
de mensen die als vrije ZZP-ers of flexibele ondernemers en free-lancers in de
soms kunstzinnige (media) sector opereren kunnen worden gezien als een
betrekkelijk nieuw revolutionair subject dat rebelleert tegen de
disciplinerende controlemaatschappij. Daarbij bronnen aanborend en benuttend
die- bij solidarisering met uitgeslotenen- de mogelijkheid bieden voor massaal
verzet. Ik denk van niet. Het grote probleem waar we voor staan is daarmee niet
opgelost. Dit probleem is de blokkade van het handelen in sociale verbanden en
collectieven vanuit bepaalde kritische opvattingen over de maatschappij. Ik kom
daar nog op terug. Verschillende onderzoekers hebben in de huidige
ontwikkelingen- de herstructurering van sociale relaties- de opkomst van nieuwe
revolutionaire subjecten gezien. Hardt en Negri hebben betoogd, dat ‘immateriële
arbeid’ steeds belangrijker wordt en zij ontwikkelden het concept van de
‘multitude’ waarbij de strijd niet meer zou gaan tussen kapitaal en arbeid maar
tussen ingeslotenen en uitgeslotenen. Het zou te ver voeren, hier in te gaan op
de discussies die het afgelopen decennium gevoerd zijn rond de begrippen
‘multitude’ of ‘arbeidersklasse’ in vaak
theoretisch ingewikkelde boeken voor een kleine minderheid.
Het gaat mij in dit discussiestuk om pragmatische argumenten
geredeneerd vanuit de praktijk die de huidige blokkade tussen opvattingen
(waarden) en actief handelen in sociale verbanden kunnen doorbreken. Daarbij
zijn processen van insluiting en uitsluiting in mijn ogen nauw verbonden met de
ontwikkeling van het kapitalisme.
Gemeenschapsdenken in sociale verbanden op basis van
solidariteit
De innerlijke tegenstrijdigheid tussen gedisciplineerde ondergeschikte
enerzijds en vrije mondige burger anderzijds is slechts oplosbaar door vormen
van gemeenschapsdenken in de organisatie van de maatschappij waarin
solidariteit tussen mensen de basis is voor overleg en samenwerking. Daarbij
kunnen mensen door uitwisseling van niet-commerciële informatie en onderlinge
taakverdeling bewust afwegen wat de gevolgen zijn van individuele keuzen voor
de gemeenschap als geheel. Het welbegrepen eigenbelang moet soms opzij
geschoven worden voor het groepsbelang en bewuste democratische keuzen van de
groep bepalen dan wat geproduceerd of gedaan wordt. Het marktmechanisme speelt
daarbij een ondergeschikte of geen rol. In feite proberen mensen dit voortdurend
te realiseren ondanks de bovengenoemde moeilijkheden die ze daarbij ten aanzien
van hun eigen functioneren en dat van anderen tegenkomen. Voortdurend proberen
mensen gemeenschappen en groepen te vormen op basis van normen en waarden die
afwijken van het marktdenken om een antwoord te geven op de innerlijke
tegenstrijdigheden van dat markt denken in het kapitalisme. En voortdurend
pogen overheden en ondernemers vanuit dat kapitalisme aanpassingen tot stand te
brengen aan dit marktdenken. Voor wie er oog voor heeft zie je in dit opzicht voortdurend
botsingen en spanningen op vele sociale niveaus. In feite is de doorgeschoten
controlemaatschappij een methode om deze spanningen te managen en te beheersen
en mensen ertoe te brengen zich als ‘homo economicus’ te gedragen. Verschillende
sociale verbanden, organisaties en gemeenschappen worden daarbij niet gesteund
of tegengewerkt of onschadelijk gemaakt. Met name gaat het daarbij om groepen waarbij
een fundamentele kritiek op het kapitalisme of uitwassen daarvan wordt
geformuleerd en waarbij die gemeenschappen dienen om verzet te organiseren en
de innerlijke tegenstrijdigheden te politiseren. Andere sociale en
organisatorische verbanden worden geïncorporeerd in het kapitalisme door middel
van ‘governance’. Op dit begrip kom ik nog terug. De controlemaatschappij in
het kapitalisme met de van buitenaf opgelegde discipline waaraan men moet gehoorzamen,
reproduceert echter de tegenstrijdigheid in de benadering van het menselijk
gedrag.
Structurering van sociale relaties in het neoliberalisme
De bovengenoemde ontwikkeling heeft de sociale relaties
tussen mensen op een ingrijpende manier geherstructureerd. Het zou te vervoeren
al de kenmerken daarvan te noemen.
Enkele punten wil ik naar voren brengen.
- Vaak
zijn traditionele gemeenschappen met niet op marktdenken gebaseerde
waarden en normen uit elkaar gevallen, zoals familie en buurtverbanden.
Dat is een proces dat al bij de ontzuiling van Nederland is ingezet en een
gevolg van moderniseringen, die niet alleen aan de ontwikkeling van het neoliberalisme
zijn toe te schrijven. Tegelijkertijd moet worden gezegd dat veel van deze
traditionele verbanden nog steeds springlevend zijn, denk maar aan de
‘bible-belt’. We zien echter in de jaren zestig, zeventig en tachtig
nieuwe sociale bewegingen opgekomen, naast een hernieuwde bloei van de
arbeidersbeweging, waarbij op basis van solidariteit tussen mensen burgers
zichzelf politiek organiseerden en vanuit eigen organisaties hun
emancipatie nastreefden. Met het naar voren komen van het geatomiseerde,
mondige individu in het neoliberalisme zijn ook deze sociale bewegingen
nagenoeg verdwenen. Daarvoor in de plaats kwam de politiek van
‘governance’. Staten en grote bedrijven zochten overleg met NGO’s die vaak
wel ontstaan zijn in sociale bewegingen van onderop, maar die zich
ontwikkeld hebben tot door machtige instituties en staten gesubsidieerde
instellingen, waarbij de legitimatie voor hun optreden niet meer voortkomt
uit het actieve optreden van de leden. De leden zijn in plaats van actieve
burgers die hun emancipatiedrang politiseren passieve consumenten
geworden, die deelnemen aan van bovenaf opgezette zwaar gesubsidieerde
projecten. Ook de vakbeweging gaat in feite de kant op van een
consumentenorganisatie op basis van ‘governance’.
- In
het neoliberalisme waarbij de onderlinge concurrentie tussen individuen
wordt bevorderd zijn er winnaars en verliezers; wie de ratrace om de
schaarse hulpbronnen en bij grote massawerkloosheid de race om de schaarse
banen niet kan volhouden komt terecht in de uitzichtloze positie van een
onderklasse. Daarbij speelt etnisering van de achtergestelden een rol.
Hierdoor zijn nieuwe tegenstellingen ontstaan tussen middengroepen die
tijdelijk geprofiteerd hebben van het casinokapitalisme en degenen, die
daar niet van geprofiteerd hebben. Deze tegenstellingen zijn geglobaliseerd.
Niet alleen komen ze voor in 1 land, maar ze zijn wereldwijd. In feite
stonden de architecten van de neo-liberale politiek voor de vraag: hoe de
lonen te bevriezen, loonkosten te drukken, bezuinigen op uitkeringen te
realiseren en toch in de westerse landen de voorwaarden voor de
reproductie van de arbeidskrachten in stand te houden en het verzet te
kanaliseren. Dit is gebeurt door de nieuwe internationale
arbeidsverdeling: productie van massagoederen werd verplaatst naar lage
lonen landen door het openbreken van markten in de derde wereld en
structurele aanpassingsprogramma’s waardoor massagoederen werden
geproduceerd die de arbeiders in het westen goedkoop konden aanschaffen. Bij
de verlaging of het achterblijven van hun koopkracht kon de financiering
van hun consumptie worden gerealiseerd door de ontwikkeling van een schuldeneconomie.
Mensen konden in het casinokapitalisme lange tijd geld lenen (met
bijvoorbeeld de waarde of overwaarde van hun huis als onderpand en voor de
gepensioneerden de waarde van de aandelen waarin de pensioenfondsen
belegden). Met dat geleende geld kon de consumptie op peil blijven. Het is
overigens voor mij de vraag of dit wel een van te voren opgezet plan is.
Het is meer een gevolg van trial and error in de ontwikkeling waarbij men
al experimenterend in een bepaalde richting probeerde te werken.
- Met
de opkomst van de controlemaatschappij zijn op vele terreinen de
mogelijkheden voor de burger om invloed uit te oefenen ingeperkt. De
bewegingsvrijheid om het eigen leven, de eigen baan of het eigen gedrag
naar eigen keuzen vorm te geven is afgenomen. Dit geldt ook voor de mensen
die betaald werk hebben. De sociale relaties in bedrijven zijn sterk veranderd.
Er is niet alleen een flexibilisering van de arbeidsmarkt, waarbij
verschillen ontstaan tussen kernarbeiders in vaste dienst en flexibele
uitzendkrachten zonder binding aan het bedrijf. Bedrijven hebben de
commandostructuren anders gereorganiseerd. Door de groei van de communicatietechnologie
kunnen opdrachten en andere informatie op een veel directere en
nauwkeuriger manier worden doorgegeven van de top naar de basis van de
bureaucratische hiërarchieën zoals de administratieve of
productieorganisatie van grote bedrijven. Prestaties van het personeel
kunnen daarbij op een veel directere manier worden gecontroleerd. Er is
dus een nieuw soort centralisatie van de macht in handen van weinigen.
Personeel krijgt steeds minder speelruimte om een eigen invulling te geven
aan het werk dat ze doen. De ruimte om in organisaties een eigen invulling
te geven aan je baan en de taken daarbij wordt geminimaliseerd. Automatisering
leidde ertoe, dat de bureaucratische piramides in organisaties ingrijpend
veranderden. De basis van de piramide hoeft niet meer groot te zijn. Zowel
bij handarbeid als op kantoor kon routinewerk worden opgeheven door
innovaties als barcodelezers, stemherkenningtechnologie en micromachines
die het werk van de vingers overnemen. De omvang van het personeel kon
worden beperkt door de onderste functielagen op te heffen. Dit heeft tot
gevolg, dat veel personeelsleden overbodig werden en er in de westerse
landen een permanente, structurele werkloosheid heerst. De flexibilisering
van de arbeid en allerlei organisatorische veranderingen leiden tot wat
Wacquant noemt de 'sluipende desocialisatie' van de arbeid. In de
bureaucratische productiestructuren die tot de zeventiger jaren
overheersend waren hadden mensen voor langere tijd een vaste functie,
waarbij ze de tijd kregen sociale relaties op hun werk op te bouwen en een
sociaal netwerk te ontwikkelen. Daarbij ontwikkelden ze een bepaalde
binding aan het bedrijf en hadden ze een zij het vaak beperkte zeggenschap
over de inrichting van hun werk. Ze waren trots op de organisatie waar ze
werkten en het werk dat ze deden. Bij de flexibele arbeid is deze binding
en deze trots geheel verdwenen terwijl het veel moeilijker is geworden via
je werk een netwerk van sociale relaties op te bouwen. Richard Sennett
wijst ook op de desocialisatie van de arbeid. Het 'sociaal kapitaal'
verdwijnt uit de productieorganisaties. De voortdurende organisatorische
veranderingen, waarbij hele afdelingen gesloten kunnen worden en niemand
zeker is van zijn werk, de flexibele arbeid waarbij mensen ergens niet
lang werken leiden tot een groot verloop onder het personeel, geringe
institutionele loyaliteit, afname van het informele vertrouwen onder
werknemers en verzwakking van de institutionele kennis.
- De
ontwikkelingen onder punt 3 hebben grote gevolgen voor de relaties tussen
de gemiddelde burger cq consument en die organisaties. Als je een
(administratief) probleem hebt, krijg je iemand van een call-center aan de
telefoon, of directe medewerkers van de organisatie, die alleen antwoord
kunnen geven op een beperkte set van te voren opgestelde standaardvragen. In
het verleden konden professionele hulpverleners van mensen met problemen
in de bureaucratieën een sociaal netwerk opbouwen van contacten met
functionarissen, die er al jaren werkten, die een grote kennis hadden van
de besluitvormingsprocedures in de organisatie en die ook antwoord konden
geven op meer specifieke vragen. Dit bevorderde, dat mensen toch
uiteindelijk hun rechten konden effectueren via overleg. Deze situaties
zijn in de flexibele productieorganisaties steeds minder te vinden
waardoor het voor mensen met problemen en hun hulpverleners steeds
moeilijker wordt tot een oplossing te komen. In het verlengde hiervan ligt
weer, dat burgers noodgedwongen in plaats van via overleg met een
instantie tot een oplossing te komen steeds meer een beroep moeten doen op
de rechter om hun gelijk en hun rechten te halen. Het aantal
advocatenkantoren is het laatste decennium explosief gestegen.
- De
sociale relaties tussen mensen worden ook beïnvloed door het streven, met
behulp van de mogelijkheden die de automatisering biedt als het ware
consumenten delen van het productieproces te laten uitvoeren. Je haalt je
kontante geld al sinds jaar en dag uit de automaat, terwijl je vroeger
naar de balie moest om het geld op te halen bij een medewerker van het postkantoor
die de mensen en de problemen van de buurt kende. De kleine ondernemer die
dezelfde functie had is voor een groot gedeelte al uit het straatbeeld
verdwenen. In supermarkten is men
bezig systemen te ontwikkelen, waarbij het afrekenen aan de kassa tot het
verleden behoort. (Oa bij de Vomar) De consument scant zelf zijn of haar
artikelen die in de supermarkt zijn opgehaald met behulp van een
scanapparaat dat de barcodes leest die op de producten staan. Er zijn dan
veel minder caissières nodig. Contact met medewerkers van het bedrijf heb
je als consument niet meer. Er zijn alleen enkelen die meer een
bewakingsfunctie hebben om te kijken of alles vlot verloopt. Dit principe-
de consument het productiewerk laten doen wordt op vele manieren
ingevoerd. Schiphol is bezig met een geautomatiseerd systeem om de
passagiers zelf te laten inchequen. Vaak betekent dat ook een extra
administratieve belasting voor de burger cq consument, die steeds nieuwe
kennis en vaardigheden moet ontwikkelen om een zelfstandig bestaan te organiseren
zonder daarbij een beroep te kunnen doen op medewerkers van een bedrijf
voor ondersteuning. Dit sluit aan bij wat hiervoor werd gezegd over mensen
die het niet meer lukt hun bestaan te managen.
- Vooral
voor de zogenaamde ‘onderklasse’ is de bewegingsvrijheid en van daaruit
een handelingsperspectief afgenomen door de invoering van de
controlemaatschappij en het sociaal panopticum: je hebt voortdurend het
gevoel te worden waargenomen en gecontroleerd, ook al is dit feitelijk
niet het geval. Foucault bracht naar voren, dat een automatisch
functioneren van de macht bij het sociale panopticum is verzekerd. Als
gevolg van constante bewaking en de surveillance van de bewakers raken individuen verstrikt in een
onpersoonlijke machtsrelatie met de abstracte institutie die
tegelijkertijd de machtsrelatie zelf niet-individueel maakt en die
degenen, die aan het sociale panopticum zijn onderworpen individualiseert
en losmaakt van collectieve verbanden.
Foucault zag deze techniek als een essentiële ontwikkeling bij de
toenemende controle, hiërarchiesering, disciplinering en classificatie van
mensen in de moderne maatschappij, door middel waarvan het gedrag van
individuen voortdurend gereguleerd en gecontroleerd wordt door
onpersoonlijke instituties.
Belangrijk bij het functioneren
van het sociale panopticum is, dat de mensen die bewaakt worden niet
voortdurend in de gaten hoeven te worden gehouden. Zij hoeven alleen maar het
gevoel te hebben, dat dit wel zo is, dat ze op ieder moment ineens kunnen
worden waargenomen. De gevolgen van deze ontwikkeling zie je bij bijvoorbeeld
bijstandsgerechtigden en bejaarden. Wie een uitkering aanvraagt, krijgt een
huisbezoek. Daarbij moeten zowel vrijwel de gehele administratie als de
leefomstandigheden zichtbaar gemaakt worden. Ook mensen die al een uitkering
hebben kunnen eventueel een huisbezoek verwachten. Daarnaast moet maandelijks
een werkbriefje ingevuld worden, waarmee wijzigingen in de leefomstandigheden
moeten worden aangegeven, je moet zo’n briefje ook invullen als er niets gewijzigd
is. Verder zijn er routinematig de periodieke heronderzoeken, waarbij alle privé-gegevens
over leefomstandigheden, bankrekeningen, uitgavenpatroon, sociale relaties,
eventueel vrijwilligerswerk, etc, steeds opnieuw op tafel gelegd, ‘zichtbaar’ gemaakt
moeten worden. Verder wordt iedereen die zegt niet te kunnen werken wegens
arbeidsongeschiktheid onderworpen aan een keuring. Daarnaast worden mensen, die
nu niet geschikt zijn voor de arbeidsmarkt maar dat in de toekomst wel zouden
kunnen zijn, onderworpen aan allerlei vormen van trajectbegeleiding middels
vaak particuliere reintegratieinstituten.
Mensen zijn zich er over het
algemeen zeer van bewust dat ze voortdurend worden waargenomen, dat ze
voortdurend ‘zichtbaar’ zijn. Wat dit betreft klopt de waarneming van Foucoult,
dat zij het symbool van de anonieme macht, de sociale dienst, in Amsterdam de
DWI altijd in hun gedachten hebben, dat zij vanuit zichzelf vanwege die
constante zichtbaarheid, of beter gezegd je kunt ieder ogenblik volledig
zichtbaar gemaakt worden met je privé-leven, iedere dag wel aan de sociale
dienst denken. Dat men in werkelijkheid weinig werkelijk contact heeft met die
dienst is daarbij niet van belang. Ook veel uitkeringsgerechtigden die maar
eens in het half jaar een her controle hebben en voor de rest met rust worden
gelaten, denken vaak iedere dag aan de sociale dienst. Men ‘verinnerlijkt’ de
anonieme macht van de sociale dienst. Bij de gedachtegangen die
uitkeringsgerechtigden dan hebben gaat het dan voortdurend over de grenzen van
de sociale techniek van het panopticum die op hen wordt toegepast. Mag je een
huisbezoek weigeren? Moet ik echt alle giroafschriften van de laatste drie
maanden laten zien, moet ik de originelen laten zien, mag ik uitgaven voor de
boodschappen en zo ook afplakken en dan een kopie maken, want met mijn
dagelijks leven hebben ze niets te maken? Is een medische keuring verplicht? De
arbeidsbemiddelaar heeft mij een aanbod gedaan voor bemiddeling. Mag ik dan
weigeren? Wat kan ik verwachten als ik op gesprek ga bij de Dienst Werk en
Inkomen en wat niet? Etc.
Angst voor de anonieme macht van
de sociale dienst speelt een belangrijke rol. Klanten malen door hierover en
vermengen dit met fantasieën over hoe aan het sociale panopticum te ontsnappen.
De mensen definiëren hun situatie in dit verband, en schatten wat dit betreft
hun eigen mogelijkheden en onmogelijkheden in. Sommige mensen definiëren zich
als ziek Ik kan er niet meer tegen, ik kan die druk niet hebben ik denk er
voortdurend aan, wat kan ik doen om met rust gelaten te worden? Weer anderen
willen dit helemaal juist niet. Zij denken aan andere ontsnappingsmogelijkheden
zoals illegale activiteiten. Of betaald werk zoeken als dat mogelijk is. Wat
ook benadrukt wordt in de gesprekken met mensen op de Bijstandsbond is de
absurditeit van de techniek van het sociale panopticum. Mensen zijn zich op het
uitvoeringsniveau vaak scherp bewust van de tegenstrijdigheden in het systeem. In
een dergelijke situatie is het zeer moeilijk mensen tot collectief, openlijk
verzet te brengen in organisatorisch verband.
Onoverbrugbare
tegenstellingen en individualisering?
Uit
het bovenstaande moet in mijn ogen niet worden afgeleid, dat de wereld in het
algemeen en de westerse maatschappijen in het bijzonder alleen maar vaten vol
onoverbrugbare tegenstellingen zijn geworden. In Nederland is er weliswaar
bijvoorbeeld een niet te verwaarlozen groep Wilders aanhangers, die zich
behoorlijk roeren in de media en internet.
Maar wat betreft haar opvattingen lijkt de meerderheid van de Nederlandse
bevolking zelfs toleranter en kritischer te worden. Dit blijkt oa uit een
onderzoek van Motivacion. (Geloof jij dat je betrokken bent? Sociale kwesties in de samenleving. Onderzoek
door Motivaction in opdracht van het Leger des Heils. Amsterdam, oktober 2008)
Conclusies van het rapport:
Voor wat betreft de wijze waarop mensen met
elkaar omgaan, worden geen/weinig respect
en individualisme, egoïsme en desinteresse
als de belangrijkste problemen ervaren. Deze problemen worden herkend en erkend
(waargenomen of zelfs persoonlijk ervaren), de confrontatie gaan de
Nederlanders echter vaak uit de weg.
Ook weten de Nederlanders beter dan voorheen
van de problematiek rondom kwetsbare groepen in de samenleving die risico lopen
om buitengesloten te worden. We zien het, we weten het, maar we kijken steeds liever
de andere kant op wanneer deze problematiek te dichtbij komt. Dit duidt op
normatieve betrokkenheid (volgens de meetlat) en afnemende actieve
betrokkenheid (met het hart).
Nederlanders weten dat eenzaamheid een groot
probleem is in de huidige maatschappij. Deze eenzaamheid heeft impact op hoe wij
in het leven staan. In vergelijking met voorgaande jaren geven meer mensen aan
zich eenzaam te voelen en geven minder mensen aan tevreden te zijn met hun huidige
leven.
Tegelijkertijd maakt de gemiddelde
Nederlander zich over het algemeen minder zorgen
om diverse kwetsbare groepen zoals eenzamen
en mensen die door ouderdom niet meer
meedoen in de samenleving. De betrokkenheid
is afgenomen. In vergelijking met eerder onderzoek blijkt ook dat Nederlanders
de schuldvraag minder bij de kwetsbare groepen zelf leggen. Dit kan duiden op
het erkennen van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Nederlanders
relateren dit echter niet aan het eigen leven en de eigen verantwoordelijkheid.
Als het erop aankomt zelf een actieve rol hierin te spelen en de (gedeelde)
verantwoordelijkheid hiervoor te dragen, kijken Nederlanders liever weg. Dit
blijkt bijvoorbeeld uit een afname van het aantal Nederlanders dat aangeeft dat
we met ons allen de verantwoordelijkheid dragen dat iedereen voldoende geld heeft
om rond te komen. Het zijn vooral de Nederlanders van 50 jaar en ouder, die
aangeven dat wij met zijn allen die verantwoordelijk dragen.
We wéten dus als Nederlander meer over deze
maatschappelijke problematiek, maar we
dóen er minder mee.
Uit het bovenstaande blijkt waar volgens mij de crux ligt:
we zijn nog steeds tolerant en kritisch over de maatschappij, al willen de
media en bepaalde groepen in de maatschappij ons anders doen geloven, maar het
handelingsperspectief om in sociale verbanden collectief op te treden voor een
rechtvaardiger maatschappij en het organisatorisch vermogen om dat tot op
lokaal niveau te organiseren is gedeeltelijk verdwenen. Mensen hebben het
gevoel dat ze er toch niks aan kunnen doen en dat het geen zin heeft je als
burger, arbeider, te organiseren om collectief in verzet te komen. Af en toe
komt de kritische mening boven water, wanneer daar de ruimte voor bestaat,
zoals bij het referendum over de grondwet. Maar mensen kiezen vaak voor het
individuele perspectief in hun overlevingsstrategie. Ik moet zelf zien te
overleven, en schakel individueel allerlei hulpbronnen in (individuele
hulpverlening, particuliere verzekeringen) om dat doel te bereiken. Het kader
dat eens de kern van sociale bewegingen vormde en ervaring had in het
organiseren van acties is deels verdwenen of opgenomen in de politiek van
‘governance’.
Wat moet er gebeuren?
Natuurlijk kan ik geen ultiem antwoord geven op wat er moet
gebeuren. Niemand kan de toekomst voorspellen, en we praten allang over een
gehoopte opleving van sociale bewegingen en hoe dat te realiseren, zonder dat
de antwoorden gegeven zijn.
De economische crisis biedt wat betreft verzet tegen het neoliberalisme
en varianten daarvan ook kansen. Het marktdenken en de graaicultuur zijn van
hun voetstuk gevallen. Veel mensen die dachten, ik heb niets te vrezen en die
dachten dat ze een vakbond niet nodig hadden zijn in de problemen gekomen en
velen zullen nog volgen. Wil echter de ontmaskering van het neo-liberale denken
met als alternatief een hernieuwde waardering voor de organisatie van de
maatschappij op basis van gemeenschapsdenken
een nieuwe kans krijgen, dan moeten we met verschillende dingen rekening
houden. We kunnen niet eenvoudigweg de antwoorden kopiëren die in andere
crisissen gegeven zijn. We hebben 30 jaar neo-liberale politiek van
herstructurering van sociale relaties tussen mensen achter de rug. Dit heeft
mensen gevormd en een diepgaande invloed gehad op de sociale relaties tot op de
dag van vandaag. De scheiding tussen opvattingen en gedrag, tussen handelen en
opvattingen is daarbij zeer sterk.
Om dit te doorbreken moeten we ons richten op een verbinding
van verschillende bevolkingsgroepen, die langs verschillende scheidslijnen zijn
verdeeld en die op verschillende momenten op verschillende manieren door de
neo-liberale politiek zijn getroffen. Daarbij moeten we voor wat betreft de
speerpunten ons niet alleen richten op de traditionele punten, zoals de loonstrijd,
de inkomenspolitiek en het werkgelegenheidsbeleid. Het gevaar bestaat dan meer
dan vroeger dat mensen zich daarbij zullen opstellen als passieve consumenten
die in massademonstraties opkomen voor hun materiele rechten zonder dat de
organisatie van het verzet de hele maatschappij doordringt tot op lokaal niveau
waarbij mensen zich actief opstellen en nieuwe vaardigheden ontwikkelen om het
verzet een duurzaam karakter te geven. We moeten ons ook richten op de
organisatorische blokkades die de scheiding tussen opvattingen en handelen als
mondige burger in stand houden en die de mensen ruimte om te handelen ontnemen.
Dus een verzet tegen en een ontmaskering van de doorgeschoten
controlemaatschappij. Daarbij moeten we aansluiten bij initiatieven van (kleine)
gemeenschappen die de blokkades proberen te doorbreken en die tegelijkertijd
ondanks alle moeilijkheden telkens weer worden georganiseerd. Daarbij is de
wederopbouw van hulpdiensten met vrijwilligers, lokale actiecomités en andere
organisatorische vormen nodig die praktische solidariteit organiseert in het
verzet tegen de controlemaatschappij en de verdere afbraak van materiele en
immateriële rechten. Dit betekent in mijn ogen naast de traditionele
vakbondsstrijd tevens een nieuwe min of meer overkoepelende beweging voor burgerrechten,
vrijheid en democratie die de afbraak ervan ter discussie stelt en verbindt met
een kritiek op het kapitalisme en het neoliberalisme als samenlevingsvorm.
PvdL 22/03/2009