donderdag 16 december 1993

Sociaal minimum of wiebel minimum.


Worden de bijstandsuitkeringen nu wel of niet verlaagd?. De mist 
die politici de afgelopen weken optrokken verdween niet op een FNV manifestatie op 9 december in Den Haag en ook niet tijdens
het kamerdebat dat daarop volgde. "Het sociale minimum moet geen wiebel minimum worden" zei staatssecretaris Wallage. Hij bedoelde met zijn uitspraak, dat er een wettelijk gegarandeerd sociaal
minimum moet zijn, waarmee niet gesjoemeld mag worden. Het lijkt erop, dat er toch een wiebelminimum komt. In dit artikel enige achtergronden over de lobby voor het wiebelminimum en hoe de FNV daarop reageerde.

De bijeenkomst van de FNV in Den Haag, waar ongeveer 75 personen aanwezig waren, was de afsluiting van een aktie waarbij een bus van de FNV, die "aktiekaravaan" genoemd werd, 55 sociale diensten bezocht. Met kleine groepjes plaatselijke kaderleden en enkele bezoldigde bestuurders en beleidsmedewerkers werden gesprekken gevoerd met de sociale diensten. De "aktiekaravaan" deed ook Amsterdam aan. De aktie was slecht georganiseerd. Zo wisten kaderleden van verschillende bonden in Amsterdam, die als kon­taktpersoon voor uitkeringsgerechtigden fungeren, in het geheel niets van de komst van de "aktiekaravaan". Zelfs bezoldigde bestuurders van sommige bonden waren niet op de hoogte. De communikatie tussen de bonden en de FNV centrale is blijkbaar slecht geregeld. In Amsterdam was dan ook slechts een klein groepje bij het gesprek met directeur van Dijk van de sociale dienst aanwezig. 
De aktiekaravaan kreeg alleen wat publiciteit in de lokale pers en vormde niet echt een tegenwicht tegen het publicitair geweld over frauderende uitkeringsgerechtigden, dat politici en journa­listen de laatste maanden over ons hebben uitgestort. Ook op de bijeenkomst in Den Haag waren nog geen honderd aanwezigen. 

compromis


De FNV stelde zich op het standpunt, dat de huidige landelijke 
uitkeringsnormen voor de verschillende kategorien zoals alleen­staanden en alleenstaande ouders moesten worden gehandhaafd. De PvdA zei: handhaving van het sociale minimum kan, door fraudebe­strijding en door strengere regels waarmee je moet aantonen dat je alleenstaande bent, dwz de kosten van levensonderhoud met
niemand anders kunt delen. Het CDA zei: voor een alleenstaande wordt het 50% van het minimumloon en eventueel een toeslag, wanneer de gemeente dat nodig vindt, afhankelijk van woonkosten e.d. Het werd iets ertussen, want de standpunten van de rege­ringspartijen lagen niet ver uit elkaar. Er bestond tussen de regeringspartijen alleen verschil van mening over de grootte van
de groep die terug moet van 70% naar minder en over de beleids­vrijheid van de gemeenten.

DIVOSA

Directeur van Dijk van de sociale dienst in Amsterdam en als 
directeur van DIVOSA betrokken bij de onderhandelingen tussen de gemeenten en het Rijk heeft gezegd, dat de gemeente de vrijheid
krijgt bijvoorbeeld ex krakers, die in een gelegaliseerd kraak­pand wonen, minder dan 70% te geven, of ze nu als woningdeler of als alleenstaande met zelfstandige woonruimte geregistreerd staan. Dit geldt ook voor veel andere woningdelers, thuiswonenden en mensen met onderhuurders. Kriterium wordt, dat je "echte" alleenstaande bent. Je moet ten eerste aantonen, dat je niets gemeenschappelijk hebt met een ander, zoals verzekeringen, huursub­sidie, bevolkingsregister, ziekenfonds, woningbouwvereniging, girorekeningen, etc. Zodra een van al die dingen gemeenschappe­lijk met een ander is, wordt het minder dan 70%. Daarnaast moet je aantonen, dat er echt niemand anders is, die een gedeelte van jouw kosten kan dragen (een vriend/vriendin, ouders). Veel mensen die nu als alleenstaande een uitkering krijgen, zullen niet aan de strenge eisen kunnen voldoen. De gemeente krijgt dan de vrij­heid, de uitkering te verlagen. Maar welke groepen nu precies een lagere uitkering krijgen, en wie daarover gaat beslissen is nog steeds niet duidelijk.
Ondanks alle mist die wordt opgetrokken is een ding echter wel duidelijk: in feite wordt een wiebelminimum ingevoerd. Het is een groffe schande dat politici de mensen in de bijstand zo in onzekerheid laten. De hele diskussie over verandering van een wettelijk gegarandeerd sociaal minimum waaruit de algemene kosten van levensonderhoud moeten worden betaald in een soort
basisbedrag van 50% voor alleenstaanden met eventueel een toeslag is volgens mij bedoeld om in feite het sociale minimum in het kader van de bezuinigingen af te schaffen. De rol van de gemeen­ten in dezen is laakbaar. Zij zijn het in feite, die de diskussie over de basisbedragen met toeslag op de rails hebben gezet.

Politici in Den Haag hebben daar dankbaar gebruik van gemaakt om bezuinigingen door te voeren. Ik zie het als een soort handje ­klap: lagere overheden wilden meer bevoegdheden voor zichzelf, en
de centrale overheid zei: "oke, maar dan wel 380 miljoen bezuini­gen". De mensen in de bijstand zijn van dit gekonkel de dupe. De gemeenten krijgen niet de financiele ruimte om werkelijk iets aan
de werkloosheid te doen. Op die manier worden de bevoegdheden van de gemeente alleen een methode, om wat te schuiven met te weinig geld voor mensen in de bijstand. Als de een iets meer krijgt, krijgen anderen minder, terwijl het sociale minimum voor iedereen nu al te laag is. In de vorige KABAM schreef ik al, dat mensen in de bijstand onder charitatieve curatele worden gesteld, en dat de oude armen wet terug is: je hebt weinig wettelijke rechten, waarop je een beroep kunt doen. Mensen kunnen door de gemeente op een bedrag worden gezet, ver onder de kosten van levensonderhoud, wanneer ze niet voldoen aan door de staat ontworpen normen van goed gedrag. Zo is het maatschappelijk probleem van armoede en werkloosheid weer een individueel probleem van de individuele werkloze. Deze depolitisering past uitstekend in het straatje van lokale overheden en sociale diensten, die zich erbij hebben neergelegd dat ze moeten werken binnen door de rijksoverheid
vastgestelde normen.

Piet van der Lende

Zie ook de discussie in de Tweede Kamer

vrijdag 10 december 1993

Medezeggenschap bij pensioenfondsen

verslag dag 6 december 1993 ouderen en uitkeringsgerechtigden in beweging in Utrecht georganiseerd door de FNV.

De meeste pensioenfondsen hebben de volgende structuur: er is een bestuur, bestaande uit vakbondsvertegenwoordigers en werkgever. Daarnaast is er een adviesraad, die bestaat uit vakbonden, verenigingen van gepensioneerden. De adviesraad of deelnemersraad vergadert vier maal per jaar of zoiets. De vakbondsvertegenwoordigers in het bestuur overleggen met de vakbondsleden in de deelnemersraad over gemeenschappelijke standpunten. De deelnemersraad is gebaseerd op een nieuwe wet. Niet de wet spaar en pensioenwet. De vakbeweging was gedeeltelijk tegen de deelnemersraden. Vroeger was er een ledenraad bij sommige pensioenfondsen, die de leden van het bestuur benoemde, medeverantwoordelijk was en veel invloed had. De huidige adviesraden hebben alleen een adviserende stem ten opzichte van de stichting, en geen zeggenschap. De ouderenbonden die samenwerken met de verenigingen van gepensioneerden, willen de adviesraad meer bevoegdheden geven. Je moet het zien als organen, die een eenheid moeten vormen, met een eigen gezicht, waarbij de vertegenwoordigers van de organisaties dat op de basis van de wet wel zijn, maar toch op persoonlijke titel dus zonder last of ruggespraak daar zitten, zodat alle belangen goed kunnen worden afgewogen. De ouderenbonden willen bijvoorbeeld, dat de raden het recht krijgen contra-adviezen in te winnen, die door het pensioenfonds gefinancierd moeten worden. De vakbondsvertegenwoordigers zijn daar niet tegen, maar geven er geen prioriteit aan. Zij hebben hun deskundigheid in de vakbeweging. Er ontstond een discussie over de verschillende belangen van werkenden bij het bedrijf en gepensioneerden. Dit naar aanleiding van een discussie over het KLM pensioenfonds, waarbij KLM aan de adviesraad had gevraagd akkoord te gaan met een premieholiday van 300 miljoen, om de financiele problemen van het bedrijf op te lossen. Werkenden hebben er dan belang bij, dat het bedrijf blijft voortbestaan, en dat hun premiebetaling voor pensioen doorgaat, pensioengerechtigden hebben er belang bij, dat er een goed pensioenfonds bestaat, dat de pensioenen uit haar kapitaal/beleggingen kan blijven betalen. Het compromis hield in, dat de KLM de premieholiday kreeg, maar onder stringente voorwaarden, nl dat het geld niet gebruikt mocht worden om afvloeiingsregelingen te financieren. De discussie spitste zich toe op het vermeende gebrek aan deskundigheid van de leden van de adviesraden. Zij kunnen vaak niet beoordelen, of vragen als van de KLM terecht zijn, sterftetafels en zo, schattingen over beleggingen, etc, ingewikkelde cijfers, waarover je advies moet inwinnen. De vakbewegingsvertegenwoordigers ontkenden dat ze geen deskundigheid hadden, en dat iedere organisatie maar voor de deskundigheid van haar vertegenwoordigers moest zorgen. Dus wel of geen wettelijk adviesrecht?/
Er is een verschil tussen deelnemersraden en ondernemingsraden. De eerste organiseert behalve werkenden alle anderen die belang hebben bij de pensioenen. Een van de vertegenwoordigers van de vakbeweging zei, dat hij lid was, omdat daar de belangen van alle groepen in een brede vakbeweging worden afgewogen. De ouderenbonden vertegenwoordigen specifieke belangen. Het antwoord daarop was weer, dat ook in de ouderenbonden het algemeen belang in het oog gehouden moet worden, evenals in andere specifieke belangengroepen, en dat de vertegenwoordiger niet moe werd zijn mede-leden daarop te wijzen. In de vakbeweging bestond toch zoiets van: de bondsbestuurders doen het goed, dus waarom een deelnemersraad?
Middag diskussie over inkomensvorming. Ook hier werd door Huub Crijns van DISK naar voren gebracht, dat er een raad voor de inkomensvorming zou moeten komen, waarbij een arbitragecommissie uiteindelijk de beslissing zou moeten nemen. Als bezwaren werden naar voren gebracht, dat er dan een tegenstelling ontstaat tussen de raden voor de inkomensvorming, en de werkenden, die daardoor zouden worden verscherpt. De werkenden voor zichzelf, en de uitkeringsgerechtigden in de raden voor de inkomensvorming ook. Bovendien is het CNV huiverig voor dergelijke raden op gemeentelijk niveau, omdat dit zou leiden tot grote verschillen tussen de gemeenten ten aanzien van mensen, die geen rechten hebben. ‘s Morgens was bediscussieerd, dat hetzelfde probleem bestaat bij de decentralisatie. Ook werd gezegd: zo’n raad is er al, nl het parlement. Dit heeft ook een budgetrecht, dwz beslist uiteindelijk over de inkomensvorming en zal dit niet uit handen geven. De vakbondsvertegenwoordiger en Huub Crijns dachten verschillend over de raden, maar vonden beide wel, dat ze er moesten komen. Een van de aanwezigen had de redenering, dat er contracten komen tussen uitkeringsgerechtigden en instanties, en dat dit een nieuw machtsmiddel introduceert, je kunt namelijk weigeren een contract uit te voeren.
PvdL

vrijdag 16 april 1993

Bijeenkomst bij AMSOSA van spreekuurhouders woensdag 14 april 1993

Uitgenodigd zijn de heren Vermeulen van de GSD en Vernooy van het GAK-Sloterdijk. De heer Vernooy is daar werkzaam als inspec­teur, hetgeen inhoudt dat hij de verbindingsschakel is tussen het GAK-kantoor en de buitenwereld. Vraag voor deze bijeenkomst is: welke voorzieningen gaan verschuiven naar wie in verband met de nieuwe regelgeving t.a.v. voorzieningen voor gehadicapten. Wat gaat naar de bijstandswet en wat niet. 

De heer Vernooy produceert
het volgende overzicht:

AAW  -   werkvoorzieningen   -    Bedr.ver, en GAK

WVG     -  woon- en vervoers   -     gemeente
                  voorz, rolstoelen  

ABW   -    ondersteunende in-    -     gemeente
                 komensvoorzieningen

AWBZ   -   zorgvoorziening   -      ziekenfonds, partikuliere    
                                                     ziektekostenverzekeraars.

Toelichting: in zijn algemeenheid vindt er bij de uitvoering een 
verschuiving plaats van de bedrijfsverenigingen naar de gemeente. De voorlopige plannen staan uitgelegd in het "Info-bulletin" van het ministerie van sociale zaken van maart 1993.
Nieuw in de voorstellen is de Wet Voorziening Gehandicapten (WVG). De wetsvoorstellen zijn in september al bij de Tweede Kamer ingediend; per 1-1- 1994 zouden de nieuwe maatregelen moeten worden ingevoerd.
Per 1 januari 1994 hebben 65 plussers ook recht op AAW-voor­zieningen. Daardoor zullen de kosten stijgen. In het regeerak­koord is echter vastgelegd, dat de collectieve lastendruk niet mag stijgen, dus moeten de lasten beperkt worden door bezuini­gingen. Dit betekent over de gehele linie het invoeren van eigen
bijdragen en het inkomensafhankelijk maken van de vergoedingen die voor voorzieningen worden gegeven. Daarnaast vindt er een verschuiving van uitgaven plaats; Ter veld wil de AOW-uitkering verlagen van 70% naar 50% van 65 plussers met een jongere echtge­noot, die nog werk en inkomen heeft. Zo wil ze 120 miljoen besparen. Dit geld wil ze in de AAW-pot stoppen.

In de nieuwe maatregelen vindt er een splitsing plaats van de 
werkvoorzieningen en de leefvoorzieningen. Onder dit laatste vallen de vervoerskosten, zoals taxi-vergoedingen, kilometer­vergoedingen en rolstoelen. Daarnaast vallen eronder de woon­voorzieningen, waarbij het gaat om de verhuiskosten en aanpas­sing van woningen van gehandicapten. Verder zijn er nog de zorg­voorzieiningen, waaronder bijv. valt een hulp in de huishouding en ten slotte de inkomensondersteunende voorzieningen, zoals vergoeding voor extra slijtage van kleding, extra vervoerskosten, etc.
De verschillende voorzieningen worden nog eens bij langs gelopen. De vervoersvoorziening. Hieronder vallen dus taxi-vergoedingen en kilometervergoedingen. De gemeente gaat dit uitvoeren. Hier moet de vergoeding worden aangevraagd, de gemeente beslist over de toekenning en over de hoogte van de vergoeding. De sociale dienst gaat dit uitvoeren. Er is daarbij sprake van budgettering, dwz er is een bepaald bedrag beschikbaar, en niet meer. Het is niet zoals nu een open eind regeling. Bovendien is de vorm van de voorziening nu erg individueel; iedereen krijgt een eigen vergoeding. Straks kan dit anders worden. De gemeente kan beslui­ten, kollektieve voorzieningen in te voeren, bijvoorbeeld het rijden van busjes voor groepen gehandicapten. 

Wie gaan de soci­aal-medische keuringen verrichten om te bepalen, of iemand wel of niet voor een voorzieing in aanmerking komt? Daarover is in Amsterdam nog niets bekend. Het zou de GG en GD kunnen zijn, maar
ook het GAK heeft een offerte uitgebracht om de keuringen te gaan doen. In Amsterdam is nog niets bekend, in andere gemeenten is het al rond, per gemeente zijn de regelingen verschillend.
Beleidsvrijheid van de gemeente. De gemeente is binnen vastge­stelde grenzen vrij, om de hoogte van de vergoedingen te laten varieren. Men kan meer of minder inkomensafhankelijkheid invoe­ren, of eigen bijdragen. Zeker is, dat de inkomensafhankelijke voorzieningen zullen toenemen. Het zal niet meer zo zijn, zoals nu, dat iedereen met dezelfde problemen dezelfde vergoeding krijgt. De heer Vernooy zegt, dat door de maatregelen een rechts­ongelijkheid wordt ingevoerd, maar dat het nu eenmaal een kwestie van geld is.

De woonvoorzieningen heten nu "regeling geldelijke steun huisves­ting gehandicapten". Deze gaat ook door de gemeente uitgevoerd worden. Nu is het al zo, dat kleine voorzieningen onder de fl 45000,- worden uitgevoerd door de gemeente. Straks gaat alles naar de gemeente. Die bekijken het, en kunnen beslissen, of er een woningaanpassing komt of dat iemand moet gaan verhuizen.
Aanpassingen boven de fl 45.000,- komen ten laste van de AWBZ. De gemeente krijgt voor die woningaanpassingen 75% van het rijk vergoed, dus ook hier zal mogelijk een eigen bijdrage worden
ingevoerd, terwijl de aanpassingen zullen worden doorberekend in de huur. De "oude gevallen" blijven overigens zoals ze nu zijn.

De zorgvoorzieningen. Deze gaan alle onder de AWBZ vallen. Het moet worden aangevraagd bij het ziekenfonds en /of de partiku­liere verzekeraar. Het betrteft hier protehesen e.d. en medi­cijnen. ook: hulp in de huishouding.

De inkomens ondersteunende voorzieningen, die nu in de AAW zitten komen te vervallen. Het betreft hier extra slijtage van kleding, dieetkosten, extra vervoer, extra beddegoed. Wel is het zo, dat daarvoor in de toekomst bijzonder beijstand kan worden aange­vraagd. Dit betekent, dat WAO-ers iets boven de bijstandsnorm het voortaan gedeeltelijk wel kunnen vergeten. De gemeente heeft overigens het recht, maar niet de plicht, tot 1 januari 1996 de "oude gevallen" een hogere vergoeding te geven dan de "nieuwe
gevallen", zoals de taxi-vergoeding. Hoe zit het met de invali­denkaart voor het openbaar vervoer?. Deze kaart is al inkomensaf­hankelijk gemaakt, de gemeente krijgt er geen geld meer voor van het rijk, wanneer de gemeente geen eigen middelen meer heeft vervalt ie. De gemeente betaalt het nu zolang ze kunnen.

De heer Vermeulen is "kwaliteitsmedewerker" van het rayonkantoor 
Zuid in de Banstraat. De taak van de kwaliteitsmedewerker is, achteraf en steeksproefsgewijs nagaan, of wat de collega's doen wetstechnisch wel door de beugel kan. Maar hij bekijkt het alleen wetstechnisch. De heer Vermeulen gaat nader in op de rol van de sociale dienst. In principe gaat het bij de veranderingen om een ordinaire bezuinigingsmaatregel. De heer Vermeulen geeft aan, dat hij wat minder concreet kan zijn dan de vertegenwoordiger van het GAK.
Daar is duidelijk wat er gaat verdwijnen, maar wat de gemeente Amsterdam gaat doen, is onduidelijk. Hoe de echte regeling eruit gaat zien is ook nog niet bekend.
De heer Vermeuleen vertelt eerst, hoe nu al bij de sociale dienst met materie wordt omgegaan. De GSD heeft al ervaring met de uitvoering van voorzieningen voor gehandicapten. Ouderen kunnen nu geen beroep doen op AAW, waar het vervoersvoorzieningen betreft. Zij moeten bijzondere bijstand aanvragen. De GSD gaat haar uitvoeringspraktijk voortzetten, maar voor een veel grotere doelgroep. Hoe gaat zij dit doen?
De bijstand is een eindvoorziening, in een situatie waarin men genoodzaakt is hier een beroep op te doen, in een situatie waarin er geen andere voorzieningen zijn, het is een laatste redmiddel.
Wat is noodzaak? Daarvoor moet er een gebrek aan middelen zijn. Daarbij moet ook worden vastgesteld, of er wel een werkelijke noodzaak is voor de gevraagde voorziening. Wie dat gaat bepalen is zoals reeds gezegd nog niet bekend, De GG en GD? het GAK?. Bij beiden bestaat een keuringspraktijk. 

Vooruitlopend op de herziening van de Algemene Bijstandswet is in 1991 de deregulering en decentralisatie van de bijzondere bijstand ingevoerd. Bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten, die niet uit de normale mormbijstand kunnen worden betaald. Normale bestaanskosten is alles wat je in het dagelijks
leven aan uitgaven moet doen. Bij bijzondere bijstand gaat het om kosten, die je normaal gesproken niet hoeft te maken.
Ook bij bijzondere bijstand speelt een rol: over welke middelen beschikt de client wel; daarbij wordt rekening gehouden met inkomen en vermogen. Er is een bescheiden vrij te laten vermogen van fl 8900,- voor een alleenstaande. Bij mensen in een inrich­ting en mensen met een eigen huis gelden andere regels. Na de deregulering van de bijzondere bijstand zijn er theoretisch meer mogelijkheden gekomen; er is minder vanuit het rijk omschre­ven. Maar ook op een minimuminkomen moet je altijd een drempelbe­drag opbrengen van op jaarbasis fl 189,-
Dus in de bijstand wordt rekening gehouden met wat mensen meer hebben dan het minimum. In Amsterdam wordt rekening gehouden met 35% van het meerdere. Zou de gevraagde voorziening uit dat meerdere kunnen worden betaald? Als blijkt, dat je het niet redt dan krijg je voor het resterende bedrag bijstand. Dit is
overigens puur gemeentelijk beleid; in andere gemeenten gelden andere percentages.
In zijn algemeenheid kan worden gezegd, dat de Wet Voorziening Gehandicapten gaat werken onder het regiem van de bijzondere bijstand. Dit betekent, dat mensen die iets boven het minimum zitten, erop achteruitgaan. Als er in het gezin bijvoorbeeld nog een inkomen is, komt de gehandicapte niet voor een voorziening in aanmerking, meestal. (hangt af van het inkomen van het gezinslid). Je kunt ervan uitgaan, dat mensen met een wat betere regeling erop achteruit zullen gaan.
Het bedrag voor voorzieningen, dat nu in de AAW zit, gaat naar de pot van de bijzondere bijstand, dwz een gedeelte ervan. Een ander gedeelte wordt gebruikt om te bezuinigen. Er komt geen aparte pot voor voorzieningen voor gehandicapten; er is slechts een pot voor bijzondere bijstand.

In Amsterdam is eigenlijk nog maar weinig geregeld, zo blijkt. Over de woonvoorzieningen bijvoorbeeld bestaat grote onduide­lijkheid. Worden die nu wel of niet ondergebracht bij de GSD? 
Het leek de heer Vermeulen niet logisch. Misschien gemeentelijke dienst herhuisvesting.

Uit de woorden van de heer Vermeulen bleek, dat de regels voor 
de toekenning van de bijzondere bijstand in Amsterdam strenger zijn dan elders. In sommige gemeenten wordt bv wel toegestaan een koelkast of een stofzuiger aan te schaffen op kosten van de bijzondere bijstand. In Amsterdam niet. Hier wordt ervan uitge­gaan, dat je 10% in je uitkering kunt reserveren voor koelkast e.d. Als je daarvoor geen geld hebt, dan wordt gezegd: ga maar naar de gemeentelijke kredietbank. Alleen in zeer bijzondere bijzondere gevallen, wanneer je kunt aantonen dat je beslist niet had kunnen reserveren, en dat je geen lening kunt afsluiten,
is bijzondere bijstand voor dit soort gevallen mogelijk.
Een aanvraag voor bijzondere bijstand kan nooit achteraf geschie­den. De sociale dienst gaat er dan vanuit dat er al in is voor­zien. Je moet dus een pro forma nota vragen, en daarmee naar de 
sociale dienst gaan en bijzondere bijstand aanvragen.

Piet van der Lende 16/4/1993

donderdag 25 maart 1993

Kort verslag gesprek met Eelco Brinkman op 25 maart 1993 in Den Haag

25 maart 1993

In het voorjaar van 1993 ben ik met vertegenwoordigers van het toenmalige Komitee Amsterdam Tegen Verarming en van de diaconie van de Hervormde Kerk in Amsterdam naar Den Haag geweest voor een gesprek met Eelco Brinkman, toen fractievoorzitter van het CDA in de Tweede Kamer tijdens het kabinet Lubbers-Kok. In 1994 zou hij lijsttrekker van het CDA worden, maar de partij leed bij de verkiezingen een historische nederlaag en weer een jaar later verliet Brinkman de politiek. Zie voor een overzicht van zijn carriere in de politiek en het bedrijfsleven Wikipedia. Hieronder een verslag dat ik van het gesprek gemaakt heb. 

Brinkman begint met te zeggen, dat we niet het gevoel moeten hebben, bezig te zijn met een klaagzang, het zijn serieuze punten die naar voren worden gebracht, en politici zitten ervoor om naar de mensen te luisteren en zich op de hoogte testellen van hoe regelingen in het praktische leven werken.
Als volgende punt brengt hij naar voren, dat in achtereenvol­gende kabinetten, afgezien van de politieke samenstelling, eindeloos gediskussieerd is over hoe regelingen eerlijker kunnen uitwerken naar de individuele omstandigheden van demensen. Sommige regelingen werken onrechtvaardig uit; aan de ene kant is er een oneigenlijk gebruik, dat teruggedrongen moet worden, aan de andere kant zijn er de echte minima, die niet rond kunnen komen. Dit is uitdrukking van het feit, dat algemene regelingen onvoldoende inspelen op individuele geval­len. Het betekent, dat de politiek op zoek is naar een sys­teem, dat de uitvoeringsorganisatie dwingt meer naar de indi­viduele omstandigheden te kijken. Dit is een belangrijk punt.
Verschillende dingen zijn moeilijk per man of per vrouw te regelen. Het meest pijnlijk is, dat veel mensen hun hele leven geploe­terd hebben, en naarmate ze ouder worden tot de ontdekking komen, dat ze een laag inkomen hebben. Dit betekent dat Brink­man kijkt naar: kunnen we nou niet in de uitkeringsrechteninbouwen, dat mensen naarmate ze ouder worden meer rechten hebben. Dit betekent, dat de arbeidsjaren moeten meetellen in de hoogte van de uitkering. Jongeren kunnen zich wel bijverze­keren.
De konkrete situatie van het individu moet in ogenschouw worden genomen. (met een schaartje geknipt). De sociale dienst moet kunnen zeggen: u komt wel voor een bepaalde bijdrage cq regeling in aanmerking, en u niet. De bijzondere bijstand is er voor bedoeld om bij te plussen, om iets te doen in die gevallen, waarin dat dringend noodzakelijk is. Overigens is de claim die op de hogere en middeninkomens wordt gelegd terecht.
Een ander punt is de werkgelegenheid. We zijn bezig om mensen aan het werk te krijgen, cq werkgelegenheid te scheppen. Er zijn op dit moment onvoldoende banen te vinden. De diverse kabinetten proberen het investeringsklimaat te verbeteren,zodat werkgevers investeren, ook in werkgelegenheid. Hiermee wordt werkgelegenheid geschapen. De mensen moeten de werkgele­genheid de voorrang geven. Het is zo, dat er begin jaren tachtig fors huisgehouden is in de overheidsuitgaven. Dat heeft resultaten afgeworpen. Het heeft geleid tot een enorme groei van het aantal banen. Zeker ook naar de jeugd toe. We moeten kiezen voor werk boven inkomen. 
Wat de jeugd betreft en het verband tussen de kinderbijslag en de kosten voor de opvoeding van kinderen. Het CDA vindt dat tegen de jeugd kan worden gezegd: de welvaart is opgebouwd door de oudere generaties, nu is het jullie taak om er fors aan mee te helpen om dat in stand te houden. We moeten de jeugd het idee aandragen, dat ze een steentje moeten bijdragen aan het in stand houden van de voorzieningen. Niet vanwege het geld dat daardoor bespaart wordt, maar als ze dat niet doen is het niet uit te leggen aan de ouderen. Daarvoor een klimaatscheppen en een beroep doen op de jongeren is een kwestie van sociale rechtvaardigheid.
Dan heb ik een vraag. U spreekt erover, dat u niet terug wilt naar de dertiger jaren. En ook niet naar hoe toen het diakona­le werk werd uitgevoerd. Het verschil tussen toen en nu is wel, dat nu een hele reeks voorzieningen is opgebouwd. Dus ook het diakonale werk is niet alleen, ook nog wel maar nietalleen een kwestie van voedsel verstrekken. Mijn praktische vraag is dan toch, wat de diakonie in de huidige omstandighe­den kan doen, zonder weer in die sfeer van de dertiger jaren te geraken.
Dan heb ik nog een vraag in verband met de huursubsidie. Is het niet zo, dat in een groot aantal huurhuizen met een lage huur mensen zitten met een vrij hoog inkomen, die eigenlijk best duurder zouden kunnen wonen, maar die blijven zitten? Die mensen, die een te hoog inkomen hebben, die zouden er eigen­lijk uit moeten, zodat de mensen met een laag inkomen daarvoor in aanmerking komen. Wij zouden bijvoorbeeld een bepaalde categorie jeugdigen geen huursubsidie kunnen geven. Waarom moeten die meteen al 100 of 200 gulden erbij hebben?
Wat betreft het bijwerken (van de echtgenote). Wij hebben als CDA een stelling, die een beetje tegen de tijdgeest ingaat, die inhoudt: voorzover twee mensen achter een huisdeur zitten, is het redelijk, dat je de inkomens van die mensen bij elkaar optelt. Dit doen we om te voorkomen, dat daar waar een normaalinkomen binnenkomt, niet gezegd kan worden: we hebben er ook nog een uitkering bij. De uitkeringen zijn vooral bedoeld voor alleenstaanden en anderen, die niet op een andere manier aan geld kunnen komen. Overigens is het zo, dat we bezig zijn te onderzoeken, in hoeverre de bijverdiensteregeling kan worden opgerekt.(als reaktie op de mevrouw wier zoon de hele zaterdag werkt om 25 gulden te verdienen) Is het niet zo, dat we de kinderen kunnen aanspreken op een bijdrage aan hun ouders? Kinderen zullen ook zelf voor veel dingen moeten zorgen. Natuurlijk is het niet de bedoeling, dat we teruggaan naar de kinderarbeid. Maar we kunnen ons wel afvragen: in hoeverre zijn er voor de kinderen mogelijkheden, een bijdrage te leveren?
Dan nog wat opmerkingen over de kinderen. Uw verhalen hebben mij gestrekt in mijn overtuiging, dat de kinderbijslag niet aangetast mag worden. Daarover is nog een diskussie in het kabinet, waarop ik niet vooruit wil lopen. Wel is het zo, dat bijvoorbeeld als er zes kinderen zijn het wat minder kan, maar dat zijn niet zoveel gezinnen.
(als reaktie op de hoge kosten die schoolreisjes e.d voor de kinderen met zich meebrengen). Is het niet zo, dat voor een deel dergelijke kosten vergoed kunnen worden via de bijzondere bijstand?. We zijn met schoolorganisaties ook bezig om daar aandacht voor te vragen.
Wat de bijzondere bijstand betreft, die niet of te weinig wordt aangevraagd: zit dat in de schroom van de mensen of zit dat in de regeling?
Dan wil ik nog een punt naar voren brengen, nl het pensioen, waarbij dat laatste stukje gaat haperen. Hoe zijn dan uw ervaringen met de personeelschefs in de individuele bedrijven? Er worden toch afvloeiingsregelingen en sociale plannen ge­maakt. De vakbeweging schept ook een beeld, dat dit gebeurt, door allerlei overbruggingsregelingen e.d, terwijl nu blijkt, dat dit onvoldoende lukt. In hoeverre is dit een meer algemeen voorkomend probleem? Als dit vaker voorkomt, kunnen wij dat in ons overleg met CNV en NCW als een algemeen punt van zorg naarvoren brengen. We kunnen hen de vraag stellen: letten jullie wel voldoende op de oudere categorie werknemers? In dit ver­band hoopt Brinkman, dat de vakbeweging ook een beetje bij de ouderen begint te redeneren. Dit moeten wij als algemeen punt in onze kontacten meenemen.
Dan wil ik tenslotte nog een punt naar voren brengen. Iemand die aan het werk gaat, wil er ook op vooruit gaan, en nu is het zo, dat onderin het loongebouw alles in elkaar is gedrukt. Vaak gaan mensen die gaan werken er ten opzichte van hun uitkering helemaal niet op vooruit. Juist om die reden zeggen we, onderin dat loongebouw moeten de uitkeringen en de inko­mens uit werk wat uit elkaar worden getrokken, zodat meer mensen op de arbeidsmarkt komen en ook kunnen doorstromen. Daar zit ook een groot probleem. Nu zijn er mensen die zeggen: nu ben ik aan het ploeteren, en andere mensen via allerlei regelingen hebben net zoveel. Ik probeer niet het verhaaltje te verkopen van: zo zit de wereld in elkaar, daar is niets aan te doen, maar dit zijn toch wel dingen waar we op moeten letten.
Dus er zijn twee punten: ten eerste hoe krijgen we in gesprek met de vakbeweging de ouderen boven tafel, en ten tweede het punt van de kosten die de opvoeding van kinderen met zich meebrengt.
Wij hebben als CDA ervoor gevochten, dat in de nieuwe WAO een systeem zou worden ingevoerd, waarbij mensen naarmate ze een langer arbeidsverleden hebben, ook meer rechten hebben.
Diskussiepunten. Wat betreft de taak van de diakonien: Rene 
bracht naar voren, dat de diakonie van de hervormde kerk een stop op het aantal aanvragen had ingevoerd, vanwege het grote aantal. De laatste jaren deden steeds meer mensen een beroep op de diakonie. Met name ook de groep mensen, die geen dak boven zijn/haar hoofd heeft en in erbarmelijke omstandigheden verkeert, neemt toe. Er zijn mensen, die het zo moeilijk hebben, in een uitzichtloze situatie, dat ze niet meer in staat zijn giroo’tjes in te vullen e.d. Brinkman vroeg zich af, als de verstrekking van bijzondere bijstand aan mensen in (financiele) moeilijkheden in individuele gevallen niet goed functioneert, wat de diakonie kan doen. Hij sprak over een “een -tweetje” tussen de diakonie en de bijzondere bijstand, cqsociale dienst. Wij hebben hem duidelijk gemaakt, dat het in de praktijk niet zo gemakkelijk werkt. De sociale dienstambte­naren zijn (telefonisch) niet of nauwelijks bereikbaar, het is een bureaucratische organisatie, waarin alles is geautomati­seerd en via formulieren loopt, en zodra er bij een client een of andere mutatie is kunnen er grote moeilijkheden ontstaan, tot (onterechte) stopzetting van de uitkering aan toe. Ook verloopt het verstrekken van voorschotten moeizaam, mensen moeten soms zes weken op hun geld wachten, gevallen, waarin de diakonie moet bijspringen. De laatste tijd doen ook steedsmeer mensen een beroep op de diakonie voor spreekuurzaken e.d,omdat er wel een systeem van sociaal raadslieden is, maar daar moet je lang wachten voor je aan de beurt bent, die hebben het zeer druk. Maar dat willen we niet. Er is toch een goede voorziening, de sociaal raadslieden, dat werk willen we niet overnemen. De bijzondere bijstand is vaak geen oplossing. In de eerste plaats is er al een eigen bijdrage van 178,- en als je echt gaat onderzoeken, of je ervoor in aanmerking komt, bijvoorbeeld een wasmachine, dan wordt gezegd: je hebt een paar procent in je uitkering om daarvoor te sparen, dus je komt niet in aanmerking voor vergoeding van duurzame gebruiks­goederen via de bijzondere bijstand, of: er is een voorliggen­de voorziening, die het vergoed, dus doen wij het niet. Ofomgekeerd: er is een voorliggende voorziening bijvoorbeeld het ziekenfonds, die het ook niet vergoed, dus doen wij het ook niet. (dit was de motivatie in amsterdam om de sanering van het gebit uit de bijzondere bijstand te halen).Daarnaast ervaren met name AOW ers het vaak als vernederend,wanneer ze een beroep moeten doen op de bijzondere bijstand.
Eigenlijk zou er een standaard verhuiskostenvergoeding voor bejaarden moeten zijn. Tijdens de diskussie werd naar voren gebracht, dat de sociale dienst zich vaak weinig soepel opstelt, als je in april vraagt om een voorschot op je vakantiegeld, om iets te kopen, kan dit niet.
Wat betreft de huursubsidie werd naar voren gebracht, dat in wijken met huizen die een lage huur hebben er nu al een grote doorstroming is; bovendien is de huursubsidie nu al gebonden aan het inkomen; mensen die veel verdienen krijgen geen huur­subsidie. Je zou dit probleem niet moeten oplossen door te gaan knabbelen aan de huursubsidie, maar door bijvoorbeeld een huurbelasting te gaan invoeren, door op het belastingformulier de vraag op te nemen: hoeveel huur betaalt u?
Verder werd in de diskussie uitgelegd, waarom de baanloze scheepsbouwers niet in aanmerking kwamen voor een goede socia­le regeling. Er was geen geld voor. Toen het laatste bedrijf werd gesloten, was er niets meer. 
P vd L 25-3-1993

woensdag 10 februari 1993

Nieuwe voorhoede theorie

In de MUG van februari staat een artikel van Jan Bosman over het boek “uitkeringsgerechtigden in beweging” van oa Rik van Berkel. Na lezing van het artikel zou ik graag enkele kanttekeningen willen plaatsen. Met name zou ik willen ingaan op de alternatieve “voorhoedeteorie” die momenteel door verschillen­de wetenschappers naar voren wordt gebracht.

Kort gezegd houdt deze teorie in, dat “objectieve” faktoren, zoals die worden genoemd in het boek, een massaal en gezamen­lijk verzet van uitkeringsgerechtigden tegen de bezuinigings­politiek van de overheid en voor een werkelijk alternatief blokkeren. Daarom zullen kritische uitkeringsgerechtigden altijd opereren in kleine groepjes, die alternatieven formule­ren. Hun ideeen zullen door alweer “objectieve” faktoren, zoals het vastlopen van het milieu en de verzorgingsstaat, uiteinde­lijk worden geaccepteerd door de leidende beleidsmakers, die het in beleid zullen omzetten. Dit getuigt van een ongefun­deerd vertrouwen in de politiek en de redelijkheid van de beleidsmakers. Hoewel de verzorgingsstaat vastloopt, is het helemaal niet zeker dat de argumenten van een in politiek opzicht machteloze “voorhoede” in bredere kring zullen worden aanvaard. Er is een ander scenario mogelijk. 
Een politiek onderdrukkingssysteem, waarbij de milieuvervuiling gewoon doorgaat, met aan de ene kant sloppenwijken waar de armen wonen en aan de andere kant wijken voor de rijke elite met hoge muren eromheen en particuliere bewakingsdiensten. De geschiedenis wordt echter niet alleen gemaakt door objec­tieve faktoren, maar door aktief handelende mensen. Mijn grote bezwaar tegen de analyse van Raf Janssen en van Berkel is, evenals tegen hun alternatieve “voorhoedeteorie” dat wordt afgezien van de konkrete machtsverhoudingen, zoals die zich de afgelopen decennia in de nederlandse verzorgings¬staat hebben ontwikkeld. Het onderzoek daarnaar staat nog in de kinder­schoenen. Er wordt afgezien van de aktieve rol die politici, vakbondsbestuurders en hoge ambtenaren en wetenschappers zoals economen hebben gespeeld. Het is mijn stelling, dat de onmacht van uitkeringsgerechtigden om te komen tot massale organisa­tievormen niet in de eerste plaats te verklaren is vanuit “objectieve” factoren, en vanuit hun eigen tekortkomingen, hoe groot die ook zijn, en hoezeer die ook een rol spelen, maar vanuit de effectieve manier waarop de elite die in onze ver­zorgingsstaat aan de touwtjes trekt erin geslaagd is, eventue­le verzet van uitkeringsgerechtigden te neutraliseren.
Het over­heidsbeleid zelf is m.i, ondanks de effectieve neutralisa­tiepolitiek in zich tegenstrijdig; enerzijds worden rechten van burgers vastgelegd en wordt toegezien op de naleving ervan, een en ander als resultaat van anderhalve eeuw arbei­dersstrijd; anderzijds eisen het kapitalisme onder concurrentieverhoudingen, economische groei en een krampachtig streven naar meer werkgelegenheid, dat de lonen en uitkeringen worden verlaagd, de loonkosten van de werkgevers worden verminderd en dat de rechten van de uitkeringsgerechtigden worden afgebro­ken. Het is een combinatie van onderdrukking en neutraliseren van het verzet door hier en daar wat cadeautjes uit te delen.
Wat daarbij opvalt, is het falen van de sociaal-demokratie. De liberalen en christendemokraten hadden halver­wege de zeventiger jaren al een samenhangende analyse, ideologie, zowel in populaire vorm als wetenschappelijk onderbouwd, die zij de afgelopen 15 jaar door alle verzet heen gevolgd hebben en ook gerealiseerd in het overheidsbeleid. De sociaal-demokraten noch de vakbeweging zijn erin geslaagd daar een werkelijk alternatief tegenover te plaatsen. Ik denk dat het een illusie is, ervan uit te gaan, dat alleen door argumenten van kleine groepjes daadwerkelijk veranderingen kunnen worden bewerkstelligd, of dat de vakbewe­ging doet wat Bosman schrijft. In die zin zal de voorhoedeteo­rie niet werken. Dit getuigd van een ongefundeerd vertrouwen in de redelijkheid van de leidende figuren in onze samenle­ving. Het blijft wel degelijk de vraag, hoe verzet kan worden opgebouwd, al of niet in het kielzog van andere sociale bewe­gingen. Anders zullen die nieuwe ideeen nooit doordringen in de media etc. Hoe moet dat verzet dan wel worden georganiseerd? Dat is een vraag waarop in theorie nooit een antwoord kan worden gegeven. Dat antwoord ontstaat misschien in de prak­tijk wanneer uitkeringsgerechtigden, actief als vrijwilliger bij allerlei (uitkeringsgerechtigden) organisatie met elkaar open discussieren over wat er de afgelopen decennia fout gegaan is, en hoe die fouten in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarvoor is in de eerste plaats nodig een nauwkeurige historische analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Het antwoord is niet eenvoudig. Wij moeten ons echter niet blind staren op de stelling van weten­schappers, dat er teveel factoren zijn die de massaorganisa­tie van uitkeringsgerechtigden in een organisatie onmogelijk maken en dat alleen een kleine voorhoede kan proberen, haar argumenten aanvaard te krijgen. Dan zie je bij voorbaat af van werkelijke invloed. Dat verzet komt er niet van vandaag op morgen. We kunnen echter beginnen met het besef, dat het ontbreken van werkelijk langdurig, massaal verzet tegen de uitzichtloze bezuinigings­politiek van de staat een gevolg is van een effectieve neutra­lisatie van mogelijke aanzetten tot verzet. Dit kan bij de opbouw van belangenorganisaties belangrijke inzichten ver­schaffen over keuzen die zo’n organisatie wel en niet moet maken.
Moet je wel of niet deelnemen aan clientenraden, en wat zijn de gevol­gen hiervan? In hoeverre moet je samenwerken met cq konfronte­rend optreden tov de erkende vakbeweging? Welke coalities met andere sociale bewegingen zijn mogelijk, die de eigen belangen aan de orde stellen? Moeten verschillende organisaties samen­gaan? Ik heb het idee, dat een werkelijk fundamentele discus­sie over deze vragen door de effectieve neutralisatiepolitiek van de overheid tot nu toe in de uitkeringsgerechtigdenbewe­ging niet van de grond is gekomen. Mensen lopen achter de feiten aan, creatie van een middenkader, dat geintegreerd is in het machtsapparaat van de overheid. Deze machtsaspecten van de strijd die uitkeringsgerechtigden voeren blijven in de analyses van Janssen en van Berkel buiten beschouwing.
Het gaat er niet om, alle politici en vakbondsbestuurders af te schilderen als misdadigers, wel gaat het erom, te beseffen dat bij voorbaat afzien van het ontwikkelen van een zelfstan­dige politieke macht en het als kleine groepjes zonder contact met een wat grotere achterban om de tafel gaan zitten in clientenraden of overleggen met ministeries en lobbywerk zoals de “Corona groep” op zichzelf geen garantie is dat er iets veranderd. Vaak wordt als tegenargument aangevoerd, dat we nu eenmaal vuile handen moeten maken, willen we iets kunnen veranderen. “Je moet er zelf bij zijn, dan heb je ook invloed”. Als er een compromis wordt afgesloten, zijn we er zelf bij”. Mensen die zich onttrekken aan bijvoorbeeld RWW commissies of andere vertegenwoordigende organen, maken het zichzelf gemakkelijk, willen geen verantwoordelijkheid dragen. Zij kiezen de gemak­kelijkste weg. De vraag wel of niet deelnemen aan (parlemen­taire) organen is in de geschiedenis van links altijd een splijtzwam geweest. Met even veel recht kan worden gezegd, dat menige bestuurder/commissie­lid die namens een belangenorganisatie in een vertegenwoordi­gend, door de overheid ingesteld overleg zit, zich onttrekt aan zijn/haar verantwoordelijkheden, omdat bijvoorbeeld in de sociaal-demokratie, die wel degelijk de macht heeft om de mensen te mobiliseren, daaraan niets doet. Met open ogen tegenover de mensen staan, alleen met hen samen onder hun invloed werken aan daadwerkelijke verande­ringen is niet de gemakkelijkste weg maar de moeilijkste. Het is moeilijk om de mensen te organiseren. In links is de ver­houding tussen onderhandelen/mobili­seren druk uitoefenen geheel zoek.