dinsdag 21 november 1995

Naar een democratisch alternatief

Gepubliceerd op de website en in het tijdschrift van het initiatief de Derde Kamer. november 1995
In de Derde Kamer hebben we de afgelopen tijd veel gediscussieerd over de conclusies die we kunnen trekken uit onze openbare bijeenkomsten. We stelden ons daarbij de vraag: mogen we de Derde Kamer zien als platform van en voor sociale bewegingen, of moeten we de Derde Kamer zien als platform voor radicale democratie? In het eerste geval proberen we vertegenwoordigers van sociale bewegingen met elkaar in discussie te brengen en een gezamenlijke analyse te ontwikkelen. In het tweede geval concentreren we ons meer op de Derde Kamer als (actie)groep voor meer democratie.
Naar aanleiding van deze discussie schreef ik een bijdrage, waarin verschillende concepties van democratie naast elkaar werden gezet en de betekenis van democratie in sociale bewegingen nader werd geanalyseerd. Het verhaal is mede gebaseerd op het boek van M. de Geus ‘Organisatietheorie in de politieke filosofie’. Veel actie- en belangengroepen discussiëren de laatste jaren over de te volgen strategie om hun doelstellingen te bereiken. Wat bij die discussie een rol speelt is dat traditionele actiemodellen, zoals massale manifestaties en bezettingen of blokkades nauwelijk invloed lijken te hebben op het overheidsbeleid. In de tweede helft van de jaren tachtig leidde dit tot twee reacties:
Sommigen gingen de weg op van het reguliere overleg met de overheid. Groepen uitkeringsgerechtigden werden lid van “clientenraden” en ook een stichting als Natuur en Milieu zit in vele overlegorganen. Zij gaan er van uit dat het mogelijk moet zijn het overheidsbeleid bij te stellen door het voortdurend naar voren brengen van inhoudelijke kritiek en het formuleren van tegenargumenten.
Anderen dachten dat het beter was om zelf concrete doe-het-zelf-projecten op te zetten, waarmee de eigen idealen direct in de praktijk zouden zijn te brengen. Zij schiepen woon-werk-gemeenschappen (soms vanuit de kraakbeweging), alternatieve geldsystemen zoals het LETS-systeem, gebruikers-coöperaties, biologische landbouwprojecten, etcetera. Overigens is deze doe-het-zelf-beweging wel een constante onderstroom in de maatschappij. Een verschil met vroeger is echter, dat zij in deze post-moderne tijd minder wordt ingepast in een volledige maatschappij-analyse zoals het socialisme. Het is een enigszins verbrokkeld geheel van praktisch bezig zijn op basis van persoonlijke deel-analyses.
Bureaucratiën
Zowel op het niveau van het reguliere overleg met de overheid of grote ondernemingen als op het meer individuele niveau stuit de burger echter op de ondoordringbaarheid van bureaucratiën en op de beperkingen van ons democratisch systeem. Wanneer groepen burgers het overheidsbeleid trachten te beïnvloeden, worden zij geconfronteerd met ambtelijke beleidsnota’s die door politieke bestuurders worden gedekt, en waarbij plannen op de rails worden gezet, die niet meer zijn te beinvloeden. Het blijkt een soort langzaam draaiende bureaucratische machine te zijn, die niet meer kan worden bijgestuurd en die niet is te stoppen. Bureaucratiën worden gekenmerkt door hiërarchische structuren, waarbij mensen aan de top veel te vertellen hebben en mensen in lagere functies niet. Op lagere functieniveaus hou je je bezig met een deeltaakje dat vanuit centrale sturing wordt afgestemd op andere deeltaakjes. De soms verborgen veronderstelling van de voorstanders van dit model is, dat mensen slechts in zeer beperkte mate in staat zouden zijn zichzelf te besturen. De gewone organisaties dienen te gehoorzamen en beslissingen van hogerhand te aanvaarden, aangezien de elite met superieure kennis begiftigd is. De leiders zijn vooral bezorgd om de efficiency en rationaliteit van de organisatie en om het soepel en probleemloos laten verlopen van de controle van bovenaf. Vertegenwoordigers van sociale bewegingen die met dergelijke burokratiën in overleg treden worden vaak geconfronteerd met een inperking van de discussie tot de uitwisseling van technische argumenten op het gebied van de uitvoering van overheidsbesluiten, die zelf niet ter discussie staan.
Integratie benadering
Om de demokratie, de invloed van de burger, te verbeteren, wordt meestal de integratieve organisatieconceptie naar voren gebracht. Deze conceptie heet integratief, omdat er wordt gestreefd naar wilsintegratie van individuen, d.w.z. de individuele wil gaat op in de collectieve wil, die meestal op basis van meerderheidsbesluiten en referenda wordt vastgesteld. Hierin past de conceptie van burgerschap. Het individu gaat niet zomaar akkoord met de wil van de meerderheid. Daarvoor neemt hij/zij actief deel aan allerlei discussies waarin argumenten worden afgewogen alvorens een besluit wordt vastgesteld. Dan pas legt het individu zich neer bij de wil van de meerderheid en stelt zich beschikbaar voor bestuurlijke funkties om een en ander uit te voeren. Daarbij wordt gekozen voor een systeem van vertegenwoordigers die namens de burgers optreden en periodiek worden gekozen. Het zou te ver voeren, hier alle beperkingen van dit democratiemodel te noemen. Een punt wil ik echter naar voren halen. Ook bij de integratieve benadering wordt de scheiding tussen de sfeer van hiërarchische verbanden zoals bedrijven en (overheids)bureaucratiën enerzijds en de staat als democratische organisatie anderzijds niet in twijfel getrokken. In de politieke sfeer worden democratische concepties geaccepteerd en gepropageerd. Hier wordt het individu beschouwd als een vrij en gelijk mens die recht heeft op inspraak en zeggenschap, zelfontplooiing en zelfbeschikking (burgerschap) zoals in de oudheid bij de Grieken. In het particuliere domein worden meer hiërarchische concepties gepropageerd. De mens is een werknemer die zich heeft aan te passen aan de wensen van het management; de mens als gehoorzame, betrouwbare en loyale werknemer.
Libertaire benadering
De scheiding tussen deze twee domeinen moet worden doorbroken. Een meer libertaire organisatieconceptie zou daarbij als leidraad kunnen dienen. Hierbij staat niet het heersersprincipe of de collectieve soevereiniteit centraal, maar de individuele soevereiniteit, de mens als zelfbepalend individu, waarbij wordt gestreefd naar een maximale individuele vrijheid. Dit heeft gevolgen voor de ordening van de maatschappij; er is dan geen plaats meer voor centrale sturing van de ekonomie of voor een meerderheidsgebonden inrichting van de staat. In plaats daarvan komt een federatief geheel van lokale, in hoge mate autonome gemeenschappen met ruimte voor zelbesturing. Het gaat om losse, beweeglijke en niet-hiërarchische organisatieverbanden, waarbij zelforganisatie, flexibiliteit en onafhankelijkheid worden benadrukt. Men gaat hierbij uit van het zelfregulerende karakter van een dergelijke organisatie. Daarbij geldt als uitgangspunt dat mensen uitstekend in staat zijn zichzelf en, samen met anderen, lokale gemeenschappen te besturen. Overigens moeten we hierbij niet alleen denken aan territoriaal afgegrensde gemeenschappen. Flexibele, horizontaal gestructureerde organisatievormen worden ook nu al tot ontwikkeling gebracht bij zowel belangengroepen, overheid alsook het bedrijfsleven, en dit is niet alleen maar negatief. Men kan hierbij denken aan netwerkachtige verbanden; organisaties als een soort spinnewebben waarbij de draden alle kanten opgaan en de onderdelen op verschillende wijze met elkaar in verband staan. Dit kan worden gecombineerd met horizontaal gestructureerde organisaties, gebaseerd op soms tijdelijke project- en taakgroepen die in grote mate autonoom zijn en op democratische wijze tot besluiten komen. Een voorbeeld daarvan kwam ter sprake op de Amsterdamse bijeenkomst van de Derde Kamer, nl. de ambtelijke projectgroepen in het kader van de stadsvernieuwing.
Tot slot
De ervaringen van individuele burgers en vertegenwoordigers van sociale bewegingen met de overheidsbureaucratie brengen mij tot de opvatting dat het een hoofdtaak van de Derde Kamer zou moeten zijn in het publieke debat over democratie de nadelen van zowel de bureaucratische als de integratieve benadering naar voren te brengen en zelf
nieuwe organisatieconcepties in de praktijk te brengen en verder te ontwikkelen. Daarbij kunnen meer libertaire uitgangspunten van organisatie als alternatief naar voren worden gebracht.

1 Reactie op Naar een democratisch alternatief

  1. pvdlende zegt:
    begin 1996
    Thema: Derde Kamer
    Door: Clemens Raming
    Naar een democratisch alternatief door een open diskussiekultuur
    Het gaat bergafwaarts met onze parlementaire democratie. Onderworpen aan de dictatuur van de markt, is ze niet in staat zich de oprukkende Euro-burocratie en de insluipende politiestaat van het lijf te houden. Eerste- en Tweede-Kamerleden praten over verbeteringen, waarvan niemand gelooft dat die het tij kunnen keren. Daarom is het goed dat er een Derde Kamer is.
    Heerschappij en vrijheid
    In de Derde Kamerberichten van november 1995 zet Piet van de Lende een spoor uit ‘Naar een democratisch alternatief’. Hij constateert dat onze samenleving nog altijd wordt gedomineerd door bureaucratische structuren en dat de zogenaamde integratieve organisatieconceptie die aan de parlementaire democratie ten grondslag ligt, onvoldoende tegenkracht opbrengt. Als leidraad voor een alternatief huldigt de auteur de libertaire organisatieconceptie: ‘Hierbij staat niet het heersersprincipe of de collectieve soevereiniteit centraal, maar de individuele soevereiniteit, de mens als zelfbepalend individu, waarbij gestreefd wordt naar een maximale individuele vrijheid’.
    Deze libertaire basisgedachte klinkt mooi, maar verdient niet de eer die Piet haar bewijst. ‘Individuele soevereiniteit’ is een uitdrukking die de heerserskultuur voortzet – soevereiniteit is de aanspraak van staten op heerschappij over een stuk aardoppervlak met de bijbehorende bevolking. Het libertaire denken tendeert naar het individualiseren van het heersersprincipe: de mens als heerser in het koninkrijk van het eigen bestaan. De libertaire ideologie bewijst volgens mij de menselijke vrijheid een slechte dienst omdat ze deze uit de concrete werkelijkheid van het leven wegplukt, op een voetstuk zet en daarmee prijsgeeft aan de spot van de realisten en aan het hoofdschudden van de wetenschapper. Voor hen zijn mensen kortzichtig, manipuleerbaar en machtsafhankelijk. Mensen lopen achter politici aan die hen welvaart en veiligheid beloven en die inspelen op chauvinisme en onvermoede krachten in hen oproepen. En als tenslotte de teleurstelling toeslaat, verliezen ze alle interesse in de politiek.
    Ik zie geen heil in mensdefinities die daaraan voorbijgaan. Zelfbeschikking en demokratische vrijheden komen mijns inziens slechts tot hun recht in een klimaat van tolerantie, openheid, konstruktieve kritiek en zelfinzicht. Vrijheid is een project waar mensen, los van ideologische grootspraak, vallend en opstaand, maar met elkaar vorm aan moeten geven.
    De voorwaarden voor democratie
    Uit het libertaire basisconcept leidt Piet van de Lende een reeks organisatorische constructies af. Zijn samenvatting daarvan is zo kompact dat zeker de oningevoerde lezer erdoor wordt overrompeld. Jammer, want het ontwikkelen en uitproberen van zulke constructies is volgens mij een noodzakelijk onderdeel van het streven naar een volwaardige democratie. De meeste mensen die zich daarmee bezig houden blijken daarvoor echter helemaal geen libertaire beginselen nodig te hebben. Volgens mij is democratisering meer dan een kwestie van organisatievormen. Een onderzoek van anarchistische groepen vier jaar geleden heeft aangetoond dat in sommige van deze groepen, ondanks een prachtig basisdemocratische besluitvorming, enkele dominante figuren de lakens uitdeelden, terwijl anderen niets hadden in te brengen.
    Het libertaire denken gaat ervan uit, zegt Piet van de Lende, ‘dat mensen uitstekend in staat zijn zichzelf en, samen met anderen, lokale gemeenschappen te besturen’. Dat is een ideologische losse flodder. Het reëel bestaande lokale zelfbestuur funktioneert binnen de kaders van de gevestigde maatschappij. Dat beperkt met de beslissingsruimte ook de keuzeproblemen. Hoe belangrijker de zaken waarover mensen in eigen kring beslissen, des te groter het beroep op hun democratische gezindheid.
    Ik ben overtuigd van de wenselijkheid en zelfs de harde noodzaak van een onthiërarchiseringsbeweging, alleen al omdat besluitvorming en actie volgens het ‘A beveelt B’ principe onvoldoende zijn voor de besturing van een complexe en dynamische samenleving. Er is ook al zo’n beweging, alleen kan niemand voorzien wat die uiteindelijk zal opleveren. Concentreren we ons daarom op de vooruitgang die binnen ons eigen bereik ligt.
    Piet van de Lende raadt de Derde Kamer aan om zelf nieuwe organisatieconcepten en besluitvormingspatronen in praktijk te brengen en te ontwikkelen. Dit lijkt me een goede zaak, maar niet bij wijze van experiment om het experiment. Laten we ons richten op het ontwikkelen van een goede organisatorische opzet van het Derde Kamerproject. Mijn grootste prioriteit ligt dan bij de democratisering van de manier waarop we plannen en problemen bediskussiëren en gezamenlijke keuzes bepalen.
    Een ander problematisch punt voor links dat grote aandacht verdient is de diskussie met mensen die er onlinkse gevoelens en ideeen op nahouden. Zo heb ik zelf veel moeite met het reageren op mensen die aan het vreemdelingensyndroom lijden. Er moeten toch zoveel vooruitstrevende mensen zijn die met dit probleem zitten, denk ik, maar als ik linkse clubbladen lees ontmoet ik wel heftige protesten tegen het vreemdelingenbeleid en standpunten die als de regering ze overnam een volksopstand zouden ontketenen, maar geen woord over de vraag hoe we in het dagelijks contact met anderen kunnen werken aan het opbouwen van een draagvlak voor een humaner vreemdelingenbeleid.
    Naar een open diskussiekultuur
    Mijn voorstel om het streven naar democratie vooral ook op de eigen discussiepraktijk te richten sluit aan op de eerste rondzendbrief van de initiatiefgroep van de Derde Kamer, lente 1994: ‘We bepleiten in de eerste plaats een open diskussiecultuur die uitgaat van een sterke doordrongenheid van de situatie, gekoppeld aan een grote relativering van de eigen machtspositie.’
    De progressieve beweging kampt met de naweeën van het ideologisch tijdperk. Oude scheidslijnen zijn vervaagd zonder te verdwijnen. Het is moeilijk om uit de ontbonden ideologische complexen het waardevolle te halen. De een blijft gehecht aan wat de ander heeft afgeled en waar een derde nooit in heeft geloofd.
    De moeilijkheid is dat de manier waarop we ‘discussiëren’ deel uitmaakt van het probleem. De initiatiefgroep raakt aan deze complicatie met haar pleidooi voor het relativeren van de eigen machtspositie. Hoe meer je je fixeert op ‘macht’ om je in naam van de rechtvaardigheid, de vrijheid en de toekomst der mensheid in de boze wereld te doen gelden, des temeer hanteer je de taal als machtsvoertuig, al was het alleen maar om jezelf het gevoel te geven in het politieke strijdperk van de partij te zijn.
    Tegenover de frustrerende ervaringen die het diskussiëren op basis van ‘wij hebben gelijk en willen macht’ heeft opgeleverd, vormt de idee van een open diskussiekultuur een aantrekkelijk alternatief. Het in praktijk brengen ervan is geen gemakkelijke opgave, omdat we ons daarbij moeten losmaken van de spelregels van de gevestigde politieke cultuur. Als we echter voorwaarden willen scheppen voor een demokratisch zelfbestuur, zullen we moeten beginnen met ons dáárvoor in te zetten.

woensdag 15 november 1995

Nummers en vergissingen. Iedereen krijgt overal een nummer voor

Ook verschenen in het decembernummer 1995 van het Maandblad Uitkeringsgerechtigden MUG in de rubriek 'De gang van zaken'. 

Nummers

Dankzij de zegeningen van de automatisering krijgt u overal een nummer voor. Het huisnummer en de postcode kunt u nog wel onthouden, tenminste dat hoop ik. Hebt u een girorekening en een pinpas? Dan krijgt u drie nummers. De girorekening zelf, het nummer van het pasje en de pincode. Bij de uitkeringsinstantie of de werkgever krijgt u ook weer nummers, zoals het uitkeringsnummer of personeelsnummer. Op de uitkeringsspecificatie van de sociale dienst staan nog andere nummers, zoals een code voor de wijk en het team waar u onder valt. Ook handig om te weten, want soms wordt ernaar gevraagd als u opbelt. Deze voorbeelden kunnen met vele worden aangevuld. Het ziekenhuis, de woningbouwvereniging, het bevolkingsregister, de belastingen (diverse soorten), het GEB, het ziekenfonds, overal krijgt u een nummer. U moet al die nummers weten, want zonder deze kan men dikwijls niets voor u doen. Hebt u alle registratienummers die op u van toepassing zijn, wel eens geteld? Ik schat, dat de gemiddelde Nederlander toch gauw zo'n veertig nummers moet bijhouden.
Nu zijn in het verleden al die instanties door al die nummers een beetje in de war geraakt. Daar hebben ze een oplossing voor bedacht. U raadt het al: een nieuw nummer, het sociaal-fiscaal nummer. Dit nummer is heel belangrijk, want veel van die andere nummers zijn aan dit nummer gekoppeld. Veel instanties vragen ernaar. U moet van al die nummers een geordende administratie bijhouden, die teruggaat tot minstens een jaar of acht geleden, want anders komt u in moeilijkheden. Soms is het niet voldoende dat u een nummer opgeeft, nee, u moet het originele document overleggen, waarop is aangegeven welk nummer u hebt gekregen. Zo vraagt de sociale dienst naar het originele document van de belastingdienst, waarop is aangegeven welk sofinummer u hebt gekregen. Bij veel mensen is dit document al in 1987 verstrekt. Hebt u het document niet (meer), dan moet u eerst naar de belastingdienst om een officiële verklaring te vragen waarop dit sofinummer staat vermeld.
De koppeling van al die nummers is moeilijk. Niet alleen omdat de Wet op de Persoonsregistratie instanties allerlei beperkingen oplegt, maar ook omdat het in de praktijk problemen geeft. In de eerste plaats heeft elke instantie afzonderlijk bij de automatisering geprobeerd, het wiel uit te vinden. Daarom kunnen al die verschillende databanken niet zomaar aan elkaar gekoppeld worden. In de tweede plaats zijn de bestanden 'vervuild', het schrikbeeld van iedere ambtenaar. Hoe komt dat? U hebt, laten we zeggen, veertig nummers. Nu gaat u verhuizen, of u gaat samenwonen, of er zijn ander veranderingen in u privéleven. Gaat u al die nummers verwittigen van die wijziging? Natuurlijk niet. Daarom staat u in verschillende bestanden onder verschillende adressen genoteerd. In de derde plaats maken ambtenaren fouten bij het invoeren van de gegevens die bij een nummer horen.
Een voorbeeld. Een van onze spreekuurbezoekers had een WAO-uitkering, natuurlijk met een bijbehorend nummer. Hij vroeg om toestemming met vakantie te gaan naar het land van herkomst. Dit kwam hij persoonlijk aanvragen op het GAK-districtskantoor. De betrokkene zou een schriftelijke bevestiging thuis gestuurd krijgen. Dit gebeurde echter niet, en wij belden op. De functionaris van het GAK zocht op basis van het nummer de gegevens van de heer T. op in de computer: 'Hij is op die en die datum op dat en dat districtskantoor geweest.' 'Nee meneer, het was op een heel andere datum.' 'O, ik zal even kijken. O, er is een vergissing begaan, in het bestand zit een meneer T. met dezelfde achternaam, waarvan het uitkeringsnummer een cijfer verschilt met dat van de meneer T. die bij u gekomen is. Daarom is de brief naar een ander adres verstuurd.' De ambtenaar op het districtskantoor had dus bij vergissing een van de ongeveer vijftien cijfers van het uitkeringsnummer voor de WAO verkeerd ingetypt, en omdat het om iemand met dezelfde naam ging, was de fout niet ontdekt. Deze vergissing kon niet zomaar ongedaan worden gemaakt. Daarvoor moesten wij een brief schrijven, waarin de hele situatie werd uitgelegd, met medezending van allerlei bewijsstukken.

Piet van der Lende, Bijstandsbond

zaterdag 21 oktober 1995

Van Migratie naar Burgerschap (deel 2)

Tekst uit: Ineke van der Valk - Van Migratie naar Burgerschap
Twintig jaar Komitee Marokkaanse Arbeiders in Nederland ( KMAN )
ISBN 9064733163 maart 1996

Het KMAN -spreekuur na de acties tegen de WABW.

     In het vorige hoofdstuk hebben we gezien, dat de werk-
loosheid omstreeks 1980 steeds verder toenam. Industri‰le
bedrijven werden op grote schaal gesloten. Na de acties tegen
de WABW waren in de regio Amsterdam aansprekende voorbeelden
de sluiting van de FORD-fabrieken, van de scheepsbouwbedrijven
en massa-ontslagen bij Van Gelder Papier. Het Platform van
Democratische buitenlandse arbeiders, waar het KMAN begin
jaren tachtig deel van uitmaakte, heeft een actieve rol ge-
speeld bij de protesten tegen de sluiting van de FORD-fabrie-
ken en bij de activiteiten van het 'werkgelegenheidskomitee',
dat vooral werd opgericht om de belangen van arbeiders in de
scheepsbouw te verdedigen.
De sluiting van industrele bedrijven ging omstreeks 1980
gepaard met de opkomst van de nieuwe dienstensector, waar veel
jongere Marokkanen werk vonden. Veel 'illegalen' bleven in
Nederland arbeid verrichten, ondanks de invoering van de WABW.
     Daarnaast waren begin jaren tachtig veel Marokkanen in de
WAO gekomen, deels door de slechte arbeidsomstandigheden,
deels omdat de WAO werd gebruikt als alternatieve afvloeiings
maatregel. Bij de onderhandelingen tussen de vakbonden en de
werkgevers over een sociaal plan bij de sluiting van bedrijven
werd de WAO als afvloeiingsregeling gebruikt. Dat kon, omdat
in de WAO een werkloosheidscomponent zat. Pas in de jaren
negentig, tijdens de parlementaire enquete over de WAO, durfde
men dit echter openlijk te erkennen. Weliswaar waren veel
Marokkanen lichamelijk en/of geestelijk volledig versleten
door het zware werk in de industrie, maar sommigen van hen
waren slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt en met name deze
categorie kon nog wel aangepast werk verrichten. Dit werk was
er echter niet in een tijd van groter wordende werkloosheid en
deze Marokkanen moesten genoegen nemen met een WAO-uitkering.
"Meer licht werk" was dan ook een van de centrale eisen van
het Comit‚ marokkaanse WAO-slachtoffers.

spreekuur

     Begin jaren tachtig werd door het KMAN in de Ferdinand
Bolstraat een spreekuur opgezet. Dit spreekuur was een vervolg
op de spreekuren die bij de acties van de 182 werden gehouden
en het SOS spreekuur van het Platform. De grote probleem-
velden waarmee de spreekuurbezoekers werden geconfronteerd
zijn hierboven al aangegeven. In de eerste plaats was er de
werkloosheid en de arbeidsongeschiktheid. In de tweede plaats
was er het vraagstuk van de verblijfsrechtelijke positie; veel
marokkanen hadden geen verblijfsvergunning, terwijl ze soms
jarenlang arbeid in Nederland hadden verricht en ook bij de
gezinshereniging waren er moeilijkheden, omdat het verblijfs-
recht van vrouwen en kinderen niet goed geregeld was. In de
derde plaats waren er de arbeidsvoorwaarden in de bedrijven in
de nieuwe dienstensector. Vaak tijdelijke contracten in be-
drijven, die ieder moment op de fles konden gaan, of waar de
werkdruk onaanvaardbaar hoog lag vanwege de concurrentie-
strijd.
     Vaak grepen deze probleemvelden in elkaar; Iemand werd
dan tegelijkertijd geconfronteerd met werkloosheid of arbeids-
ongeschiktheid, woningnood in verband met gezinshereniging en
knelpunten in het verblijfsrecht van vrouw en kinderen.
De spreekuurbezoekers, vooral de wat oudere Marokkanen die
vaak niet konden lezen en schrijven, waren dan tegelijkertijd
verwikkeld in verschillende juridische procedures. Velen van
hen begonnen in de jaren tachtig aan een lange tocht door de
bureaucratische doolhoven van de Nederlandse verzorgingsstaat.
     Op het spreekuur van het KMAN werd veel aan individuele
hulpverlening gedaan. Een groot voordeel van dit spreekuur
was, dat de betrokkene in zijn eigen taal over de problemen
kon praten. Vanuit het spreekuur werd vaak bemiddeld tussen
hulpverleningsinstanties en advocaten enerzijds en de marok-
kaanse spreekuurbezoekers anderzijds, omdat er taal- en commu-
nicatieproblemen waren. Ook werd aandacht besteed aan de
kwaliteit van de hulpverlening. Sommige Marokkanen, met name
'illegalen' vielen wel eens in handen van malafide 'advocaten'
of 'hulpverleners' die gouden bergen beloofden als je vooraf
maar veel geld betaalde. Zo is vanuit het spreekuur actie
gevoerd tegen de praktijken van ene 'advocaat' Link, die zijn
cli‰nten belazerde. Acties van het KMAN hebben ertoe geleid,
dat deze 'advocaat' op de vlucht sloeg met medeneming van
honderden dossiers, en natuurlijk het geld dat de Marokkanen
hem hadden betaald. Bij de individuele hulpverlening werden
vele formulieren ingevuld. Verschillende spreekuurmedewerkers
waren gespecialiseerd in het invullen van belastingformulieren
voor buitenlandse arbeiders.

politiserende hulpverlening

     Omdat veel Marokkanen met dezelfde knelpunten werden
geconfronteerd werden naast de individuele hulpverlening
pogingen gedaan een collectief spreekuur op te zetten. Groepen
Marokkanen die tegen dezelfde regelgeving van de overheid of
dezelfde arbeidsvoorwaarden in een bedrijf aanliepen, werden
in discussiegroepen bij elkaar gebracht, zodat ze gezamenlijk
actie konden gaan voeren om de situatie te verbeteren.
Om de migranten inzicht te geven in de achtergronden van hun
problemen en toe te rusten om ermee om te gaan zijn zgn arbei-
dersscholen opgezet, cursusachtige bijeenkomsten waar de
sociale wetgeving behandeld werd. Het spreekuur van het Plat-
form, van het KMAN en van het WAO-komitee werd begin jaren
tachtig nadrukkelijk geplaatst in het kader van de emancipatie
van de marokkaanse gemeenschap in Amsterdam; uitgangspunt was,
de mensen zodanig te helpen, dat ze de oorzaken van hun moei-
lijkheden leerden zien, waarbij er vanuit de zelforganisatie
mogelijkheden waren over gemeenschappelijke belangen te praten
en daarvoor actie te voeren. In de jaren zeventig noemde men
dit de 'politiserende hulpverlening'.

ruggegraat van de organisatie

     Op basis van de gegevens van de spreekuren werden initia-
tieven genomen om veranderingen in wet-en regelgeving te
bewerkstelligen. Ook de uitvoering van het beleid door instan-
ties zoals de politie, de Vreemdelingendienst, het ministerie
van Justitie en het Marokkaanse consulaat kon naar aanleiding
van de gerapporteerde ervaringen op de voet worden gevolgd.
Een voorbeeld: op het gebied van de kinderbijslag waren er
vele moeilijkheden. Zo stonden er in bilaterale akkoorden
tussen Nederland en Marokko begin jaren tachtig ongunstige
bepalingen m.b.t. de betaling van kinderbijslag. Het geld kwam
pas laat in Marokko aan en soms helemaal niet. Daarnaast waren
er nog andere moeilijkheden met de overboeking. Marokkanen die
voor de betaling van kinderbijslag bewijzen nodig hadden
kwamen terecht bij de "Caisse National de Securite Sociale"
waarvan de administratie een puinhoop was. Maar ook bij de
Raden van Arbeid in Nederland raakten dossiers zoek, bleken
ingevulde formulieren niet aan te komen en bestonden lange
wachttijden. Voor de Bureaus voor Rechtshulp was dit aanlei-
ding, een campagne te organiseren, waarbij de betrokkenen een
formulier konden invullen waar de klachten op werden geregis-
treerd. Nadat vele honderden formulieren waren verzameld,
werden gesprekken gevoerd met de Raden van Arbeid. Ook het
KMAN-spreekuur was bij deze actie betrokken. Op 17 januari
1982 organiseerde het KMAN een manifestatie, waar de 150
aanwezige marokkanen acties planden om de uitbetaling van de
kinderbijslag te verbeteren. Zij eisten naast de verbetering
van de uitvoering van de regels veranderingen in de bilaterale
akkoorden tussen nederland en Marokko. Over deze eisen zijn
gesprekken gevoerd met de Raad van Arbeid.

Ook op het gebied van verzekeringen, zoals het ziekenfonds,
waren er moeilijkheden met Marokkanen, die in eigen land op
vakantie gingen. Met name vanuit het spreekuur van KMAN-Oud
West, in buurthuis De Buffeltjes is hier aandacht aan besteed.
     Een aparte kwestie vormde het vraagstuk van de "illegale"
WAO-ers. Marokkanen zonder verblijfsvergunning die arbeid ver-
richtten waren wel verzekerd voor de werknemers verzekeringen
maar niet voor de volksverzekeringen en zij konden geen ver-
blijfsvergunning krijgen. Zo kwamen er veel marokkanen met een
WAO-uitkering, die geen verblijfsvergunning hadden. Op 16-04-
1983 organiseerde het KMAN in samenwerking met het Komitee
marokkaanse WAO-slachtoffers een demonstratie in Den Haag om
aandacht te vragen voor de uitzichtloze positie van 'illegale'
WAO-ers en de discriminatie van Buitenlandse werknemers in de
WAO. Tien jaar later (!) heeft dit geleid tot een legalisering
van een beperkte groep 'illegale' WAO-ers.
     Ook bij de sociale dienst in Amsterdam werd actie ge-
voerd. Op 16 oktober 1982 werd een "sociale dienst tribunaal"
georganiseerd, waarbij vertegenwoordigers van acht organisa-
ties hun grieven naar voren brachten. Deelnemende organisaties
waren oa KMAN, Platform, JAC, Bijstandsbond en Bureau voor
Rechtshulp. Op het tribunaal vertelden spreekuurbezoekers van
het KMAN over hun illegaliteit of over de slechte behandeling
bij de sociale dienst. Na het "tribunaal" zijn er besprekingen
geweest tussen het gemeentebestuur van Amsterdam en de belan-
genorganisaties. Een van de resultaten was, dat er speciale
ambtenaren zouden worden aangetrokken om voor de medewerkers
van de sociale dienst scholingen in het tegengaan van racisme
en sexisme te organiseren.
     Ook bij andere acties werd samengewerkt met organisaties
van uitkeringsgerechtigden. Zo maakte het KMAN deel uit van
het Landelijk Beraad Uitkeringsgerechtigden, een samenwer-
kingsverband dat acties opzette toen het eerste kabinet Lub-
bers bezuinigingsplannen bekend maakte in het kader van de
stelselherziening van de sociale zekerheid.
     Maatschappelijke problemen zoals het toenemend racisme
werden in eerste instantie via de spreekuren gesignaleerd. Ook
op dit terrein volgden speciale initiatieven zoals de oprich-
ting van meldkamers ter signalering en bestrijding van toene-
mend racisme en discriminatie en de oprichting van samenwer-
kingsverbanden zoals het Platform tegen Discriminatie en
Racisme. (1990)

funkties spreekuur

     De individuele en collectieve hulpverlening op het spree-
kuur was voor de organisatie een belangrijk middel om contact
te houden met de achterban en goed op de hoogte te blijven van
de problemen die er speelden in de marokkaanse gemeenschap.
Het spreekuur had een signaalfunctie en wat daar aan problemen
werd ingebracht is veelal richtinggevend geweest voor andere
activiteiten en voor de positiekeuzes in sociaal-juridische en
economische kwesties. In die zin vormt het spreekuur in de
woorden van het KMAN "de ruggegraat van de organisatie". Op
basis van de in het spreekuur gesignaleerde problemen werden
prioriteiten aangebracht in het beleid van het KMAN. Er werd
dan bijvoorbeeld besloten een onderzoek of actie te organise-
ren of een publikatie over een bepaald onderwerp uit te bren-
gen. Bij het onderdeel bedrijfsakties zullen verschillende
publikaties aan de orde komen. Daarnaast was er een brochure
over knelpunten in de sociale zekerheid, getiteld "Manifest,
de positie van de Marokkaanse migranten in de nederlandse
wetgeving". Het onderzoek dat aan deze publikatie vooraf ging
vond plaats in samenwerking met de Wetenschapswinkel van de
Universiteit van Amsterdam. Om iets te doen aan vakantiepro-
blemen werd in samenwerking met de Co”rdinatie van Marokkaanse
organisaties de Europese gids voor de Marokkaanse reiziger"
uitgegeven.

Het spreekuur nu

     Op de spreekuren gesignaleerde problemen kwamen veelvul-
dig aan de orde op discussiebijeenkomsten en conferenties. Een
voorbeeld hiervan is de conferentie "Onmondig in Nederland
(1989), waar de thema's werkgelegenheid, rechtspositie, onder-
wijs en participatie werden besproken. Het spreekuur heeft aan
het einde van de jaren tachtig steeds meer een landelijk
karakter gekregen. Niet alleen omdat op meerdere lokaties
spreekuren worden gedraaid maar ook door de instelling van een
telefonische hulpdienst. Dit heeft het spreekuur ook toeganke-
lijker gemaakt voor vrouwen. De spreekuren zijn druk bezocht.
Zij worden twee tot vijf middagen per week gedraaid door leden
van het KMAN, stagiaires, Nederlandse vrijwilligers en sinds
enkele jaren ook door banenpoolers. Rechtswinkels en advokaten
ondersteunen de activiteiten van het spreekuur. In het jaar-
verslag 1991 wordt melding gemaakt van zo'n 150 hulpvragen per
week. Het jaarverslag van 1993 meldt dat jaarlijks zo'n 7650
mensen de weg naar de spreekuren weten te vinden (waarvan 2500
telefonisch).
     Toch heeft deze activiteit nooit op erkenning en honore-
ring van de subsidiegevers kunnen rekenen. In het jaarverslag
1984-1985 doet het KMAN hierover haar beklag: het ontbreken
van een kopieerfaciliteit en de beschikbaarheid van slechts
een typemachine betekenden een ernstige handicap. Toch is er
de afgelopen jaren sprake geweest van een toenemende professi-
onalisering, omdat medewerkers van het spreekuur zelf scho-
lingsbijeenkomsten organiseerden.

bedrijfsituaties

     Ook bij conflicten of meningsverschillen in bedrijven
werd getracht een collectief spreekuur op te zetten, vooral in
de periode 1981-1987. In de nieuwe dienstensector was vaak
geen sprake van een C.A.O. De Nederlandse vakbonden hadden
geen greep op de arbeidsvoorwaarden in sommige delen van de
dienstensector; de organisatiegraad- het aantal werknemers dat
lid was van een vakbond- was laag en de bonden konden of
wilden in deze bedrijfstakken geen vuist maken.
     Veel Marokkanen, meestal ongeorganiseerd, kwamen op het
spreekuur om hun grieven tegen een werkgever naar voren te
brengen en het KMAN te vragen mee te werken aan een oplossing.
Het ging daarbij vaak niet zozeer om de hoogte van de uurlo-
nen. Een onderzoek van het LAKWABW in 1980 toonde al aan, dat
de wet op het minimumloon een soort bodem legde in de loon-
hoogte; 60% van de illegalen die op het SOS-spreekuur kwam,
was werkzaam in bedrijven, waar ze minstens het minimumloon
verdienden.
Er waren in de nieuwe dienstensector echter wel vaak tijdelij-
ke arbeidscontracten, een grote werkdruk, onregelmatige werk-
tijden en conflicten met ploegbazen en voorlieden, waarbij
discriminatie soms een rol speelde. Vooral dit laatste kwam
veel voor. Ook was er nogal eens sprake van problemen tussen
buitenlandse werknemers en de ondernemingsraad in een bedrijf.
Dit was oa het geval bij de LinMij, waar medewerkers van het
KMAN-spreekuur bij hebben bemiddeld.
     Het was niet eenvoudig, deze groepen marokkanen te hel-
pen. De moeilijkheden die zich voordeden waren de volgende.
1. Het ging vaak om bedrijven, die de werkgever zonder enig
probleem kon sluiten, waarna hij zijn produktie elders kon
voortzetten. Stakingen of andere acties helpen in dergelijke
bedrijven vaak niet. De werkgever sluit gewoon de tent. Deze
problemen hebben zich voorgedaan bij Dynasafe BV en Mid West
Kleding BV, die overigens dezelfde eigenaar hadden.
2. In de bedrijven werkten naast marokkanen met een legale
status vaak 'illegalen". Deze laatste groep liep bij acties
het gevaar, door de politie te worden gearresteerd en over de
grens gezet. Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, begonnen
veel werkgevers ten tijde van de invoering van de WABW op
grote schaal 'illegalen' te ontslaan; na enige tijd bleek, dat
de boetes voor het in dienst houden van illegalen laag waren
en dat de controles beperkt werden. Veel werkgevers begonnen
dan ook de voordelen te zien van het weer in dienst nemen van
'illegalen'. Sommige werkgevers voerden bewust een politiek,
om enkele illegalen in dienst te houden, om zo de werknemers
tegen elkaar te kunnen uitspelen. Bij Zwart Papier Plastic BV
bijvoorbeeld werden in 1982 10 mensen ontslagen wegens 'werk-
vermindering'. Twee illegalen werden echter in dienst gehou-
den. Soms speelden werkgever en vreemdelingendienst onder een
hoedje wanneer werknemers wilden protesteren tegen slechte
arbeidsomstandigheden en waarschuwde de werkgever de politie,
dat er illegalen werkten, waarop de politie een inval deed en
de illegalen werden gearresteerd. De werkgever kwam er dan
vanaf met een geringe boete. Soms durfden de werknemers om
deze reden al niet eens aan welk protest dan ook te beginnen
en soms waren ze door de politieinval ge‹ntimideerd. Enkele
voorbeelden van bedrijven waar spanningen bestonden en dit
gebeurde: bij schoonmaakbedrijf Meijers werden op 2 juli 1982
na controle van de Loon-technische Dienst 10 werknemers ont-
slagen. Bij Dick van Troost Bv werd na overleg met de LTD een
ontslagvergunning aangevraagd voor 12 werknemers en werden de
illegalen ontslagen. Bij Mid West kleding BV vond tijdens de
acties van het personeel ook een politie inval plaats.
Overleg tussen de werkgever en de controlerende instanties was
echter niet altijd aantoonbaar. De instanties controleerden
steekproefsgewijs. Zo waren er in 1983 politie invallen bij
KIP'S Leverworst BV en bij textielbedrijven in Amsterdam
Noord. Illegalen, die werden ontslagen en die alsnog kinder-
bijslag of een WAO-uitkering probeerden te krijgen, werden
soms geconfronteerd met afspraken tussen de uitkerende instan-
ties en de politie. Zo iemand werd dan opgeroepen door het GAK
of de Raad van Arbeid en wanneer hij weer buiten stond, werd
hij gearresteerd. Ook dit politie optreden cre‰erde een sfeer
van angst en intimidatie. Gezegd moet echter worden, dat er
ook GAK-medewerkers waren, die bijvoorbeeld bij het toekennen
van een WW-uitkering een oogje dicht knepen.
3. In de bedrijven werkten naast Marokkanen vaak groepjes
werknemers met een andere nationaliteit. Uit een onderzoek in
de horeca bleek, dat grote hotels voor bepaalde functies met
name werknemers van een bepaalde nationaliteit wierven. De
scheidslijnen in nationaliteit liepen dan langs de functionele
scheidslijnen in de organisatie. Er waren hotels, waar de
kamermeisjes resp. Turks, Surinaams of Pakistaans waren,
terwijl de medewerkers van de Algemene dienst of in de schoon-
maak een andere nationaliteit hadden. Tussen deze groepen van
verschillende nationaliteiten bestonden soms spanningen en
was verder weinig contact. Werkgevers deden wel pogingen, de
verschillende groepen tegen elkaar uit te spelen door een
ploeg van een bepaalde nationaliteit een verbetering van de
arbeidsvoorwaarden aan te bieden, en anderen niet. Het was
soms moeilijk deze groepen rond een tafel en op een lijn te
krijgen.
4. Het KMAN werd geconfronteerd met het dilemma, dat zij ener-
zijds in het kader van haar algemene beleid om de belangen van
Marokkanen te behartigen voortdurend op zoek was naar
potentiele bondgenoten, waartoe zij nadrukkelijk ook de vak-
bonden rekende, zodat het KMAN zich niet wilde en misschien
ook wel niet kon opstellen als concurrent van die vakbonden,
terwijl anderzijds groepen ongeorganiseerde Marokkanen af en
toe op het spreekuur kwamen, vaak nadat de spanningen in het
bedrijf al hoog opgelopen waren, met de vraag: we willen
actie, een oplossing, steun ons nu, weg met de vakbonden.
     Welke oplossingen werden er nu vanuit het spreekuur nage-
streefd? Om te beginnen werd er gelobbyed bij vakbonden en
overheid om de positie van (buitenlandse) werknemers in margi-
nale bedrijven te verbeteren. Het ging daarbij met name ook om
de positie van illegalen, die door hun rechteloosheid een
belemmering vormden om actie te voeren. Zo is er een briefwis-
seling geweest tussen het KMAN en de toenmalige staatssecreta-
ris van Justitie Cappeijne van de Copello over de rechten van
'illegalen' bij ontslag. De staatssecretaris liet daarbij
weten, de mogelijkheid open te houden dat deze werknemers bij
ontslag in aanmerking zouden komen voor een schadevergoeding.
Ook was er een briefwisseling tussen het KMAN en Ineke Kete-
laar, beleidsmedewerkster van de FNV, waarin deze in een brief
van 9-06-1982 oa de strategie van de FNV m.b.t 'illegalen' in
bedrijven uiteenzette, en waarin zij net als de staatssecreta-
ris aangaf, dat 'illegalen' in bepaalde gevallen recht hebben
op een uitkering en/of schadevergoeding bij ontslag.
     Daarnaast namen vertegenwoordigers van het KMAN en van
het spreekuur deel aan discussies over de nota 'samen beter
dan apart' die door de FNV in 198? ter discussie werd gesteld.
In de tijd waarin deze nota werd bediscussieerd was de positie
van buitenlandse arbeiders in de nederlandse vakbonden een
'hot issue", waarbij hun positie werd geplaatst in het kader
van een analyse van de lage organisatiegraad van werknemers in
de nieuwe dienstensector.
     Wanneer een groep Marokkanen uit een bedrijf zich op het
spreekuur meldde, werd vaak gepoogd, contact te leggen met een
districtsbestuurder van de vakbond, die in de betreffende be-
drijfstak een CAO had afgesloten. Gepoogd werd, te bewerkstel-
ligen dat de desbetreffende districtsbestuurder zich voor de
betreffende groep werknemers zou gaan inzetten. Soms was deze
methode succesvol; bijvoorbeeld bij de Melkunie en bij McCain,
waar het KMAN samenwerkte met de Voedingsbond FNV.
In 1983 rezen er moeilijkheden bij Bram Broerse BV, een kop-
pelbaas in de Rotterdamse en Amsterdamse haven, en bij land-
bouwbedrijven. Daarover zijn gesprekken gevoerd met Luuk
Voormeulen, toendertijd districtsbestuurder van de Diensten-
bonden FNV in Noord-Holland en nu landelijk bestuurder van de
Dienstenbonden. Tijdens de gesprekken kwam de strategie van de
vakbonden in marginale bedrijven en de positie van 'illegalen'
daarbij uitgebreid ter sprake.
     Met name met de Industriebond FNV was samenwerking prak-
tisch onmogelijk. Voor iemand die nog geen lid was, werd per
definitie niets gedaan. In een geval had een groepje Marok-
kaanse werknemers van een bedrijf het lidmaatschap van de bond
uit kwaadheid opgezegd. Zij vonden, dat de Industriebond niets
deed aan hun problemen met de werkgever. Daarop kwamen zij op
het spreekuur van het KMAN. Er werd besloten, gezamenlijk naar
het spreekuur van de Bond op de Henri Polaklaan te gaan, om
een en ander uit te praten, maar daar werd hen, ook na lang
praten, de toegang geweigerd.
Om te proberen, enige samenwerking met de Industriebond van de
grond te krijgen, werden gesprekken gevoerd met Ruud Vreeman
en Henk Muller, toen beleidsmedewerkers van de Industriebond,
en Harrie Adelaar, in de jaren tachtig voorzitter van de
afdeling Amsterdam van de Industriebond. Deze gesprekken
hebben echter niets opgeleverd. De moeilijke samenwerking met
de Industriebond komt verderop nog ter sprake.
     Wanneer het contact leggen met vakbonden niet lukte,
werden met marokkanen en advocaten vaak ge‹ndividualiseerde
juridische procedures in gang gezet, waarbij via die weg en
niet via onderhandelingen gepoogd werd een oplossing te berei-
ken. Soms werd deze juridische weg echter ook wel aangevuld
met gesprekken en onderhandelingen met werkgevers. Hardere
acties, zoals stakingen, hebben zich daarbij niet voorgedaan.
Ook advocaten trachtten in deze tijd iets voor 'illegalen' te
doen, waarbij schadevergoeding werd ge‰ist. Zo heeft het
advocatencollectief Transvaalbuurt in Amsterdam een proefpro-
ces aangespannen voor een groep 'illegalen' die werden ontsla-
gen bij Koningstextiel BV. Ook voor 'illegalen' die werkten
bij Bram Broerse BV, een koppelbaas in de haven, werd door
advocaten schadevergoeding ge‰ist. Zeker wanneer de betrokkene
het land uitgezet werd was dit echter nauwelijks een begaanba-
re weg, en er is voorzover mij bekend door advocaten dan ook
niet op grote schaal van deze mogelijkheid in het ontslagrecht
gebruik gemaakt.
     Een apart punt vormde het organiseren van maatschappelij-
ke steun. In de jaren tachtig ging dat zeer moeizaam. Hier-
boven werd gewezen op de acties tegen de sluiting van scheeps-
bouwbedrijven en de FORD-fabrieken. Dit zijn de laatste voor-
beelden in de regio Amsterdam waarbij op enigszins grote
schaal maatschappelijke steun van derden werd georganiseerd
voor de acties van fabrieksarbeiders, middels grote demon-
straties en handtekeningenakties. Na het terziele gaan van het
werkgelegenheidskomitee zijn dergelijke acties er nauwelijks
meer geweest, afgezien van acties van vakbonden in het kader
van de algemene cao-onderhandelingen. In de periode 1983-1987
zijn er -helaas slechts schaarse- voorbeelden waarbij in
moeilijke situaties een directe confrontatie tussen werkgever
en werknemers werd omzeild omdat derden, die de (financiele)
belangen van een werkgever konden beinvloeden, zich met de
zaak bemoeiden of waarbij derden zich solidair betoonden met
de protesten van werknemers in een bepaald bedrijf.
     Zo heeft een bewonersvereniging op de flat Echtenstein in
de Bijlmermeer actie gevoerd tegen het beleid van woningbouw-
vereniging Het Oosten, dat een contract had afgesloten met
schoonmaakbedrijf "Accuut BV", dat de flats schoon moest
houden. Bij dit bedrijf bestonden slechte arbeidsomstandighe-
den en een grote werkdruk. Protesten van werknemers en van de
bewonersvereniging hebben echter geleid tot het ontslag van
acht illegalen. Het bleek bijzonder moeilijk te zijn, invloed
uit te oefenen op het contract van de woningbouwvereniging met
het schoonmaakbedrijf, met het doel, de arbeidsomstandigheden
bij "Accuut" te verbeteren.
     Een ander voorbeeld: de Spoorwegen hadden een contract
afgesloten met het schoonmaakbedrijf CEMST/TEXCO BV voor het
schoonhouden van de treinen op het Centraal Station. Bij de
ploegen, die hiermee bezig waren was een voorman, die erg
discrimineerde. Marokkanen die bij CEMSTO werkten kwamen op
het spreekuur van het KMAN om hiertegen te protesteren. De
Bedrijfsledengroep van de Vervoersbond FNV, dus van werkne-
mers, die bij de Spoorwegen zelf werkten, heeft vervolgens
bewerkstelligd dat deze voorman werd overgeplaatst.
     Een laatste voorbeeld: Vanuit het SOS-spreekuur werd een
actie gevoerd tegen Heineken's schoonmaak BV in februari 1981.
Het AAKWABW heeft bij deze actie een piket-line georganiseerd
voor het Paleis van Justitie, en gezorgd voor propaganda en
publiciteit rondom het kort geding dat aangespannen was door
16 ontslagen arbeiders.
     Soms probeerde een werkgever het organiseren van maat-
schappelijke steun te voorkomen. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij
Schaap Kaas, een groothandel in Huizen. Een medewerker van het
KMAN-spreekuur had in de buurt, waar het bedrijf gevestigd
was, een pamflet verspreid, waarin de slechte arbeidsomstan-
digheden bij dit bedrijf aan de kaak werden gesteld. Ook had
hij hierover een artikeltje geschreven in een buurtkrant.
Tijdens de gesprekken met de werkgever, die daarop volgden,
werd de KMAN-delegatie onder zware druk gezet om zich te
distancieren van het pamflet. Daarbij werd gedreigd met juri-
dische procedures wegens smaad tegen het KMAN. De onderhande-
laars van het KMAN distantieerden zich echter niet van het
pamflet. Wel werd afgesproken, dat onder bepaalde voorwaarden
gedurende de gesprekken geen pogingen zouden worden gedaan een
en ander in de publiciteit te brengen.
     Tenslotte moet er nog op worden gewezen, dat er werden
meer algemene projecten werden opgezet, waarbij onderzoek werd
gedaan naar de arbeidsomstandigheden in bepaalde bedrijfs-
takken, juridische mogelijkheden werden onderzocht om de
situatie te verbeteren en om de organisatiegraad van de werk-
nemers in die bedrijfstak te verhogen. Daarbij werd in wis-
selende samenstellingen samengewerkt met Bureaus voor Rechts-
hulp, vakbonden en welzijnsinstellingen.
     Een voorbeeld daarbij waren de activiteiten van de pro-
jektgroep buitenlandse arbeid in de glastuinbouw, een samen-
werkingsverband van de Landbouwuniversiteit in Wageningen en
de Voedingsbond FNV. Een van de medewerkers van de project-
groep had tijdens de acties tegen de WABW op het S.O.S. spree-
kuur van het Platform gewerkt. De projectgroep hield zich niet
alleen bezig met onderzoek. Getracht werd methoden te vinden,
om de positie van de Voedingsbond in deze sector te versterken
door het organiseren van bijeenkomsten voor de legale en
illegale buitenlandse werknemers. Naar aanleiding van het werk
van de projectgroep zijn drie rapporten verschenen.
     Een ander voorbeeld. Op 21 maart 1985 werd een manifesta-
tie van FNV-jongeren gehouden in Tilburg. Deze actie werd
georganiseerd tegen de verlaging van het minimumloon van
schoonmakers, tegen onderbetaling en tegen ontduiking van de
CAO. Op initiatief van de jongerenbeweging werd er in samen-
werking met de Amsterdamse Rechtswinkel een telefonisch spree-
kuur opgezet. Dit gebeurde ook bij de diverse kantoren van de
jongerenbeweging. Vervolgens werd gewerkt aan een landelijke
actie, waarbij aandacht zou worden gevraagd voor de slechte
werkomstandigheden in de schoonmaaksector. Het moest een
publiciteitscampagne worden als tegenhanger van een campagne,
die door de werkgevers werd opgezet. Het was inmiddels een
samnewerkingsprojekt geworden van Bureaus voor Rechtshulp,
Rechtswinkels, Platformorganisaties, waar het KMAN deel van
uitmaakte, en de Industriebond FNV. De Industriebond trok zich
echter terug, omdat de publiciteitscampagne zou worden afge-
stemd op het verloop en de resultaten van de nieuwe CAO-onder-
handelingen, en de industriebond vond, dat ze die onderhande-
lingen en de acties daaromheen op eigen kracht moest kunnen
voeren, zonder dat andere organisaties daar op zo'n directe
manier bij betrokken waren. Deze andere organisaties, hierbo-
ven genoemd, gingen echter door met hun eigen actie. Zij
publiceerden op basis van de binnengekomen klachten een rap-
port "De bezem erdoor" en organiseerden een demonstratie
tijdens de beurs "interclean" in de RAI, waar de bedrijfstak
zichzelf presenteerde aan het publiek.
     Een derde voorbeeld. Het KMAN startte in juli 1983 samen
met de Horecabond FNV en het KGCA, een vormingscentrum voor
ondernemingsraden, een project in de amsterdamse horeca. In
eerste instantie vonden drie vergaderingen plaats van spreek-
uurmedewerkers van het KMAN, personeelsleden van hotel Krasna-
polsky en een distriktsbestuurder van de Horecabond. In Kras-
napolsky werkten op dat moment 35 'illegalen'. Bovendien waren
er niet voor iedereen schriftelijke arbeidsovereenkomsten,
waren er drie discriminerende oberkelners en was de werkgever
van plan, drie medewerkers te ontslaan. Terwijl aan deze zaken
werd gewerkt, ontstond de gedachte, meer in zijn algemeenheid
aandacht te besteden aan de positie van werknemers in de
horeca door het instellen van een onderzoek, waarbij buiten-
landse werknemers over hun werk werden ge‹nterviewd. Naar
aanleiding van dit onderzoek is een rapport verschenen, dat oa
als basis gebruikt werd bij pogingen van de Horecabond, haar
positie in de horeca te verbeteren.

P vd Lende/ 21-09-1995

vrijdag 20 oktober 1995

Van Migratie naar Burgerschap

Tekst uit Ineke van der Valk - Van Migratie naar Burgerschap
Twintig jaar Komitee Marokkaanse Arbeiders in Nederland ( KMAN )
maart 1996 ISBN 9064733163

De strijd van illegale migranten

Halverwege de jaren zestig, toen er een groot tekort was aan
arbeidskrachten, begon de georganiseerde werving van de eerste
generatie Marokkaanse mannen op gang te komen. Er werden
wervingsbureau's geopend in Marokko en de marokkanen die
werden goedgekeurd werden tewerk gesteld in de traditionele
industrietakken, zoals de scheepsbouw, de textielindustrie en
de metaalindustrie. Daarnaast was er sprake van een spontane
migratie. Marokkanen gingen op eigen gelegenheid naar Neder-
land en vonden werk. In de jaren zeventig begon de afbraak van
bovengenoemde industrien. Fabrieken werden op grote schaal
gesloten. In eerste instantie probeerde de overheid het tij te
keren door gerichte verlening van subsidies, maar tevergeefs.
Bij de parlementaire enquete over het Rijn-Schelde Verolme-
concern bleek, dat er bij verliesgevende industriele bedrijven
vaak sprake was van een bodemloze put, waarbij de subsidies
van de Nederlandse overheid werden doorgesluisd naar buiten-
landse vestigingen, die nog wel rendabel waren. Bedrijven in
de industriele sector, die de concurrentie niet konden volhou-
den werden door de overheid niet meer met subsidies gesteund.

massawerkloosheid

De werkloosheid begon aan het einde van de jaren zeventig op
te lopen. in 1980 waren er bijvoorbeeld in Amsterdam, waar de
meeste Marokkanen woonden, bij het Gewestelijk Arbeidsbureau
15.000 werklozen geregistreerd. Na 1980 steeg de werkloosheid
explosief; de cijfers over januari 1982 gaven een verdubbeling
van het aantal uit 1980 te zien. De cijfers gaven verder aan,
dat het bij deze explosieve toename vooral ging om oudere
werknemers, die jarenlang bij dezelfde baas gewerkt hadden in
traditionele industriele bedrijven. Buitenlandse arbeiders,
die veelal in deze industrien werkzaam waren, werden onevenre-
dig zwaar door werkloosheid getroffen. In 1982 hoorde 25% van
het totaal aantal werklozen in Amsterdam tot deze categorie.
Ook landelijk steeg de werkloosheid; eind 1981 werd het half
miljoen werklozen bereikt.

nieuwe werkgelegenheid

Naast de afbraak van de traditionele industrien waren er
echter ook groeisectoren in de ekonomie, met name in wat wel
de dienstensector wordt genoemd. Veel jongere Marokkanen
vonden werk in de horeca, de schoonmaak en bij groothandelsbe-
drijven in de havens. Zij bleven vaak zware arbeid verrichten,
bijvoorbeeld bij de overslag van vaten wijn of balen textiel.
Daarnaast was ook de tuinbouw een groeisector.
Met de komst van de nieuwe groeisectoren in de ekonomie deed
de flexibilisering van de arbeid haar intrede. De produktie in
de dienstverlende sector werd vaak gekenmerkt door piekproduk-
tie; het ene moment was er veel werk, het andere moment vrij-
wel niet. Werkgevers probeerden hun personeelsbeleid hierop
aan te passen. Terwijl in de traditionele industrietakken de
buitenlandse arbeiders vaak jarenlang dezelfde arbeid ver-
richtten in dezelfde fabriek op basis van regelmatige werktij-
den, wel of niet in ploegendienst, was er in de nieuwe dien-
stensector vaak sprake van kortlopende kontrakten, en onregel-
matige werktijden. In de nieuwe dienstensector deed ook het
fenomeen van de uitbesteding haar intrede; grote bedrijven
gingen delen van hun produktie tijdelijk uitbesteden aan vaak
kleinere dienstverleningsbedrijven, die in een moordende
concurrentiestrijd waren verwikkeld, en waar de winstmarges
vaak smal waren. Dergelijke bedrijven gingen nogal eens op de
fles. Veel Marokkanen waren voor hun levensonderhoud op arbeid
in dergelijke bedrijven aangewezen.
Velen van hen wisselenden vaak van bedrijf, waarbij ze soms
ook geudrende kortere of langere perioden werkloos waren.
Daarnaast bleef de spontsane migratie vanuit Marokko gewoon
doorgaan, en kwam ook de gezinshereniging op gang.
Vele "illegalen' zochten en vonden werk in de nieuwe groeisec-
toren van de ekonomie.

De WABW

Terwijl veel industriele bedrijven in de tweede helft van de
jaren zeventig hun deuren sloten en de werknemers op straat
werden gezet, bezon de overheid zich op maatregelen om de nog
steeds voortgaande migratie te reguleren. Dit leidde tot het
voorstel van de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers. (W.A.B.W.)
De overheid wilde aan de ene kant in een tijd van oplopende
werkloosheid de migratie naar Nederland blokkeren. Aan de
andere kant was er echter de opkomst van nieuwe groeisectoren
in de dienstensector, waarvoor nieuwe arbeidskrachten nodig
waren. In arbeidsmarktermen gesproken ontstond daarbij het
probleem van onvervulbare vacatures in een tijd van struktu-
rele werkloosheid; vraag en aanbod waren op de arbeidsmarkt
niet op elkaar afgestemd. Of om het in andere termen te zeg-
gen: de vaak wat oudere nederlandse en buitenlandse werkne-
mers, die hun gezondheid hadden opgeofferd bij het zware werk
in de industrie en die nu ekonomisch gezien in die industrien
niet meer nodig waren, waren niet geschikt om asperges te
steken in de groeisector van de tuinbouw. De arbeidsvoorwaar-
den en-omstandigheden in de nieuwe dienstensector waren vaak
slecht. Spontane migranten waren gedwongen, deze arbeid te
verrichten. Nederlandse werklozen konden en/of wilden dat niet
en terecht. Bij de nog te bespreken akties tegen de W.A.B.W.
werd dit probleem gesignaleerd. Voorkomen moest worden, dat
'illegalen' en legale werklozen tegen elkaar werden uitge-
speeld. Verbetering van arbeidsomstandigheden was het doel
van beide groepen. Legalisering van 'illegalen' en de eis:
'geen verruiming van het begrip passende arbeid werden tijdens
de akties nadrukkelijk met elkaar verbonden.
Verder geloofden de bestuurders begin jaren tachtig nog heilig
in de doelstelling van volledige werkgelegenheid. Er moest
rekening mee worden gehouden, dat er over de gehele linie weer
een struktureel tekort aan arbeidskrachten zou gaan ontstaan,
zoals dat in de jaren zestig het geval was geweest.
In de WABW werd naar een oplossing gezocht door de invoering
van een tewerkstellingsvergunning, die pas aan een werkgever
zou worden verleend, wanneer hij kon aantonen, dat er op de
nederlandse arbeidsmarkt geen arbeidskrachten meer te vinden
waren. Daarbij werd een discriminerende rangorde aangebracht
in de rechten van de werknemers. Eerst werd gekeken of er
nederlanders en legale buitenlanders in Nederland waren,
daarna kwamen onderdanen van EEG-landen aan de beurt en daarna
pas arbeidskrachten van buiten de EEG. De rechten van werkne-
mers werden verder beperkt door de koppeling van een tewerk-
stellingsvergunning aan een bepaalde periode en een bepaalde
arbeidsplaats. Wanneer een arbeider niet meer nodig was moest
hij het land uitgezet kunnen worden.
Op deze wijze werden de op zichzelf nauwelijks door de over-
heid te beinvloeden conjunkturele en strukturele ontwikkelin-
gen in de ekonomie en de daaruit voortvloeiende situatie op de
arbeidsmarkt gekoppeld gekoppeld aan het wervingsbeleid.
De "illegalen" moesten illegaal blijven en grotendeels het
land worden uitgezet, en de nederlandse en legaal in Nederland
verblijvende werklozen moesten worden gedwongen hun arbeid
over te nemen, zonder dat de arbeidsvoorwaarden in de nieuwe
groeisectoren hoefden te verbeteren, want dat zou de ekonomi-
sche ontwikkeling maar belemmeren. De rechtspositie van neder-
landse en buitenlandse werkenden en werklozen werd onderge-
schikt gemaakt aan de ekonomische ontwikkeling. Eind jaren
zeventig en begin jaren tachtig hebben vakbonden en nieuwe
sociale bewegingen fel strijd geleverd tegen deze ontwikke-
ling.
Een van die strijdpunten was de WABW. De reakties op dit
wetsvoorstel waren bijna uitsluitend negatief. Ieder vanuit
eigen motieven wezen zowel de werkgeversorganisaties als de
vakbeweging, de Raad van Kerken en diverse maatschappelijke en
migrantenorganisaties de WABW af.

omslag

De periode 1979-1982 kan achteraf worden gekenschetst als een
periode waarin er in meerdere opzichten sprake was van een
omslag. Niet alleen wat betreft de ekonomische ontwikkelingen
en het overheidsbeleid, maar ook waar het gaat om de opstel-
ling en de ontwikkeling van sociale bewegingen. De vakbonden
wijzigden hun beleid. Terwijl bijvoorbeeld de Industriebond
FNV in het begin van de jaren zeventig nota's produceerde als
"breien met een rode draad, waarin gepleit werd voor arbeids-
erszelfbestuur, waren er ook bedrijfsbezettingen, om sluiting
tegen te gaan en eiste men een verregaand overheidsingrijpen
in de ekonomie. Aan het eind van de jaren zeventig wijzigde
men het beleid. Men probeerde nog slechts een sociaal plan af
te spreken om de afvloeiing van overtollige werknemers enig-
zins te reguleren. Daarnaast was er in deze tijd van oplopende
werkloosheid en aantallen WAO-ers de opkomst van kategorale
belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden, zoals werklo-
zencomitees, Komitees Vrouwen en de Bijstand waarvan de eerste
komitees in 1979 werden opgericht en WAO-komitees zoals het
Komitee Marokkaanse WAO-slachtoffers, dat ook in 1979 werd
opgericht.

zondag 15 oktober 1995

De papierwinkel van mensen die niet kunnen lezen en schrijven

Ook verschenen in het nummer van november 1995 van het Maandblad MUG, Maandblad voor uitkeringsgerechtigden in Amsterdam in de rubriek 'De gang van zaken'. 

De papierwinkel van mensen die niet lezen en schrijven kunnen

Bij contacten met allerlei instanties moet de burger vaak verschillende bewijzen overleggen en ook veel formulieren invullen. De instanties handelen bepaalde zaken vaak schriftelijk af. Beschikkingen worden altijd toegestuurd aan de betrokkene. Voor mensen die kunnen lezen en schrijven is dit geen probleem, hoewel de taal waarin al die ambtelijke stukken gesteld zijn, soms lastig te volgen is. Moeilijker wordt het echter voor mensen die niet kunnen lezen en schrijven. Dat zijn er in ons land nog heel wat. Niet alleen sommige oudere migranten uit bijvoorbeeld Marokko zijn die kunst niet machtig, door het gebrekkige onderwijssysteem aldaar, ook sommige Nederlanders zijn analfabeet. Soms schamen deze mensen zich daar een beetje voor en bedenken ze allerlei smoezen om het te verbergen. De papierwinkel van diverse bureaucratische instanties is voor hen een ware puzzel. Dit geldt overigens ook voor veel mensen die wel kunnen lezen en schrijven. Formulieren zijn soms zo ingewikkeld, of vragen zijn op zoveel verschillende manieren uit te leggen, dat men zich genoodzaakt ziet op een sociaal-juridisch spreekuur het betreffende formulier te laten invullen.
Ook het spreekuur van de Bijstandsbond wordt regelmatig bezocht door mensen die niet of nauwelijks kunnen lezen en schrijven. Eén van hen, meneer T., komt bijna iedere week. Hij neemt dan alle brieven mee die hij in de bus gevonden heeft en vraagt mij de brieven voor te lezen. Driekwart is reclame, dus dat kan, na enig overleg over enkele voordelige aanbiedingen, meteen in de prullenmand. Blijven over de papieren die wel belangrijk zijn. De betrokken persoon heeft daarvoor een geheel eigen administratiesysteem ontwikkeld. Hij heeft ongeveer tien grote enveloppen waar het logo van een bepaalde instantie op staat. Bovendien heb ik met grote blokletters een woord op iedere envelop geschreven. Zo is er een envelop voor school, voor huursubsidie, voor WAO-GAK, voor belasting, etcetera. Aan de hand van het logo in het briefhoofd kunnen wij zien in welke envelop een bepaalde brief thuishoort. De giro-afschriften worden in een apart mapje bewaard. Meneer T. heeft een zeer goed geheugen, wanneer ik een brief heb voorgelezen vergeet hij de inhoud niet snel weer. Meneer T. weet vrij goed welke brieven in welke envelop zitten en wat de inhoud is. Betalingen worden verricht middels automatische overschrijvingen of voorgedrukte acceptgiro's waarop alleen een handtekening gezet hoeft te worden. Zo houdt hij overzicht over zijn eigen financiële situatie. Om zo te kunnen werken moet je als spreekuurmedewerker wel een vertrouwensrelatie met de betrokkene hebben opgebouwd. Hij moet erop kunnen vertrouwen dat de zaken, die in verschillende brieven staan genoemd, zijn zoals je ze vertelt. Maar het blijft een griezelige zaak, want de mensen zijn erg afhankelijk van je en je kunt als spreekuurmedewerker fouten maken. Veel mensen die slecht kunnen lezen en schrijven ontwikkelen dan ook methoden om de zaken zelf in de hand te houden en de hulpverlener te controleren. En geef ze eens ongelijk. Wanneer een spreekuurmedewerker of een advocaat een zaak niet naar tevredenheid heeft afgehandeld, gaat men vaak naar een andere hulpverlener. Deze krijgt dan precies dezelfde vraag voorgelegd als zijn voorganger, zonder dat wordt vermeld dat iemand er al mee bezig is of dat iemand anders al gebeld heeft. En dan maar kijken of die tweede of derde spreekuurmedewerker dezelfde antwoorden geeft en dezelfde dingen doet als de vorige. Zo weet je dan zeker dat je optimaal van je rechten gebruikmaakt.
Ten slotte, hiervoor werd duidelijk dat het logo of beeldmerk van een organisatie of instantie voor veel mensen die minder goed kunnen lezen en schrijven een herkenbaar punt is. In het verleden werden daarom de trams in de stad naast het lijnnumer voorzien van een beeldmerk, zodat ook analfabeten konden zien welke lijn het was. Veel trams in de stad hebben naast het lijnnumer nog steeds zo'n beeldmerk. Gelukkig hebben de meeste officiële instanties ook een eigen logo laten ontwerpen, dat telkens in het briefhoofd terugkeert. Ik vind, dat in een goed logo iets van het specifiek eigene van de organisatie terug te vinden moet zijn. Niet zomaar een of ander leuk tekeningetje. Stadsdeel de Baarsjes heeft een mooi logo. Als basis zijn de drie Andreaskruizen van de stad Amsterdam gebruikt; langs de lijnen van deze kruizen zijn bepaalde lijnen zodanig anders getekend, dat er twee vissen ontstaan die verwijzen naar de naam van het stadsdeel. De sociale dienst heeft sinds enige tijd een nieuw logo, maar ik vind het geen verbetering. Het is een beetje een vage vlek met de contouren van een wit kruis erin, dat je niet associeert met het eigene van de sociale dienst, namelijk een inkomen verstrekken en hulp bieden aan mensen aan de onderkant van de financiële ladder. Of heeft het vage logo de bedoeling uit te drukken dat de dienst soms vaag en ongrijpbaar is voor de cliënten?

Piet van der Lende

vrijdag 13 oktober 1995

Grote bedrijven in Amsterdam en de arbeidsbemiddeling

Grote bedrijven besteden werk uit aan commerciële uitzendbureau’s en werken nauwelijks samen met het arbeidsbureau. Bij het AMC hebben zo verschillende uitzendbureau’s zelfs een vestiging in het gebouw. De strategie is, mensen niet meer in vaste dienst te nemen maar enkel met een tijdelijk contract. Het is echter duidelijk, dat de mensen liever vastigheid hebben en langer bij dezelfde baas willen werken. Ik vind, dat als bedrijven zich vestigen op industrieterreinen die door de gemeente zijn aangelegd, de gemeente eisen kan stellen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en personeelsbeleid.

Zo wil de gemeente Amsterdam vier miljard investeren in het Noordzeekanaal gebied, waaronder in een sluis bij IJmuiden, die 900 miljoen gaat kosten. Enige jaren geleden werd gezegd dat deze investeringen de komende vijftien jaar 40.000 arbeidsplaatsen zullen opleveren in het Noordzeekanaal gebied. Er zijn rapporten van Coopers en Lijbrant over geschreven die in totaal wel drie kilometer dik zijn. Maar wat is de werkelijkheid ? Nu, vier of vijf jaar later wordt gepraat over 10 tot 27.000 arbeidsplaatsen. En het projektbureau spreekt over nog minder; wethouder Peer heeft een getal van enkele honderden gerealiseerde banen genoemd, en dit betrof enkel een verschuiving binnen de regio.

Er is een tendens, dat werkgevers hun bedrijf van de ene plaats naar de andere verhuizen, omdat ze daar veel subsidie kunnen pakken. Terwijl in de Amsterdamse haven het werk wordt gedaan door kansarmen, die verstrikt raken in de netten van uitzendbureau’s en koppelbazen.

Bij de opstelling van investeringsplannen blijft volstrekt buiten beeld, wat voor werk het is. Men denkt: we investeren als overheid in industrieterreinen en geven de nieuwe werkgever allerlei faciliteiten en subsidies, en dan zoekt hij verder zijn mensen maar. Laten die nieuwe bedrijven, vind ik, eerst maar aangeven om hoeveel mensen en wat voor functies het straks zal gaan. De gemeente zou op dit gebied eisen kunnen stellen!

Het gaat er niet zozeer om, dat Amsterdammers in dienst moeten worden genomen, maar wel dat een koppeling wordt gelegd met de kaartenbakken van het Arbeidsburereau. Zoals het nu gaat, heeft als gevolg, dat veel mensen van hot naar her reizen, en daardoor vaak zeer ongunstige werktijden hebben. Je krijgt nu de situatie, dat het arbeidsbureau in Groningen mensen gaat dwingen om in Amsterdam te gaan werken. De Amsterdamse overheid is tot concurrentie gedwongen met andere stedelijke regio’s, waarbij ze door de bedrijven tegen elkaar worden uitgespeeld. Tot op zekere hoogte zal Amsterdam zeggen, dat ze gedwongen is mee te gaan in die rat-race. Je kunt aan die selectie van personeelsleden niet veel doen. Maar als je als overheid investeert, moet je ook investeren in de controle, of er na zoveel jaar ook zoveel mensen werken. Je zou een norm moeten ontwikkelen, die vastgelegd zou kunnen worden in een sociaal convenant tussen de overheid en het bedrijf dat zich in Amsterdam vestigt.

Het gaat hierbij dus om de vraag: moet je de mensen naar het werk brengen of het werk naar de mensen?

donderdag 12 oktober 1995

Professor de Rooy en de tentoonstelling de Rode Droom

Commentaar bij De tentoonstelling De Rode Droom, tot en met 26 november 1995 in de Nieuwe Kerk en op de begeleidende bundel De Rode Droom, uitg. Sun, Nijmegen: 24,50 gulden.

 In de gids die bij de tentoonstelling werd uitgegeven schreef professor de Rooy een essay over de geschiedenis van de soci­aal-demokratie. De professor, die toch een prachtige studie heeft geschreven over werkloosheid en werklozen organisaties in de dertiger jaren, stort bij de eerste de beste zinnen al in het ravijn van de nietszeggende nonsens. "Sociaal-demokra­ten worden van nature, zo lijkt het wel, heen en weer geslin­gerd tussen twijfel en tevredenheid. De trots over het bereik­te valt voortdurend samen met het besef van het onvolmaakte. Dat is al heel lang zo: het was nooit eenvoudig om sociaal-demokraat te zijn".

Trots over het bereikte dat samenvalt met het besef van het onvolmaakte lijkt me ook wel iets voor christen-demokraten, gezien hun trots op de verworvenheden van het christendom en hun opvattingen over de zondige mens. En zouden sommige atheistische liberalen op z'n tijd ook niet heen en weer geslingerd worden tussen twijfel en tevreden­heid?. Dat is al heel lang zo: het was nooit eenvoudig om christendemokraat of liberaal te zijn. In de eerste bladzijden van de Rooy's essay wordt een sociaal-demokraat ten tonele gevoerd, die op dezelfde dag getuige was van de legendarische begrafenis van Domela Nieuwenhuis en van een feest van de A.N.D.B. Hoe beschrijft de Rooy de tegenstel­ling?. De sociaal-demokraat ervaart de beide gebeurtenissen op dezelfde dag als een tegenstelling, waarmee hij erg worstelt, maar wat nu eigenlijk de achtergronden van die worsteling zijn blijft volstrekt duister.

 PvdL

woensdag 11 oktober 1995

Teksten van de tentoonstelling 20 jaar Komitee Marokkaanse Arbeiders in Nederland (KMAN) oktober 1995



uitkeringsgerechtigden

Het K.M.A.N. heeft de afgelopen twintig jaar verschillende
acties gevoerd om de rechtspositie van buitenlandse arbeiders
met een uitkering te verbeteren. Enkele voorbeelden worden
hier getoond. In 1982 organiseerde het Platform voor democra-
tische organisaties van buitenlandse arbeiders samen met het
Bureau voor Rechtshulp en Nederlandse organisaties een tribu-
naal tegen de sociale dienst. Ook bezoekers van het K.M.A.N.
spreekuur brachten daarbij hun grieven naar voren. Naar aan-
leiding van de actie verscheen de brochure "Gemeentelijke
Sociale Dienst aangeklaagd".
Er zijn vele acties geweest op het gebied van de kinderbij-
slag. Zo was er een door het K.M.A.N. georganiseerde manifes-
tatie over dit onderwerp op 17 januari 1982. Daarnaast hebben
in samenwerking met andere organisaties vele demonstraties
plaatsgevonden. Hiernaast worden een pamflet en enkele foto's
van acties getoond.
Halverwege de jaren tachtig kwam de discussie over remigratie-
regelingen op gang. Het K.M.A.N. stelde dat remigratie in het
belang kon zijn van de Marokkaanse gemeenschap, mits het ging
om een vrije keuze van de migrant tussen terugkeren of in
Nederland blijven en mits de nederlandse overheid goede rege-
lingen maakte, die de terugkeerders een bestaan in Marokko
garandeerden.

Amicale

De Amicale (letterlijk: vriendenkring) is in 1974 in Nederland
opgericht door de Marokkaanse regering. Zij werd daarom wel de
'lange arm van koning Hassan' genoemd. Op die manier probeerde
het regime Marokkanen, die in het buitenland verbleven onder
controle te houden en af te sluiten van de opvattingen over
democratie en vrijheid, die openlijk in west-Europa konden
worden verkondigd. Tevens probeerde de Marokkaanse overheid zo
te voorkomen, dat in west-Europa een georganiseerde oppositie
zou gaan ontstaan tegen de regering. Intimidatie en geweld
werden in principe door de Amicale niet geschuwd, maar zij
probeerde zich tegelijkertijd te presenteren als een democra-
tische, onschuldige vereniging van Marokkanen in West-Europa.
Het belangrijkste intimidatie-wapen van de Amicale was het
verzamelen van gegevens, die werden doorgegeven aan de over-
heid in Marokko. De mensen waren dan ook niet zozeer bang voor
de Amicale in Nederland, maar, wanneer men niet meewerkte,
voor de gevolgen als ze terugkeerden naar Marokko.
Tegen de Amicale zijn in ons land vele acties gevoerd. Daarvan
worden hier enkele pamfletten getoond, nl van een actie in
Amsterdam Oud-West en van een actie in Eindhoven. Linksonder
zijn foto's te zien van een actie tegen een kantoor van de
Amicale in Amsterdam in de Hugo de Groot buurt. Rechtsonder
een foto van een door de Amicale georganiseerde actie tegen
een bijeenkomst van het Polisario-comit‚ in Paradiso.
Daaronder enkele foto's van een actie bij het congresgebouw in
Rotterdam op 23-10-1977.

arbeidsvoorwaarden

Ook bij conflicten of meningsverschillen in bedrijven werd
door het K.M.A.N. getracht een collectief spreekuur op te
zetten, vooral in de periode 1981-1987. In de nieuwe diensten-
sector was vaak geen sprake van een C.A.O. De nederlandse
vakbonden hadden geen greep op de arbeidsvoorwaarden in de ze
sector. Veel Marokkanen kwamen op het spreekuur om hun grieven
tegen een werkgever naar voren te brengen en het K.M.A.N te
vragen mee te werken aan een oplossing. Problemen waren er
rond tijdelijke arbeidscontracten, grote werkdruk, onregelma-
tige werktijden en conflicten met ploegbazen. Ook was er nogal
eens sprake van problemen tussen buitenlandse werknemers en de
ondernemingsraad in een bedrijf. Dit was oa het geval bij de
LinMij, waar medewerkers van het K.M.A.N. bij hebben bemid-
deld.
Vanuit het spreekuur werden in samenwerking met vakbonden,
Bureaus voor Rechtshulp en anderen diverse projecten opgezet
waarbij onderzoek werd gedaan naar de arbeidsomstandigheden in
bepaalde bedrijven, juridische mogelijkheden werden onderzocht
om de situatie te verbeteren en om te bewerkstelligen, dat de
nederlandse vakbonden meer voor de werknemers in marginale
sectoren van de economie zouden doen. Enkele voorbeelden van
dergelijke projecten worden hier getoond, nl het project in de
schoonmaaksector 'De bezem erdoor' en het project in samenwer-
king met de horecabond FNV. Naar aanleiding van beide projec-
ten verschenen onderzoeksrapporten.

De acties tegen de W.A.B.W.

Op 1 november 1979 werd de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers
(W.A.B.W.) ingevoerd. Doelstelling van de wet was, de komst
van buitenlandse arbeiders naar Nederland te reguleren en in
tijden van grotere werkloosheid te minimaliseren of zelfs stop
te zetten. Voortaan moest een werkgever, die een buitenlandse
arbeider in dienst wilde nemen een tewerkstellingsvergunning
aanvragen. Deze vergunning werd alleen verstrekt, als op de
Nederlandse arbeidsmarkt geen Nederlandse of legale buiten-
landse arbeidskrachten meer te vinden waren. In de praktijk
betekende dit in een tijd van oplopende werkloosheid, dat
nauwelijks nog vergunningen werden verstrekt. De 'illegaal' in
ons land verblijvende buitenlandse arbeiders, die vaak al
jarenlang in Nederland hadden gewerkt, werden door de wet
grotendeels uitgesloten van legalisatie. De overgangsregeling,
waar sommigen onder vielen bood dan ook maar gedeeltelijk
soelaas. Tegen deze wet is al tijdens de behandeling van het
wetsontwerp in 1976 actie gevoerd.(Zie bord met aankondiging
demonstratie op 8 mei 1977).
Nieuwe acties kwamen van de grond ten tijde van de invoering
van de nieuwe wet. Daarbij spraken vooral de acties in de
asylkerken en de "S.O.S. spreekuren" tot de verbeelding. Er
werd een actiecomit‚ opgericht, het L.A.K.W.A.B.W, dat de
acties moest coordineren. Er waren daarbij verschillende
plaatselijke comites. Op dit bord zijn een affiche en enkele
pamfletten van acties te zien.

vrijdag 15 september 1995

Formulieren. Te uitgebreide vragen formulier en te vergaande vragen over arbeidsongeschiktheid

Ook verschenen in de MUG, Maandblad voor uitkeringsgerechtigden in Amsterdam in het octobernummer 1995. In de rubriek 'De gang van zaken'. 

Formulieren

De laatste tijd brengen verschillende cliënten bij de Bijstandsbond naar voren, dat sommige formulieren van de sociale dienst verkeerd zijn opgezet. De kritiek richt zich vooral op een bepaald heronderzoeksformulier. Het gaat om een uitgebreid vragenformulier, dat zowel wordt gebruikt bij cliënten die voor het eerst een uitkering aanvragen, als bij cliënten die alleen voor een periodiek heronderzoek op het rayonkantoor moeten komen. Iemand die al een uitkering heeft, moet in dit geval een onnodig lange lijst met vragen doorwerken. Dat is meteen het eerste kritiekpunt.
Daarnaast moeten niet alleen de eigen gegevens worden ingevuld, maar ook die van de partner. Wanneer er een partner is, moet de opgeroepene niet alleen alle bewijzen van zichzelf meenemen, maar ook die van de ander, zoals paspoort, giro-afschriften, origineel bewijs van het sofinummer, enzovoort. En dat terwijl de oproep voor hercontrole op een bepaalde naam gesteld is en de ander niet officieel wordt opgeroepen. Dit leidt tot misverstanden. 'Waarom roept u mijn vriend niet zelf op? Waarom moet ik met zijn paspoort en giro-afschriften over straat gaan sjouwen? We hebben ieder ons eigen leven en ik ga niet zitten snuffelen in de privé-papieren van mijn partner.' De ambtenaren van de sociale dienst hebben meestal weinig begrip voor de afspraken tussen twee samenwonenden. 'Dan neemt u hem toch gewoon mee?'
Wanneer je ziek bent, moet op het heronderzoeksformulier de aard van de ziekte worden ingevuld en verder de naam van de behandelende arts en/of van de huisarts. Ook hier hebben veel cliënten bezwaar tegen. Zij vinden dat de sociale dienst hier niets mee te maken heeft. Je bent arbeidsongeschikt, punt uit. De procedure voor cliënten die ziek worden is als volgt: Wanneer je ziek wordt, kun je dit invullen op het werkbriefje. Als het goed is, word je dan na enige tijd opgeroepen door een keuringsarts van de GG&GD. Die voert een gesprek met je, waarin de redenen van de arbeidsongeschiktheid worden vastgesteld. Daarna stelt de keuringsarts een rapportje op voor de sociale dienst, waarin je wel of niet arbeidsongeschikt wordt verklaard. Als je arbeidsongeschikt bent, moet je overgaan van de RWW met sollicitatieplicht naar de ABW zonder sollicitatieplicht. (Dat gaat wel eens fout, omdat de sociale dienst iemand soms jaren in de RWW houdt.) Sommige cliënten vinden dat deze gegevens de sociale dienst niet aangaan. De dienst hoeft niet te weten waarom je arbeidsongeschikt bent, en zeker niet wie de behandelende artsen zijn.
Op het gewraakte formulier staat verder een verklaring, die je moet ondertekenen. Onder punt vijf van deze verklaring staat, dat je aangeeft ermee bekend te zijn, dat de dienst inlichtingen kan inwinnen bij GAK, werkgever, boekhouder, en diverse andere instanties. Sommige cliënten denken, dat dit een soort vrijbrief is voor de sociale dienst om maar bij alles en iedereen naar van alles en nog wat te informeren, zonder dat de cliënt hierover hoeft te worden ingelicht. Is dat geen schending van de privacy? Wij adviseren cliënten de verklaring wel te ondertekenen (anders wordt je uitkering misschien stopgezet), maar op de bladzijde ernaast protest aan te tekenen tegen de verklaring, en een voorbehoud te maken ten aanzien van de instanties, die de sociale dienst zonder je in te lichten mag raadplegen.
Daarnaast adviseren wij, een klacht in te dienen waarin de bezwaren tegen het formulier staan geformuleerd. Er zijn voorgedrukte klachtenformulieren bij de rayonkantoren verkrijgbaar, waarin de procedure staat uitgelegd. Om misverstanden te voorkomen: dit is dus iets anders dan de officiële bezwaarschrift-procedure. De klacht kan worden gericht aan het hoofd van het rayonkantoor of worden toegestuurd aan het antwoordnummer, dat op het formulier staat vermeld. Over het heronderzoeksformulier hebben al gesprekken plaatsgevonden met het hoofd van rayonkantoor De Baarsjes. Wanneer veel mensen een klacht indienen, zal het formulier misschien veranderd worden.

Piet van der Lende

zaterdag 29 juli 1995

Ideeën van Bart van Wijck

Het gaat om een culturele omslag. In de zeventiger jaren hadden wij het idee, dat we met iets groots bezig waren, dat we deel uitmaakten van een internationalistische wereldwijde beweging voor een betere maatschappij. Enthousiast werkten wij aan een betere toekomst. Dit subjectieve gevoel is helemaal weg. Het gaat erom, dit gevoel weer terug te krijgen. Het had ook wel iets te maken met de levensfase waarin je verkeerde, je afzetten tegen je ouders, je was jong, begon de wereld te ontdekken. Toen ik een boek las over 1917 raakte ik helemaal enthousiast, dat was het, ik voelde me verbonden met een we­reldwijde beweging. Het postmodernisme heeft ook wel iets positiefs. Wat bedoelt hij daarmee?. Het internationalisme van de zeventiger jaren was goed. Je voelde je betrokken bij derde wereld bewegingen voor bevrijding van het eigen land. Mensen kijken bij een identificatie naar een range van dingen. Naar het enthousiasme dat de reeds deelnemenden uitstralen, naar het wij gevoel dat zij uitstralen, of ze zelf in die beweging aktief kunnen zijn om zelf dingen te ontdekken, etc. Niet alleen naar het objektivistische van: hele goede doelstellin­gen, die mensen willen iets moois, daar ben ik het wel mee eens. Wat Jan Müter en Rob Marijnissen doen, is een objectie­ve analyse van de krachtsverhoudingen en daar dan tegenover zetten wat goed is, daar moet iedereen het toch wel mee eens zijn, en dan proberen te intervenieren in het krachtenveld, en best ook wel dingen bereiken. Dit doet de SAP heel sterk, ze willen geen oude dingen loslaten, terwijl als je revolutionair bent, je toch de dingen op hun kop moet durven zetten. Men gaat met een soort dodelijke ernst de dingen analyseren. Hoewel het best goed is om af en toe dodelijk ernstig te zijn. Minstens even noodzakelijk is een inschatting/ analyse van de subjektieve kant van de sociale bewegingen. Die twee dingen moeten precies op elkaar aansluiten. Je gaat een inschatting maken bij een huis bouwen van het veld, hoe ziet dat eruit, welke materialen heb je, en dan ga je het huis gewoon bouwen. Het gaat erom, dat we geen truucs gebruiken om mensen te manipuleren, maar om mensen zelf te laten denken. Wij gebruiken ook een mooie lay-out voor het blad. Het gaat ook best goed zijn om een totaal-scepticisme neer te zetten tegen het groene hart van Nederland zoals in de laatste tijd gebeurt.
De derde kamer komt op voor de mensen aan de onderkant, de naamlozen die geen stem hebben. Wij streven naar radikale demokratie, wat verschillende vormen kan aannemen.
Dit leidt tot de volgende conclusies voor de tekst:
1. Het moet een tekst zijn, waar mensen zich mee kunnen iden­tificeren. Dit betekent echter geenzins dat wij alleen maar een objektieve analyse plegen van de werkelijkheid en van de krachtsverhoudingen daarin, daarna Het Goede formuleren en ertegenover plaatsen, meedelen, dat wij dit Goede, waar ieder­een het wel mee eens (moet) zijn nastreven en het daarbij laten. Identificeren betekent ook heel andere dingen. Mensen identificeren zich om diverse redenen. Omdat de deelnemers enthousiasme uitstralen, omdat er felle, spitsvondige diskus­sies worden gevoerd, of omdat men denkt door deelname zelf nieuwe dingen bij zichzelf en bij anderen te kunnen gaan ontdekken. Dit heeft tot gevolg, dat wij niet streven naar een tekst, waarvan wij denken, dat veel mensen het ermee eens moeten zijn, of dat alleen uit voor de hand liggende dingen in staan. Er kunnen best dingen in staan, waar bijna niemand het mee eens is.
2. De tekst is niet zozeer bedoeld als een hergroepering van de derde kamer, een evaluatie van het voorgaande en een moti­vatie voor onszelf, maar als een tekst naar buiten toe, om mensen te werven,als een ontwikkeling in het gezicht van de derde kamer, als een mijlpaal op weg naar een beweging, waar­van de mensen denken: daar wil ik bijhoren, (ook al ben ik het er niet mee eens).
3. De tekst moet niet truucs gebruiken om mensen te laten denken, wat wij ook denken, maar om mensen zelf te laten denken. Waarom willen wij dit? Dat is een goede vraag. Waarom willen wij eigenlijk geen verlichte dictatuur van een deskun­dige minderheid, die de werkelijkheid van de historische maatschappijvormen uitgebreid geanalyseerd heeft, en die dus om die reden de enige elite is, die weet, wat goed is voor de mensen? Als je het teveel aan de mensen zelf overlaat, ont­staat er maar chaos, of misschien wel een burgeroorlog, of een terugval in voorgaande historische maatschappij-formaties. De eerste filosoof die dit vond, was Plato.
4. Wij moeten expliciet vermelden, dat wij geen dubbele bodem nastreven. Moeten we dat wel expliciet vermelden?.
5. De tekst moet wel een analyse zijn van de werkelijkheid, bijvoorbeeld van "een jaar paars" maar daar minstens even belangrijk aan koppelen een inschatting van de subjektieve positie van sociale bewegingen, dat inmiddels een leeg bregrip geworden is, en proberen een tekst te maken, waarbij deze twee dingen precies op elkaar aansluiten. Dit geeft mensen het gevoel, dat ze zich met de tekst kunnen identificeren!.
6. Dit betekent dat we bij het maken van de tekst tewerk gaan volgens de methode: eerst analyseren, hoe het in elkaar zit en inschatting subjektivisme, en dan een tekst, waarbij deze twee op elkaar aansluiten.