De theorie over de egalitaire Nederlandse
samenleving is onder historici bediscussieerd oa bij de waterstaatsgeschiedenis
en bij het meer recente poldermodel als typisch Nederlands product. Daarbij
kwam de theorie naar voren dat dit egalitaire oa zou zijn ontstaan omdat de Nederlandse boeren op het platteland en de meer arme en rijkere bevolking
gedwongen was tot samenwerking vanwege de strijd tegen de zee en overstromingen
meer landinwaarts bij de grote rivieren. Het zou reeds een rol gespeeld hebben
bij de kolonisatie van de veengebieden omstreeks 1200-1300 toen alleen
ontginning van nieuwe gebieden en droogmaking van veengronden door samenwerking
in groepen (vaak onder leiding van een klooster dat over de know how en de organisatiestructuren
beschikte) mogelijk was. Men moest in een samenwerkingsverband
afwateringskanalen graven en dijken aanleggen om het moerassige land bruikbaar
te maken, grote werken die voor een individuele boer niet mogelijk waren.
Vervolgens werden –een typisch Nederlands verschijnsel- waterschappen
opgericht. Deze dwang tot samenwerking leidde tot een overleg- en wederzijdse
plichtencultuur die vanwege de noodzaak om gezamenlijk te overleven niet
doorbroken werd door tegenstellingen tussen arm en rijk of andere
tegenstellingen. Hierover is onder historici veel gediscusseerd. De empirische basis van deze theorie is zwak. Vaak werkten boeren bij de opbouw van dijken helemaal niet samen omdat de boeren die verder landinwaarts woonden en geen last hadden van overstromingen niet wilden bijdragen. Tal van verlammende belangentegenstellingen en conflicten kwamen op het platteland voor, zodat de overheid zich begin 19e eeuw genoodzaakt zag de oprichting van waterschappen van bovenaf op te leggen.
Michaël Zeeman heeft nu een artikel in de Volkskrant geschreven, waarin hij pleit voor een hernieuwd soort nationalisme om de samenleving bij elkaar te houden en waarbij hij zich onder andere baseert op bovengenoemde theorie over het ontstaan van een egalitaire samenleving. De theorie van Zeeman lijkt aan te sluiten bij
de ‘Derde Weg’ die gepropageerd wordt door oa Tony Blair en Clinton, toen hij
nog president was (en die de bijstand in de VS heeft afgeschaft) Een van de
grote ideologen van deze stroming is volgens mij de Britse socioloog Anthony
Giddens. Hij heeft in 1998 een boek geschreven, The Third Way. In het boek figureren dezelfde begrippen figureren als in het stuk van Zeeman
en de stroming wordt zo genoemd, omdat Giddens zoekt naar wat volgens hem het
beste is van de sociaal-democratie en het neoliberalisme, waarbij hij zich
tegelijkertijd tegen die stromingen afzet. Het is dus een poging tot een
sociaal-democratisch antwoord op de globalisering en haar gevolgen en op de
overheersende neo-liberale ideologie waarbij de oude sociaal-democratische
uitgangspunten verouderd zouden zijn.
Oud links is uit. (Zeeman: het is een kwestie van cultuur dat al die weee linkse sprookjes hun tijd hebben gehad) Dit zich tegelijkertijd afzetten tegen oud links en het neo-liberalisme, wat Zeeman ook doet, is kenmerkend voor de Derde Weg. De discussie over de Derde Weg speelde dus al in 1997/1998 (waarbij Wim Kok op een bijeenkomst van de Derde Weggers als Clinton en Blair in New York als het schoolvoorbeeld van een Derde Wegger naar voren werd gebracht) en wat in de analyses toen opviel was de tegenstelling tussen de ‘Atlantisch’ georienteerde landen (Engeland, Nederland, de Verenigde Staten) en de ‘continentale’ landen zoals Duitsland en Frankrijk, waar de sociaal-democratie de Derde Weg niet omarmde. Giddens wijdt daar in zijn boekje ook een analyse aan. Wat Giddens in zijn boek nog niet doet, maar Zeeman wel, is de sterke benadrukking van het begrip cultuur, hoewel allerlei culturele elementen ook wel in het boek van Giddens voorkomen.
Oud links is uit. (Zeeman: het is een kwestie van cultuur dat al die weee linkse sprookjes hun tijd hebben gehad) Dit zich tegelijkertijd afzetten tegen oud links en het neo-liberalisme, wat Zeeman ook doet, is kenmerkend voor de Derde Weg. De discussie over de Derde Weg speelde dus al in 1997/1998 (waarbij Wim Kok op een bijeenkomst van de Derde Weggers als Clinton en Blair in New York als het schoolvoorbeeld van een Derde Wegger naar voren werd gebracht) en wat in de analyses toen opviel was de tegenstelling tussen de ‘Atlantisch’ georienteerde landen (Engeland, Nederland, de Verenigde Staten) en de ‘continentale’ landen zoals Duitsland en Frankrijk, waar de sociaal-democratie de Derde Weg niet omarmde. Giddens wijdt daar in zijn boekje ook een analyse aan. Wat Giddens in zijn boek nog niet doet, maar Zeeman wel, is de sterke benadrukking van het begrip cultuur, hoewel allerlei culturele elementen ook wel in het boek van Giddens voorkomen.
Het stuk van Zeeman en ook het boek van
Giddens heeft als onderliggende probleemstelling m.i. nog altijd de klassieke
probleemstelling van de sociaal-democratie: hoe is een kapitalisme met een
menselijk gezicht mogelijk, dwz hoe kan een samenleving, waarin desintegrerende
tendenzen, toenemende tegenstellingen tussen arm en rijk, etc. voorkomen in een
kapitalisme, dat qua grondstructuur niet te beinvloeden is, (handhaven van een
‘vrije’markt) toch meer rechtvaardigheid tot stand komen door bijsturen van de
overheid cq de culturele elite zodat een situatie van meer gelijkheid wordt
gecreerd die rechtvaardig is en waarin niemand wordt buitengesloten of aan
zijn lot overgelaten overeenkomstig allerlei universele waarden.
De kritiek op het kapitalisme en de gevolgen daarvan is echter niet meer het uitgangspunt bij het zoeken naar oorzaken. Het woord kapitalisme komt in hele stuk van Zeeman niet voor. De onhoudbaarheid van de verzorgingsstaat en de integratie problematiek van allochtonen is een cultuurprobleem. Wat dit betreft is er een verschuiving te zien ten opzichte van de meer klassieke en oudere sociaal-democraten zoals Den Uyl. Daartegen zetten de Derde Weggers zich ook af. Hoewel Den Uyl zich rekende tot het ‘zondige ras der reformisten’ dacht hij nog na over organisatorische veranderingen in de productie en Keyenesiaanse bijsturing van de ekonomie om crises te voorkomen. Giddens analyseert de globalisering en constateert, dat de staten, zoals in Europa steeds minder speelruimte hebben om een eigen ekonomisch beleid te voeren. Hij analyseert de globalisering, wat Zeeman niet doet, en constateert dat dus op een andere manier een beleid moet worden gevoerd. Omdat Zeeman alles terugbrengt tot een cultuurprobleem, is ook zijn oplossing cultureel: het gaat om het historisch solidariteitsbegrip, dat de mensen moet worden bijgebracht via het onderwijs. De begrippen die centraal staan in zijn betoog staan ook centraal in het boekje van Giddens: de poging tot vernieuwing van het nationalisme (door Giddens kosmopolitisch nationalisme genoemd) , civil society (burgerschap) de tot inactiviteit leidende verzorgingsstaat, gevaar voor tribalisme (dat begrip gebruikt Giddens ook), de plaats van het individualisme, etc.
De kritiek op het kapitalisme en de gevolgen daarvan is echter niet meer het uitgangspunt bij het zoeken naar oorzaken. Het woord kapitalisme komt in hele stuk van Zeeman niet voor. De onhoudbaarheid van de verzorgingsstaat en de integratie problematiek van allochtonen is een cultuurprobleem. Wat dit betreft is er een verschuiving te zien ten opzichte van de meer klassieke en oudere sociaal-democraten zoals Den Uyl. Daartegen zetten de Derde Weggers zich ook af. Hoewel Den Uyl zich rekende tot het ‘zondige ras der reformisten’ dacht hij nog na over organisatorische veranderingen in de productie en Keyenesiaanse bijsturing van de ekonomie om crises te voorkomen. Giddens analyseert de globalisering en constateert, dat de staten, zoals in Europa steeds minder speelruimte hebben om een eigen ekonomisch beleid te voeren. Hij analyseert de globalisering, wat Zeeman niet doet, en constateert dat dus op een andere manier een beleid moet worden gevoerd. Omdat Zeeman alles terugbrengt tot een cultuurprobleem, is ook zijn oplossing cultureel: het gaat om het historisch solidariteitsbegrip, dat de mensen moet worden bijgebracht via het onderwijs. De begrippen die centraal staan in zijn betoog staan ook centraal in het boekje van Giddens: de poging tot vernieuwing van het nationalisme (door Giddens kosmopolitisch nationalisme genoemd) , civil society (burgerschap) de tot inactiviteit leidende verzorgingsstaat, gevaar voor tribalisme (dat begrip gebruikt Giddens ook), de plaats van het individualisme, etc.
Het betoog van Giddens komt echter wat minder
reactionair over: hij gebruikt zoals gezegd de term kosmopolitisch
nationalisme. Als ik het goed begrijp betekent dit dat hij enerzijds wil dat
mensen in de gemondialiseerde wereld centrale waarden delen (democratie,
burgerschap, solidariteit, plichtsbesef, etc.) maar dat mensen tegelijkertijd
ook hun identiteit kunnen ontlenen aan de regio waar zij wonen. Nationalisme is
uitdrukkelijk niet meer gebonden aan de (soevereine) staat die in de
geglobaliseerde eknomie een andere plaats krijgt. Het is gebonden aan regio’s
en KAN samenvallen met de grenzen van een staat maar dit hoeft volgens Giddens
beslist niet. Hij refereert hierbij oa aan de situatie in Engeland.
(Noord-Ierland, Schotland, Wales) De verschillende regio’s zullen zich opnieuw
rekenschap moeten geven van hun Duitse, Nederlandse, Engelse identiteit, maar
anders dan vroeger. Dit is ook wat Zeeman wil doen. Door kosmopolitisch
nationalisme kunnen Joegoslavische toestanden worden voorkomen. (Dus
tribalisme) Het gaat erom, dat er een inhoudelijke verbinding wordt gelegd
tussen Amsterdammer of Nederlander zijn, of je zo voelen en de universele
waarden die je als wereldburger met andere wereldburgers deelt. Dus:
plichtsbesef, democratie en tolerantie of een egalitaire samenleving, etc. is
typisch Nederlands zegt Zeeman. Het historisch solidariteitsbegrip, waarin
universele waarden tot uiting komen legt een verbinding tussen die waarden en
de Nederlandse geschiedenis, oftewel Nederlander zijn. Als Zeeman een Engelsman
was geweest, had hij in de geschiedenis dezelfde waarden in de Engelse
geschiedenis opgezocht en gezegd dat ze ‘typisch Engels’ zijn. Hier wreekt
zich, dat de verbinding tussen nationalistische of chauvinistische gevoelens
enerzijds en universele waarden anderzijds als typisch tot een nieuw-nationale
groep behorende, dat die verbinding niet empirisch is te funderen. Je kunt
volgens mij in de geschiedenis van iedere cultuur, natie, land, regio positieve
en negatieve ontwikkelingen vinden. Het nationale is een subjectief gevoel dat
qua waarden niet goed of slecht is.
Kritiek op het kosmopolitisch nationalisme
Op zich is een gevoel van verbondenheid met
een bepaalde regio, stad, land, cultuur, buurt of huis een heel natuurlijk
gevoel, volgens mij. Je hebt er herinneringen liggen, kent de straten, waaraan
ook weer herinneringen zijn verbonden, er is een bepaalde vertrouwdheid met de
omgeving en de mensen die er wonen en waar je misschien een groot aantal van
kent en/of die familie van je zijn. Zij delen misschien met jou een
gemeenschappelijke taal, die je van jongsaf aan is bijgebracht. In deze taal
kun je je gevoelens en gedachten het beste uitdrukken. Anders wordt het als je
die buurt, regio of land en de mensen die er wonen gaat verbinden met het wel
of niet voorkomen van universele waarden als tolerantie, vrijheidsbesef,
plichtsbesef jegens de naaste, etc. Je stelt dan dat deze positieve waarden een
typisch kenmerk zijn van de mensen die in een bepaalde streek wonen waarmee jij
je verbonden voelt. Er zijn in het verleden serieuze sociologische studies
verschenen waarin dit het uitgangspunt is. (Bv het boek ‘de oude
plattelandsbeschaving’ van Wiggers, die op basis van ‘marxistische’ analyses
een verbinding poogt te leggen tussen bv een meer of minder feodale
geschiedenis en het ‘volkskarakter’in een streek in Nederland. Friezen hebben
geen feodalisme gekend en hebben dus een minder onderdanig karakter dan mensen
uit Brabant. )
Dergelijke redeneringen komen in het dagelijks
spraakgebruik veel voor, waarbij het beslist niet alleen gaat om nationale, aan
de staat gebonden redeneringen. Een veelheid van groepsidentiteiten speelt
daarbij door elkaar. Ook binnen radikaal links is bv wel de analyse dat er
verschillen zijn tussen Rotterdammers en Amsterdammers. Als linkse
Rotterdammers vergaderen, gaat het heel anders dan wanneer linkse Amsterdammers
vergaderen. Rotterdammers zeuren, niet, ze hebben hun werk, zijn gewend hard te
werken, zeggen de Rotterdammers. Amsterdammers hebben altijd wat te zeuren,
vergaderen inefficient, doen hun werk niet, etc. Typerend voor dit soort
theorien is, dat wel degelijk wordt gepoogd de redenering, het toekennen van
eigenschappen aan bevolkingsgroepen een empirisch karakter te geven. Rotterdam
is de stad van de grootste haven, waar hard gewerkt moet worden, Amsterdam is
de stad van de handel en de banken, waar dat minder het geval is. Ook Zeeman
poogt zijn analyse van de noodzaak van een nieuw nationalisme een basis te
geven, hoewel hij in tussenzinnen toegeeft dat even gemakkelijk het tegendeel
bewezen kan worden. Daarbij komt hij uit op het historisch solidariteitsbesef.
Er zijn dus drie elementen in deze theorien:
- Het gevoel van verbondenheid met de stad, regio of land waar je
woont
- de universele waarden
- de materiele empirische basis of de suggestie ervan op basis van
kenmerken van de stad of regio, haar geschiedenis, de ekonomische
activiteiten die er zijn, etc.
De verbinding van deze drie elementen leidt
tot wat men ‘typisch Nederlands’, of typisch Amsterdams’ noemt. Op zich is het
naast elkaar bestaan van een veelheid van groepsidentiteiten geen probleem,
zolang de individuen die deze identiteiten dragen (vaak draagt een individu
verschillende identiteiten in een bepaalde rangorde) maar niet gaan denken dat
zij het uitdragen van universele waarden
moeten verbinden met het uitdragen cq opleggen aan anderen van een bepaalde
groepsidentiteit, omdat immers universele waarden nauw met die identiteit
verbonden zijn, het geen automatisch betekent dat als ‘de anderen’ ook maar de Nederlandse,
Marokkaanse, Arabische, Amsterdamse cultuur overnemen, ook
de universele waarden worden overgenomen die
een ‘typisch’ kenmerk zijn van die cultuur. Daarbij kunnen groepen met
verschillende identiteiten op een agressieve manier tegenover elkaar komen te
staan, als op basis van de bovengenoemde drie elementen aan de ‘andere groep’
negatieve kenmerken worden toegekend. Dit noodzaakt des te meer, de andere
groep de eigen groepsidentiteit op te leggen.
Wat Zeeman nu doet, is een soort herschikking,
modernisering van bovengenoemde drie elementen, die een soort ‘over all’
groepscultuur wordt, de Nederlandse. In deze Nederlandse ‘ over all’ cultuur
wordt dan de verbinding gelegd tussen de universele waarden en je gevoel van
verbondenheid met Nederland, op basis van empirische waarnemingen. (De
egalitaire Nederlandse plichtencultuur als inhoud van het ‘ historisch
solidariteitsbesef’ )
De vraag is of Zeeman langs een omweg doet wat
hij zegt te bestrijden nl het ontstaan van tribalisme of nog erger, een
burgeroorlog. Ook hij wil in feite een bepaalde identiteit die verbonden is met
bepaalde waarden opleggen aan mensen met een andere groepsidentiteit. Individuen
in de Nederlandse samenleving kunnen dan wel een onderling verschillende
rangorde van identiteiten hebben, als de Nederlandse met haar universele
waarden maar bovenaan staat. Maar het blijft een beetje in het duister of
Zeeman ook echt wil dat men een Nederlandse identiteit aanneemt, of dat ze
alleen maar bepaalde waarden daarvan moeten overnemen. In dit verband komt het
begrip ‘ burgerschap’ om de hoek kijken en de inhoud daarvan. Zeeman lijkt
echter nadrukkelijk een kosmopolitische Nederlandse cultuur te willen die
samenvalt met de grenzen van de staat.
Hiermee komen we middenin de discussie over
wat nationalisme eigenlijk is en hoe en wanneer het ontstaan is. Dit is geen
gemakkelijk vraagstuk. Globaal bestaan er twee stromingen. De ene stroming, waarvan
de cultuurhistoricus Johan Huizinga de grondlegger is, zegt dat het
nationalisme op een geleidelijke, ‘natuurlijke’ manier aan het eind van de
middeleeuwen ontstaan is en zich verder heeft ontwikkeld. Er is niet een
bepaalde elite of staat, die het heeft opgelegd, wel hebben staten en elites
van die ontwikkeling gebruik gemaakt om hun macht te vestigen cq via de staat
oorlogen te voeren met andere staten.
De andere theorie wordt oa verdedigd door
Hobsbown, die daar recent een boek over heeft geschreven en die zegt dat het
nationalisme pas is opgekomen in de 19e eeuw, toen de natie-staten
ontstonden en de machthebbers een ideologie nodig hadden om hun macht en hun
strijd tegen andere machtsgroepen (staten) te rechtvaardigen. Nationalisme is
dus een door een elite geconstrueerde ideologie, met in de tijd van de
Romantiek opgekomen legenden en ficties over de nationale identiteit. Deze
legenden en het ontbreken van een empirische basis ervoor worden door Hobsbown
bestreden.
Ik kan me gemakkelijk van Zeeman afmaken door een soort cultuur-relativisme aan te hangen en te zeggen dat er geen enkel logisch verband bestaat tussen het gevoel ergens bij te horen, een bijzondere verbondenheid met een groep, streek, land, stad en universele waarden die in een meer omvattend burgerschap tot uiting moeten komen. En hetzelfde pad op te gaan als Hobsbown, die alle nationalismen en daarmee verbonden mythische identiteiten naar de prullebak verwijst met een beroep op een historische analyse waaruit blijkt dat er niets van klopt en er sprake is van geschiedvervalsing.
Enerzijds is er in mijn manier van denken een
groot cultuur-relativisme, anderzijds een analyse van het kapitalisme en de
plaats van groepen daarin. (arbeiderklasse) Ik wil helemaal geen
groepsidentiteit opleggen aan anderen. Ik wil links
democratisch pluralisme.
Al met al kom ik op de volgende
probleemstelling: Hoe kunnen we het politiek, cultureel en democratisch
pluralisme vorm geven en overeind houden op weg naar verandering van de
kapitalistische samenleving, met een
bepaalde ‘stootkracht’ waarbij de moeilijkheid is, dat groepen met
verschillende identiteiten voortdurend trachten een exclusief verband te leggen
tussen bepaalde waarden en hun groepsidentiteit, zodat:
1.
Men zich terugtrekt en opsluit in
isolement of
2.
Op agressieve wijze de eigen
groepsidentiteit tracht op te leggen aan anderen
3.
Groepen gescheiden blijven
strijden voor verschillende doelstellingen cq deeleisen.
Enkele schrijvers die zich ermee bezig hebben
gehouden
In het voorjaar van 2002 slaagde de
vertegenwoordiger van de Lique Communiste Revolutionaire uit Frankrijk erin bij
de presidentsverkiezingen 4,3 procent van de stemmen oftwel 1.200.000 stemmen
te halen. Daarna heeft de presidentskandidaat van de LCR een boek geschreven,
‘100 mots pour changer le monde’ waarin hij de slogan van de andersglobalisten
‘ een andere wereld is mogelijk’ een
revolutionair karakter probeert te geven. Veel andersglobalisten en andere
mensen geloven niet meer in de mogelijkheid van een revolutie. Daarover wil de
schrijver van het boek ‘dromen’. Olivier Besancenot probeert het begrip
revolutie een nieuwe inhoud te geven. Besancenot is van mening, dat een
kritische kijk op Lenin noodzakelijk is. De vergissing van de Bolsjewieken
bestaat erin dat ze de demokratische kwestie onderschat hebben. Zaken als
zelforganisatie, zelfbeheer, algemene staking en democratie moeten centraal
staan. De leidende rol van de partij bestaat niet. De partij mag zich niet in
de plaats van de sociale bewegingen opstellen. Politiek pluralisme is
noodzakelijk. Niet de partij maar de meerderheid van de bevolking moet de macht
grijpen en zich de macht toe-eigenen in volle respect voor onderlinge
verschillen.[1]
Wallerstein. Ook hier de vraag:
hoe een anti-systeem beweging kan worden opgebouwd, die afscheid heeft genomen
van oud-links (communistische en socialistische partijen) die streefde naar een
overname van de staat. De moeilijkheid is, dat pluralisme, democratie en
vrijheid gehandhaafd moeten worden, terwijl tegelijkertijd delen van de
progressieve bourgeoisie (ik bedoel technologisch en qua monopoliepositie de
meest winstrijke) ernaar kunnen streven net als in het tijdperk van de overgang
van landadel naar bourgeoisie een geheel nieuw wereldsysteem op te bouwen,
waarbij de (machts) ongelijkheid en de sociale ongelijkheid in de wereld wordt
gehandhaafd en zij een soort verlichte fascistische dictatuur kunnen vestigen,
gebruik makend wel van verwerpelijke dictatuurmethoden. Is zo’n pluralistische
beweging die zichzelf in stand houdt mogelijk, of is dat per definitie
uitgesloten, wordt je dan net als Allende vernietigd?
[1] Dit staat in een interview met Olivier Besancenot in Le Monde van 3
februari 2003. In dit nummer ook een lovende recensie over het boek. (Tekst 3)