In Het Parool van donderdag 6 februari 1997 en van dinsdag 10 februari
hebben respectievelijk Hans Denijs, directeur van de sociale dienst in
Amsterdam en wethouder Jaap van der Aa, verantwoordelijke wethouder voor de
dienst, hun commentaar gegeven op de hoorzittingen in de Tweede Kamer over de
nieuwe bijstandswet. Hieronder een commentaar, dat niet is gepubliceerd.
Ik ben blij dat van hoog tot laag het armoedeprobleem eindelijk
serieus wordt genomen en dat de schrijvers voorstander zijn van ruimere
financiële armslag voor de gemeenten om de armoede te bestrijden. Maar
tegelijkertijd getuigt hun visie van verouderde opvattingen over de toekomst
van de sociale zekerheid.
De heer Denijs begint met te stellen, dat we in een beschaafd land
leven. We hebben de ruimtelijke ordening in de hand, een zorgvuldige
euthanasie-wetgeving en ook de sociale zekerheid is een fundament onder onze
beschaving. In andere landen hebben ze dat niet zozeer. Deze sociale zekerheid
moet drastisch gewijzigd worden. Betere sturing, betere beheersbaarheid en
vooral ook betaalbaar houden. Met de inhoud van de nieuwe bijstandswet is niets
aan de hand. Het is een pijler onder de nieuwe sociale zekerheid. Het gaat er
nu om hem goed uit te voeren. Er zijn echter nog enkele beren op de weg, die de
beleidsmakers hebben uitgestippeld om onze beschaving te handhaven. Dat zijn in
de eerste plaats de langdurig werklozen en de fraudeurs, en de mensen die wel
kunnen werken, maar dat niet willen. Zij veroorzaken, dat de kosten van de
bijstand 'gierend' uit de hand lopen, ze maken het stelsel onbetaalbaar. De
langdurig werklozen mogen wel in de bijstand blijven, want zij kunnen niet
werken. De wetgeving van de beleidsmakers is goed. In de tweede plaats is het
probleem, dat de wetgever geen rekening houdt met de uitvoeringspraktijk. Er is
geen 'task force' voor het maken van een uitvoeringsstrategie. En dus loopt de
uitvoeringsorganisatie vast. De boodschap van de heren is duidelijk: de
uitgangspunten van het (lokale) beleid zijn goed, alleen de vele taken de die
gemeente worden opgelegd (uitstroom naar betaalde arbeid, fraudebestrijding)
moeten leiden tot meer geld voor de uitvoeringsorganisatie. Ik zal niet
uitgebreid ingaan op de visie van de heer De Nijs over onze beschaving, hoewel
ik het niet met hem eens ben. Er valt wel wat te zeggen over de vraag, of we
onze ruimtelijke ordening in de hand hebben en of de Betuwelijn wel onder de
grond wordt gestopt. Ook spreekt uit zijn visie het klassieke
superioriteits-besef, dat veel westerse beleidsmakers kenmerkt: 'wij' zijn of
'Nederland' is beschaafd, in andere landen schieten ze mekaar dood, omdat 'ze'
niet beschaafd zijn.
fraude
Ik wil het hebben over de visie van de heer Denijs op de cliënten van
de sociale dienst en de feiten die hij debiteert. Het beleid is goed, alleen de
mensen in de bijstand kunnen en of willen niet. Ze frauderen, of hebben een
gebrek. Daarom moet er flink aan hen gesleuteld en gecontroleerd worden, en
daarom moet er meer geld komen voor de uitvoeringsorganisatie In enkele zinnen
wordt een koppeling gelegd tussen de betaalbaarheid van de sociale zekerheid en
het gedrag of de eigenschappen van mensen in de bijstand. Laten we nog eens
naar de prioriteiten in het overheidsbeleid kijken.
De 'omvangrijke' fraude zou de betaalbaarheid van onze sociale
zekerheid in gevaar brengen. Denijs noemt geen cijfers. Dus doe ik dat maar.
Het CBS heeft in het kwartaalbericht rechtsbescherming en veiligheid 96/2 een
artikel gepubliceerd, dat bij mijn weten het belangrijkste op feiten gebaseerde
overzicht is. Het artikel is geschreven door D. Koper en R.P.C. Baak. Een
onthullend artikel over de effecten van het overheidsbeleid bij de bestrijding
van fraude. In 1995 werd door de sociale diensten 226,58 miljoen aan fraude
gekonstateerd. Dit jaarlijkse bedrag is tussen 1992 en 1993 opmerkelijk
gestegen, evenals het aantal fraude gevallen, vooral als gevolg van de
belastingsignalen. Opmerkelijk is dat absoluut de stijging van het aantal door
de uitvoeringsorganen vastgestelde fraudegevallen vooral plaatsvindt in de
categorie onbekend (nihil) en minder dan zesduizend gulden als fraudebedrag.
Voor de omvang van de schade zijn vooral de fraudegevallen uit de
schadecategorie twaalfduizend en meer gulden van belang. Ongeveer driekwart van
het totale schadebedrag komt voor rekening van fraudeurs uit deze categorie. De
omvang van dit fraudebedrag stijgt door de jaren heen nauwelijks, ondanks de
verhalen in de pers over de toenemende fraude van grote criminele organisaties.
Ik pleit niet voor een grote uitbreiding van fraude, maar ik trek uit
deze cijfers wel twee conclusies. Ten eerste is het aantal fraudeurs zeer
beperkt; ongeveer 79 op de 1000 bijstandsgerechtigden fraudeert. Denijs heeft
het alleen over omvangrijke fraude, maar in ieder geval is het kletskoek als
hij bedoelt dat de huidige omvang van de kleine fraude (de bijklussende
bijstandsvrouw) de betaalbaarheid van de sociale zekerheid in gevaar brengt.
Driekwart van het schadebedrag komt voor rekening van de grote fraudeurs.
En hiermee kom ik op mijn tweede conclusie. De overheid (de heer Denijs
incluis) baseren hun beleid van fraude bestrijding op onjuiste uitgangspunten.
De fraude is omvangrijk, en brengt de betaalbaarheid van de sociale zekerheid
in gevaar. Dus trekt de overheid alle registers open om alle
bijstandsgerechtigden steeds strenger te controleren en om de bijklussende
bijstandsvrouw, een minderheid onder de bijstandsgerechtigden te achtervolgen
en op te sporen. Uitgebreide inzet van buitendienst ambtenaren, sociale
rechercheurs, wat niet al. Daarom meer geld voor de uitvoeringsorganisatie.
En.. de grote criminele organisaties waarover Bart Middelkoop in deze krant
schrijft en die de bijstand als dekmantel gebruiken voor hun criminele
activiteiten blijven buiten schot. Een uitvoeringsprobleempje of fundamenteel
verkeerde keuzen in de prioriteiten van het beleid, waarvoor ook de lokale
overheid verantwoordelijk is?.
kosten van bijstand.
De heer Denijs veronderstelt ook, dat de kosten van de bijstand
'gierend' uit de hand lopen, waarbij dit ook weer gekoppeld is aan het gedrag
en de eigenschappen van bijstandsgerechtigden. Laten we weer eens naar het
beleid en de cijfers kijken. Het aantal bijstandsgerechtigden stijgt licht,
maar ligt al jaren rond de half miljoen. Het bedrag aan bijstandsuitkeringen is
de afgelopen vijf jaar gestegen van 11 miljard naar 13 miljard per jaar, voor
een groot gedeelte een gevolg van de (onvoldoende) stijging van de uitkeringen
als compensatie voor de inflatie.
Wel zijn er prognoses, dat de kosten van bijstand voor de gemeenten de
komende jaren met 23% zullen stijgen. Dit is echter een gevolg van het feit,
dat de gemeenten een groter deel van de bijstand zelf moeten financieren (er
moet 380 miljoen op de bijstand worden bezuinigd) en omdat elders in de sociale
zekerheid ook fors wordt bezuinigd waardoor meer mensen een beroep op de
bijstand moeten doen. (de invoering van de nieuwe Algemene Nabestaanden Wet).
Hoezo armoedebestrijding?. De verlaging van de norm-uitkeringen en het
toeslagenbeleid, waarbij de gemeenten een toeslag zelf moeten gaan financieren,
is de opmaat van nieuwe bezuinigingen, waarbij de gemeentelijke bestuurders bij
het doorvoeren daarvan naar Den Haag kunnen wijzen. Op de inhoud van die wet
valt heel wat aan te merken, maar dan zou dit artikel veel te lang worden.
arbeidsethos
Ook het aantal langdurig werklozen neemt toe, terwijl het aantal
werklozen momenteel ongeveer gelijk blijft. Ook Amsterdam heeft daar geen
oplossing voor.
De heer van der Aa zegt, dat de gemeenten niet hebben te klagen over de
steun van het rijk om mensen weer aan het werk te krijgen. Dus daar kan het
niet aan liggen. Met de arbeidsbemiddeling in Amsterdam gaat veel fout vooral
als gevolg van een gebrek aan visie van de lokale bestuurders. De
arbeidsbemiddeling in Amsterdam zit hopeloos verstopt. Belangenorganisaties
hebben de afgelopen tijd bijeenkomsten in verschillende buurten georganiseerd
en daarbij kwam het volgende naar voren.
Sommige uitkeringsgerechtigden hangt de voortdurende dreiging van een
korting boven hun hoofd als ze niet solliciteren. Ook als duidelijk is, dat al
dat solliciteren niet tot resultaat zal leiden. De sollcitatieplicht en de
daaraan verbonden sancties leiden niet tot een nieuw perspectief op
bestaanszekerheid. De dreiging van sancties op de achtergrond weerhoudt
werklozen ervan, contact te zoeken met arbeidsbemiddelaars. Het belemmert zo
eerder activering dan dat zij deze stimuleert.
Aan de andere kant worden veel werklozen in de categorie van
onbemiddelbaar gestopt, terwijl ze vaak graag betaald werk willen en niet als
onbruikbaar aan de kant gezet. Er zijn maar liefst vier categoriën van
werklozen, waarbij de vierde categorie weer is ingedeeld in een stuk of twaalf
sub-categoriën. De sociale dienst zet werklozen onder druk, die (tijdelijk) tevreden
zijn met hun karige uitkering en het vrijwilligerswerk dat ze doen, waarbij ze
in een situatie van grote werkloosheid ruimte maken voor mensen, die graag
betaald werk willen maar minder kansen hebben. De sociale dienst en het
arbeidsbureau zouden meer energie moeten steken in het ondersteunen van de
laatste categorie.
Terwijl Utrecht kiest voor een frisse aanpak, in de voorwaarden
scheppende sfeer, die vele werkzoekenden ook op korte termijn perspectief
biedt, kiest Amsterdam voor de doodlopende weg. Alle energie en financiële
middelen worden ingezet om een kleine groep aan betaald werk te helpen. Op 18
februari zal tijdens een feestelijke bijeenkomst worden gevierd, dat 875
moeilijk plaatsbare werkzoekenden via maar liefst zeven toeleidingscentra na intensieve
begeleiding aan arbeidsbemiddeling kunnen worden overgedragen. (Daarmee hebben
ze nog geen werk). En er zijn 50.000 langdurig werklozen in Amsterdam, dus dat
schiet op. Ik pleit niet voor het opheffen van deze bemiddeling, maar de
cijfers maken wel duidelijk, dat er meer zal moeten gebeuren in de voorwaarden
scheppende sfeer, waarbij de langdurig werklozen nu eens niet worden benaderd
als mensen met een gebrek, maar als mensen, die iets kunnen, die misschien
vrijwilligerswerk doen, zich nuttig maken voor de maatschappij, waarvoor op
korte termijn waardering en erkenning van de overheid tegenover staat zoals
vrijstelling van de sollicitatieplicht en een premie.
Maar bij het premiebeleid voor vrijwilligers is een beperkt bedrag
uitgetrokken, het beleid is op dit punt nog niet van de grond gekomen en
Amsterdam houdt strak vast aan de sollicitatieplicht, waarbij ook weer kleine
groepen tijdens een korte periode van intensieve trajectbegeleiding worden
vrijgesteld.
Wethouder van der Aa houdt vast aan het klassieke arbeidsethos: alleen
betaald werk is echt belangrijk, het geeft niet wat. Dit weerhoudt hem ervan,
een beleid te ontwikkelen dat vele langdurig werklozen op korte termijn
perspectief biedt en dat de sociale zekerheid werkelijk vernieuwd door een
andere opvatting welke arbeid belangrijk is en welke niet.
de wethouder
Wethouder van der Aa sluit zich aan bij het betoog van Denijs waarbij
de nadruk wordt gelegd op de uitvoeringsproblemen, die een gevolg zijn van te
weinig geld hiervoor van het rijk. Vervolgens benadrukt hij het belang van
bijzondere bijstand en legt hij uit, dat Amsterdam al veel doet om de
toenemende armoede in de stad te bestrijden. Maar Amsterdam heeft nu zijn
financiële grenzen bereikt. De heer van der Aa trekt uit de toenemende armoede
niet de conclusie, dat het sociale minimum in de bijstand moet worden verhoogd,
zoals men in Groningen en ook vele van zijn partijgenoten wel doen. Hij kiest
voor een uitbreiding van de bijzondere bijstand, dat lapmiddel, een methode die
veel energie en geld voor de uitvoering kost, en dat met een sociale dienst
waar de automatisering mislukt is (gevolg van het rijksbeleid?) en waar de
ambtenaren alle energie nodig hebben om de bijstandsgerechtigden te
controleren, en nog eens te controleren, en nog eens...
Aardig is de opmerking, dat hulpverleners en belangenbehartigers de
armoede uit de dagelijkse praktijk kennen, en dat daarom op lokaal niveau snel
en adequaat gereageerd wordt om de problemen die de armoede veroorzaakt aan te
pakken. Gelukkig erkent wethouder van der Aa nu ook, dat er een toenemend
armoedeprobleem in de stad is en dat er meer maatregelen moeten komen om de
armoede te bestrijden. Maar dit is niet zomaar gegaan. De gemeentelijke
bestuurders hebben zelf dit probleem slechts schoorvoetend erkent, in de
afgelopen jaren. Reeds enkele jaren geleden is vanuit ons komitee erop gewezen,
dat de gemeente drie pijlers onder zijn beleid had, nl de onderwijsnota, de
ekonomische nota en het plan, om mensen aan het werk te helpen. Wij zeiden; er
ontbreekt een vierde pijler, nl de armoedebestrijding voor mensen die nooit
meer kunnen of hoeven te werken. Pas na lang aandringen is er een
armoedeconferentie gekomen, en werden maatregelen op stapel gezet om tot
bestrijding van armoede over te gaan. En nu nog malen de molens langzaam. Pas
dit voorjaar, dwz meer dan een jaar na de armoedeconferentie, komt er een 'armoedenota' waarin de belangrijkste maatregelen worden opgesomd. Snel en
adequaat reageren op lokaal niveau is dit niet.
Piet van der Lende