vrijdag 21 november 1997

Het poldermodel "We moeten een nieuwe sociale kwestie stellen"

Demonstreren in Luxemburg

Op vrijdag 21 november was er in Luxemburg een overleg van de Europese regeringsleiders over werkgelegenheid. Het Euro­pees Verbond van Vakverenigingen (EVV) riep op tot een demon­stratie aan de vooravond van de top, op donderdag, met als een van de cen­trale eisen: een effectieve, drastische arbeids­tijd­verkor­ting om de werkloosheid te verminderen. De FNV deed echter niet mee. Het komitee dat in Neder­land de Euromarsen tegen werk­loos­heid, armoede en sociale uitsluiting had georga­niseerd besloot daarop, een delegatie naar Luxewmburg te sturen. Zo namen toch nog ruim 50 demon­stranten uit Nederland deel aan de grote demonstratie, die ruim 25.000 mensen telde. Enkele ervaringen.

s'Morgens om zeven uur vertrok de bus achter het Centraal station in Amsterdam. In Utrecht en Eindhoven werden nog groepjes demonstranten opgehaald, en toen zat de bus vol. Aangekomen in de stad Luxemburg reden we naar het station van de spoorwegen, waar de demonstratie begon. We stapten uit en voegden ons bij het blok van de Euromarsen. Alle demonstranten in dit blok hadden zwart-witte hesjes met het embleem van de Euromarsen erop. En op de achterkant: Chomage Ya Basta!. Het was een kleurige demonstratie met rode, groene en blauwe hesjes van de verschillende blokken. Men demon­streerde in de verschillende blokken vooral voor arbeids­tijd­verkorting met herbe­zet­ting. We liepen de Avenue de la Li­berte af, een grote Boule­vard van 25 meter breed. Zo ver je kon kijken waren er demon­stranten. Zij liepen in de blokken van hun vakbonden, vooral Belgi­sche en Franse. Maar er waren ook Grieken, Italia­nen en Span­jaarden en veel Duitsers. Een Neder­lander vertelde mij, dat hij met de bus uit Duisburg was gekomen. De Duitse vakbonden hadden niet opgeroe­pen tot de demonstratie, maar veel kaderle­den waren toch tot mobiliseren overgegaan. Zo waren er oa drie bussen uit Duisburg. Het was een levendige demonstratie met vuur­werk, gezang, muziek, toortsen en grote ballonnen. Uit een grote luidspreker op een auto schalde een Vlaamse versie van het Mariannelied. Dit riep bij mij gemengde gevoelens op. Aan de ene kant: een meer dan honderd jaar oud, prachtig lied uit een mooie tradi­tie. Aan de andere kant besefte ik, hoe ver de grote groep van werklozen in zijn/haar dagelijkse leefwereld inmiddels verwij­derd is van deze tradi­tie, vooral in Neder­land.

bekenden

Tij­dens de demon­stra­tie heb ik allerlei beken­den ontmoet uit de tijd van de Euromar­sen. In dit blok van ongeveer 2000 mensen waren veel vertegenwoordigers van het Franse Action Chomage en van de vakbond SUD. Er waren veel beken­den van AC! Gironde, die ook meegelopen hebben in de Euromar­sen. Veel Fransen waren met een trein gekomen. Zij hadden enkele dagen eerder in Parijs een pamflet verspreid, waarin opgeroepen werd op de twintigste om acht uur s'morgens te verzamelen bij het Gare de l'Est. Daar zou men eisen, dat er een trein naar Luxemburg zou gaan, zonder dat de reizigers hoefden te beta­len, zodat ook mensen met weinig geld konden deelnemen aan de demonstratie. De trein is inderdaad in Luxem­burg aangekomen. Maar vrijdag­nacht zijn de ongeveer twee­hon­derd treinreizigers bij terug­komst in Parijs gearresteerd. Ik weet niet, hoe het hen verder is vergaan.
Bij het eindpunt verliep de demonstratie. Er was geen centrale manifestatie. Iede­reen liep via de winkel­straten in het cen­trum een park in, terug naar de par­keerplaats voor de bussen. Het netwerk van de Euromarsen had wel een manifes­tatie georga­niseerd, in de halle de Victor Hugo. Maar de zeer grote hal nauwelijks gevuld met mensen. De meesten van het Euromar­sen­blok waren direct met de bus terug­ge­gaan naar huis. Het was sommigen ook niet duide­lijk, dat er na afloop nog een manifes­tatie was, en de halle Victor Hugo was ook niet eenvou­dig te vinden. 

FNV doet niet mee

Wat moet je verder denken van zo'n demonstratie? Je kunt je op het standpunt stellen van Lodewijk de Waal, voorzitter van de FNV, die in een brief aan de bestuurders van de aangesloten bonden schreef, dat demonstreren op dit moment geen zin heeft. Beter is overleg met de werkgevers en met Kok en lobbywerk achter de schermen. Behalve de beinvloeding van de top heeft zo'n demonstratie echter ook als functie: een bijdrage in het opbouwen van een Euro-kritische beweging van onderop, waarbij een veelheid van internationale contacten ontstaat. De vakbe­weging ontleende in het verleden haar macht en invloed aan de mobili­satie van de achter­ban, waarbij mid­dels een grote varie­teit aan aktievormen druk werd uitgeoefe­nd op werkgevers en overheid. Deze lijn lijkt De Waal te hebben verlaten. Alles wordt op het overleg gegooid, waar­bij men in feite de voor­waarden van de tegenpar­tij accepteert. De leiding van de Neder­landse vakbewe­ging accepteert de uitgangspunten van het pol­dermodel en van de invoering van de Europese munt, die grote overheids bezuinigingen met zich meebrengt. Uit het proefschrift van Ruud Vlek -'Inactieven in actie' blijkt, dat de vakbewe­ging geen prioriteit geeft aan de belan­gen van de laagstbe­taalden, met hun flexibele arbeid, en de werklozen en arbeids­ongeschik­ten, die vaak moeten rond­komen van een mini­mumuitke­ring. De verdediging van hun belangen wordt gesmoord in de vaak stroperige en bureacratische besluitvormingsproce­dures van de bonden.

resultaten top

De activiteiten van Action Chomage in Frankrijk, de Euromar­sen, de demonstratie in Luxemburg en andere akties hebben ertoe bijgedragen, dat het vraagstuk van de werkloosheid op de Europese agenda is geplaatst. Vooralsnog zijn de afspraken die in Luxemburg werden gemaakt echter boterzacht. Men wil binnen vijf jaar stage­plaatsen of werk regelen voor jongeren die werkloos zijn, maar landen met een grotere werkloosheid mogen er langer over doen. Er wordt op de Europese begroting een miljard uitgetrokken voor startende ondernemers. De lidstaten moeten verder werken aan nationale banenplannen, maar harde verplichtingen voor de landen zitten daar niet aan vast. De lidstaten gokken op lastenverlaging voor werkgevers, die meer werk zou opleveren. Nederland probeerde op de top in Luxemburg haar poldermodel te exporteren. Het is nu zaak, de kritiek op dit model te intensiveren en alternatieven aan te dragen.

Piet van der Lende


zaterdag 15 november 1997

Ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening en investeringsbeleid van de gemeente Amsterdam

Gedeeltelijk gepubliceerd in Krant voor aktieve Baanlozen in Amsterdam- KABAM- december 1997

De zeventiger jaren waren op het gebied van de ruimtelijke ordening in Amsterdam de jaren van Lammers en De Cloe. Zij vonden dat de gewone Amsterdammers de stad uitmoesten om in plaatsen als Almere en Lelystad te genieten van ruimte en groen. Zaken die tot dan toe als een voorrecht van welgestelden werden gezien. Op deze manier zou er in de hoofdstad plaats vrijkomen voor de rijke mensen, waarmee voorkomen werd dat Amsterdam een stad van relatief arme mensen werd, omgeven door groene voorsteden van welgestelden. Amsterdam zou in deze visie ruim van opzet worden. De Dapperbuurt zou bijvoorbeeld worden afgebroken om plaats te maken voor ruimer opgezette wijken.
1978 is het omslagpunt. Het begrip “compacte stad” (een dicht- bebouwde stad, de Dapperbuurt hoeft dus niet afgebroken worden) wordt naar voren gebracht door wethouder van der Vlis. Deze wethouder heeft blijkens het onderzoek “Het stempel van de besluitvorming – Macht, invloed en besluitvorming op twee amsterdamse beleidsterreinen” door Jaco Berveling- een grote invloed uitgeoefend op het beleid in amsterdam gedurende de tachtiger jaren. Het uitgangspunt van de compacte stad werd aangevuld met Schaefers “bouwen voor de buurt”. De oorspronkelijke bewoners hoefden niet meer te verdwijnen naar de voorsteden, integendeel, er wordt met hun woonwensen rekening gehouden en na de bouw of renovatie keren de bewoners terug naar hun duurdere-dat wel- woning. Het idee van menging van inkomensgroepen wordt daarbij bevorderd.
Het idee compacte stad doet tot op de dag van vandaag opgeld. Functiemenging voor de binnenstad, dat houdt in wonen, werken en vermaak gehadhaafd in het centrum van de stad. Dit is een belangrijke richtsnoer. Het hele idee van een multifunctioneel centrum speelde ook een rol bij de diskussies over de IJ-oevers; tegenover de zich min of meer spontaan ontwikkelende kantoorkolossen aan de Zuid-As moest in het centrum een plan worden bedacht, dat het centrum nieuwe ekonomische impulsen zou geven, om het evenwicht op verschillende lokaties tussen wonen, werken en vermaak te handhaven. Ook het thema van de verdichtingsbouw speelde daarbij; hoe hoog mochten de kantoren aan de Ij-overs worden en hoeveel groen komt tussen de huizen? De IJ-oevers zijn echter behalve een handhaven van het concept van de compakte stad ook een uiting van een nieuwe belangrijke beleidswijziging. Scheaffers slogan “bouwen voor de buurt” wordt afgeschaft.
In de loop van de jaren tachtig gaat de aandacht meer uit naar “stedelijke vernieuwing” en niet meer naar stadsvernieuwing. De aandacht van de sociaal=demokraten wordt verlegd van van het bouwen van goede en goedkope wonin- gen in de buurten naar een herorientering op het stedelijk vernieuwingsproces. “Bouwen voor de buurt” wordt “bouwen voor de markt”. Daarbij worden nieuwe financieringsgrondslagen ontwikkeld, de publiek-private samenwerking. Er moeten finan- ceiringsmaatschappaijen worden opgezet, waarin overheid en bedrijfsleven deelnemen. Door die samenwerking kan een geld- stroom in de richting van concrete projekten op gang worden gebracht. De financieringsmaatschappij moet zich bezig houden met het aantrekken en uitzetten van gelden voor ontwikkelings- maatschappijen die concrete projekten ter hand nemen. Bij de Ij=oevers is deze construktie beproefd maar roemloos ten onder gegaan. Allerlei grote projekten staan echter nog steeds op stapel. Allerlei varianten voor de toekomstige inrichting van Amster- dam zijn al in een vergevorderd stadium van besluitvorming. Het gaat daarbij om projekten als een autoluwe binnenstad, Nieuw Oost, de Noord-Zuidlijn van de metro en de Westpoort.
Deze grote herstruktureringen van de “compacte stad” zullen een grote invloed hebben op het stedelijk sociaal leven. Daarbij denken niet alle groepen in de stad hetzelfde en leggen zij verschillende prioriteiten. Op de door de gemeente (Eise kalk) en het Instituut voor Publiek en politiek georganiseerde stadsconferentie op 29 januari 1994 in de Beurs van Berlage discussieerden Vera Dalm van het Milieucentrum (een samenwerkingsverband van milieuorganisaties) en Jacqueline Kuhn van het Amsterdams Steunpunt Wonen met elkaar. Zij waren het niet eens over het tema van de compacte stad en de verdichtingsbouw. Door de alarmerende woningnood wint de gedachte om groene ruimtes op te offeren voor woningbouw terrein, met name in de westelijke tuinsteden wordt er steeds meer voor verdichtingsbouw gekozen. Door deze ontwikkelingen komen milieu (groenvoorzieningen ) en woningbouw (voor met name kansarmen) op gespannen voet met elkaar te staan. De discussianten waren het met elkaar eens dat anders bouwen (niet langer de eengezinswoning met tuin als standaardmodel) de beste oplossing is. Verdichtingsbouw heeft op dit moment niet de voorkeur van de ASW (“Maar als ons het mes op de keel wordt gezet kiezen we uiteindelijk wel voor verdichtingsbouw, het MCA vergeet wel eens dat leefbaarheid niet alleen slaat op de openbare ruimte maar ook op de woningen”.)
Het concept van de publiek-private samenwerking om in een tijd van toenemende overheidsbezuinigingen op sociale voorzieningen toch voldoende geld voor bepaalde projekten los te krijgen vinden we ook op andere beleidsterreinen, zoals de sociale vernieuwing. Op buurtniveau moeten stadsdeelraden, bewonersgroepen, leefbaarheidsgroepen, en projektontwikkelaars in innige samenwerking de verloedering in de buurt tegengaan en werkgelegenheid in de buurt scheppen. Bij de sociale vernieuwing speelt het “upgraden’ van de buurt een grote rol. Niet alleen sociale huurwoningen in de buurt, maar ook koopwoningen, te bouwen door partikuliere maatschappijen, zodat een menging van verschillende bevolkingsgroepen en inkomensgroepen ontstaat. Je zou kunnen zeggen, dat op Amsterdams niveau de pogingen tot publiek-private samenwerking gepaard gaande aan decentralisatie en deregulering, pogingen zijn van sociaal- demokraten op lokaal niveau, investeringen in de stad op peil te houden en daarbij een verbinding te leggen met het tegengaan van verloedering in de stad en de steun aan de armere bevolkingsgroepen.
De sociale vernieuwing is een roemloze dood gestorven, en heeft vooral gefungeerd als propaganda middel van het kabinet Lubbers/Kok. Verder blijkt dat het beleid op het gebied van ruimtelijke ordening is verbonden met het vraagstuk van segregatie en gettovorming en hoe de overheid daartegenaan kijkt. Dit bleek hierboven ook al bij de ideen van Lammers en De Cloe. Hier volgt een opsomming van de notaas waarin bovengenoemde beleidsuitgangspunten zijn vastgelegd. De eerste nota waarin de ruimtelijke ordening in en om Amsterdam systematisch wordt behandeld is de nota over de uitbreiingsdplannen van 1935 (AUP). Na de oorlog is er een Struktuurplan voor Amsterdam uit 1974. Dit wordt gevolgd door het Struktuurplan uit 1981. Dan is er het Struktuurplan uit 1985 (1986) en het Struktuur- plan 1991. Dan is er nog het Ontwerp Struktuurplan 1994 Ten slotte is er het Regio-Struktuurplan van de ROA voor 1994. (Voorontwerp Regionaal Struktuurplan 1995-2005) Deze struktuurplannen gaan gepaard met onderhandelingen met het rijk over investeringen. Deze onderhandelingen werden gevoerd ook op basis van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening en de Vierde Nota Extra (VINEX), waarbij de ROA de verplich- ting op zich nam om in de periode 1995-2005 tussen de 100.000 en 120.000 woningen te bouwen. Inbreng van de gemeente Amsterdam bij de onderhandelingen van de in 1994 tot stand gekomen VINEX-akkoorden was de nota “Amsterdam op weg naar 2005″.
Amsterdam is in de vierde nota Ruimtelijke ontwikkeling aangwezen als toplokatie; het stedelijk knooppunt Amsterdam moet worden klaargemaakt voor de concurrentieslag met andere Europese steden. Wil de randstad “Gateway” tot Europa blijven, dan zal een toplokatie als de IJ-oevers moeten worden benut. Gebeurt dit niet, zo is de redenering, dan zal de randstad worden overvleugeld door andere regio’s zoals rond Londen, Parijs en Dusseldorf. De IJ-oevers moeten een groot-stedelijk vestigingsmilieu worden dat zich kan meten met La Defence in Parijs. Hiermee zijn we dus op een ander argument gekomen voor de ontwikkeling van de IJ-oevers; het eerste staat hierboven al genoemd, en was, dat in de compakte stad een evenwicht moet worden gevonden ten opzichte van de Zuid-as. De plannen over de ontwikkeling van de IJ-oevers zijn gepaard gegaan met een stroom van nota’s alle genoemd in het boek van Berveling. Ook het milieu krijgt aandacht in de plannen van de gemeente Amsterdam. Met name in het Ontwerp Beleidsnota Ruimtelijke Ordening en Milieu (BROM). Men ontwikkelt daarbij modellen, waarbij een relatie gelegd kan worden tussen de lokatie van bepaalde functies en het milieueffekt ervan. Op die manier wil men komen tot optimale keuzen die zowel voor het milieu als voor de ekonomie het meeste rendement opleveren. Je kunt je echter afvragen, of al die bovengenoemde notaas wel een reeel beeld geven van wat de overheid in feite doet.
Is die planning die door de sociaal-demokraten in de stad wordt nagestreefd, er eigenlijk wel? Op een conferentie over het Zeeburgereiland in 1997 kwam het volgende naar voren. Je kunt de stad beschouwen als een struktuur, waarbij er goederen en personen voortdurend de stad binnengaan, vooral forensen en eindprodukten, en andere goederen en personen de stad uitgaan. Weer forensen en bijvoorbeeld afval. Bij het reguleren van deze stroom van goederen en personen moet met verschillende specten rekening worden gehouden: milieu, bereikbaarheid, afstand wonen werken, leefbaarheid, etc. Er zou eigenlijk voor zo’n stedelijke regio een totaal-plan moeten worden ontwikkeld, op grond waarvan vragen worden beantwoord als: welke industrie of dienstverlening willen we in de stad hebben? Wat kan verder- weg? Hoe is de verhouding tussen wonen en werken in de stad en hoe kan dit worden geintegreerd? Welke delen van de stad maken we autoluw of zelfs autovrij, etc. Ten behoeve van welke groepen creeeren we werkgelegenheid in de stad, en hoe wordt die werkgelegenheid in de vorm van bedrijven opgezet?. En ook: hoe kan er een evenwicht ontstaan tussen woon- en werkfuncties? Nu blijkt het zo te zijn, dat in Am- sterdam een dergelijke totaal-visie geheel ontbreekt. Er is een ambtelijke molen, die doordraaid, en waarin deelbeslissingen worden genomen, die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Als voorbeeld werd oa genoemd, dat er bij het Zeeburgereiland nu al een tunnel wordt gebouwd voor een sneltram die daar zou moeten komen voor de bewoners, terwijl de bestemming van het eiland officieel nog moet worden vsstgesteld!. Een van de sprekers gaf aan, dat in Amsterdam in feite visies op deelterreinen worden ontwikkeld door gespecialiseerde afdelingen van ambtenaren, die geen rekening houden met het totaal. Integratie van die verschillende beleidsterreinen in een visie vindt niet plaats. Professor Lambooy zei het zo: de ontwikkelingen in Amsterdam zijn zodanig dat deze stad in feite niet een structuurplan heeft voor de ekonomie. De ekonomie is onderdeel van de ruimtelijke plannen. Er is geen ruimtelijk ekonomisch plan waarin, uitgaande van ekonomische functies, en de logistieke analyses, een behoeftenlijstje is opgezet. Vaak wordt ad-hoc per gebied gewerkt of het wordt helemaal afhankelijk gemaakt van woningbouw. Deze eenzijdige gerichtheid van het Amsterdamse beleid op woningbouw versterkt ook effecten in het kader van het marktmechanisme: de woonfunctie in de binnenstad overvleugeld de werkfunctie, en verdringt deze, omdat door de grote vraag naar woningen er voor een vierkante meter wonen inmiddels op sommige plaatsen meer betaald wordt dan voor een vierkante meter kantoor. Daarom worden bedrijven door partikuliere woningen verdrongen. Bedrijven willen echter graag in de binnenstad zitten: aan de rand van Amsterdam, waar veel bedrijven naartoe verhuizen, is kantoorruimte over, in de binnenstad is een groot tekort aan kantoorruimte. Door het Amsterdamse beleid en de werking van het marktmechanisme worden werken en wonen nog steeds sterk gescheiden, hetgeen weer gevolgen heeft voor de vervoersstromen. De lobby van het bedrijfsleven speelt handig op deze situatie in.
Bedrijven of groepen van bedrijven proberen met verschillende argumenten erdoor te drukken, dat met hun specifieke bedrijfsbelangen rekening wordt gehouden. Zo zeggen de bedrijven die nu op het Zeeburgereiland zitten en die daar willen blijven: “Nieuw Oost komt er toch, evenals allerlei snelwegen, trams en spoorverbinden en de ontwikkeling van de IJ-oevers, dan is het Zeeburgereiland in dit geheel een steeds belangrijker knooppunt, waar bedrijven gevestigd moeten zijn, dichtbij de stad, die afval verwerken, bouwmaterialen aanvoeren en rioolwater zuiveren”. Terwijl over al die projekten nog moet worden beslist!. Zo spelen de bedrijven dus handig in op de nauwelijks te beinvloeden ambtelijke doorloop. Maar ook chantage wordt niet geschuwd: “als wij moeten verhuizen, dan gaan we ver weg, en dan kost dat 60 miljoen, en dat konden we wel eens gaan verhalen op de gemeente Amsterdam, we eisen in ieder geval schadevergoeding, en als we mogen blijven zitten, investeren we veel in nieuwe ontwikkelingen ter plaatse. Zo ontstaat er in mijn ogen een congsi van lobbyende bedrijven, amtenaren en politici, die beslissingen nemen op deelterreinen, waarbij niemand een totaal-overzicht heeft. De conclusie kan luiden, dat de ekonomische ontwikkeling van de regio amsterdam ondergeschikt gemaakt is aan de ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een soort ad-hoc beleid wordt gevoerd: we kijken waar bedrijven zich vestigen, en gaan dan nadenken over wat we daarmee doen, of er wordt op grond van niet-ekonomische overwegingen ergens een bedrijfsterrein gepland. (een voorbeeld daarvan is volgens mij ook de IJ-markt).
Vanuit ekonomisch oogpunt gezien zijn de miljardeninvesteringen die Amsterdam aan het plannen is slecht onderbouwd en de werkgelegenheid lijkt al helemaal een ondergeschikte rol te spelen, ondanks fraaie woorden in beleidsnota’s waar men het tegendeel poogt aan te tonen. Het gemeentebeleid is een rommelig zooitje en met name de Amsterdammers, die op een minimum leven, zijn hiervan de dupe. De verschillende miljardeninvesteringen hebben zo hun gevolgen voor met name mensen met een minimuminkomen. Tegenover de vele investeringen staan forse bezuinigingen op de gemeentebegroting om alles te financieren. De bezuinigingen en de investeringsinspannin- gen leiden tot hogere lasten voor de burgers, die indirect zijn, dwz iedereen moet bepaalde belastingen betalen ongeacht de hoogte van het inkomen. Voor de sociale woningbouw (stads- verniewuing ) is geen geld meer. We moeten ons systematischer afvragen, of er in Amsterdam sprake is van getto-vorming, segregatie, tweedeling, onder- klasse, sociaal isolement van bepaalde groepen en of dit steeds sterker wordt en wat de effecten zijn van het over- heidsbeleid in dit opzicht. Daarvoor is het allerleerst noodzakelijk, de verschillende begrippen goed te definieren. Op Amsterdams niveau zijn mij wat dit betreft geen uitgebreide onderzoeken bekend.
Dit bericht is geplaatst in Ruimtelijke ordening. Bookmark de permalink. Be

zaterdag 8 november 1997

Partnertoets in de bijstand

Big Brother is watching you

Wanneer bij twee samenwonenden een van beiden een inkomen heeft boven het bestaansminimum, dan heeft de ander geen recht op bijstand. De partner met het inkomen wordt geacht de ander te kunnen onderhouden. Dit is de partnertoets in de bijstand. Vaak verschillen de sociale dienst en clienten van mening over het antwoord op de vraag of er sprake is van een gezamenlijke huishouding en of de partnertoets van toepassing is. Het betreft hier soms zeer ingewikkelde kwesties, waarbij het moeilijk te bepalen is of er wel of geen recht bestaat op bijstand. Om dit te kunnen bepalen moet vaak diep in het priveleven van betrokkenen worden gegraven. Je zou kunnen zeggen, dat dit onderdeel van de bijstandswet bijkans onuit­voerbaar is. Neem de volgende situatie, die onlangs op het spreekuur van de Bijstandsbond ter sprake kwam. Een vrouw koopt een woning voor haar twee zoons. De woning heeft een waarde van fl 60.000,- en bestaat uit de begane grond en de eerste verdieping. De twee broers gaan samen op de eerste etage wonen en zij verhuren de begane grond aan een student. Verder is er nog een bovenbuurman, die op de tweede verdieping woont. In 1994 vraagt een van beide broers een bijstandsuitke­ring aan. Deze wordt hem verleend onder voorwaarde, dat bij verkoop van de woning een groot gedeelte van zijn aandeel in de woning aan de sociale dienst moet worden terugbetaald. Bij de invoering van de nieuwe bijstandswet vindt een heronderzoek plaats. De uitkering wordt stopgezet, omdat de sociale dienst van mening is, dat beide broers samenwonen en de ene broer voor het onderhoud van de andere kan zorgen. De broer wier uitkering wordt stopgezet gaat in beroep. Er vindt vervolgens een nauwkeurig onderzoek plaats tijdens een hoorzitting, waarbij de rol van de drie hoofdpersonen © de broers en de onderhuurder in het huishouden wordt vastgesteld. Eerst wordt de indeling van de woning op de begane grond en de eerste verdieping bepaald. Waar zijn het toilet, de badkamer, de keuken, de woonkamers etc?. En wie woont waar? Het blijkt, dat de drie hoofdpersonen alledrie hun eigen kamer hebben, maar sommige ruimten gemeen¬schappelijk gebruiken. Vervolgens wordt de keukeninventaris vastgesteld. Wat is van wie, en wie heeft het gekocht?. Het koffiezetapparaat bijvoorbeeld is door de broers gezamenlijk aangeschaft. Wat is de taakverdeling in het huishouden? Wie doet de boodschappen? Wie maakt welke ruimten schoon? Bovendien wordt bepaald, wie welke kosten draagt. Wie doet de boodschappen? Wie betaalt het? Wie betaalt de vaste lasten van de woning? Welke gemeenschappelijke en afzonderlij­ke giro- en bankrekeningen zijn er? In totaal zijn er vijf van dergelijke rekeningen. De betalingen over en weer worden in kaart gebracht. De onderhuurder stort zijn huur natuurlijk op een van die rekeningen. Hier komt ook de bovenbuurman om de hoek kijken, want er is voor alle bewoners van het pand een gemeen¬schappelijke rekening, waaruit allerlei vaste lasten worden betaald, zoals de brandverzekering. Tijdens de hoorzit­ting worden vele bescheiden overlegd, zoals de afschriften van een gezamenlijke girorekening in de periode 25 oktober 1996 tot 7 november 1997. En dan de uitspraak: in tegenstelling tot de oude bijstandswet kunnen in de nieuwe ook twee samenwonende broers zijnde bloed­verwanten in de tweede graad een gezamenlijke huishouding met elkaar voeren. Belangrijk daarbij is het zogenaamde 'verzor­gingscriterium'. Op de vraag of de beide broers een gezamen­lijke huishouding voeren dient vast komen te staan dat beiden er blijk van geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage aan het huishouden dan wel an­derszins. Bij de beoordeling van dat verzorgingscriterium komt geen zelfstandige betekenis toe aan de omstandigheid dat er sprake is van gezamenlijke eigendom van de woning. Tijdens de hoorzitting werd geconcludeerd, dat er slechts kosten worden gedeeld, die samenhangen met het gezamenlijk bewonen van een eigen woning, -andere kosten worden niet gedeeld- en dat aan het verzorgingscriterium niet is voldaan. Er is derhalve geen sprake van een gezamenlijke huishouding en dus vervalt de grondslag voor de beeindiging van de uitkering. Aangezien in de woning de huurder en de broer tevens hun hoofdverblijf hebben en de client beschikt over de inkomsten uit onderhuur, wordt aan hem bijstand verleend naar de norm van een alleen­staande verhoogd met een gemeentelijke toeslag van 10% van het netto-minimumloon onder verrekening van de inkomsten uit verhuur. Nu denkt u misschien, beste lezer(es) dat dit een weinig voorkomend ingewikkelde situatie is, maar ik kan u verzekeren, dat er nog wel ingewikkelder situaties voorkomen. En nu wil men de 'partnertoets' ook al gaan invoeren in andere sociale wetten, zoals de AOW. Een individualisering van de sociale zekerheid zou veel van dit soort problemen kunnen oplossen.

Piet van der Lende

zaterdag 1 november 1997

De wetenschap zegt ons na: minstens 15% extra voor de minima

Vereniging Bijstandsbond Amsterdam
Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam

De wetenschap zegt ons na: minstens 15% extra voor de minima

Op maandag 1 december bij de promotie van Ruud Vlek zullen bovengenoemde organisaties actie voeren in de aula van de universiteit van Amsterdam om 11.00 uur. Het proefschrift van Vlek bevestigd wat wij al vermoedden. De verarming van grote groepen in onze samenleving is volop in discussie. De politici
benadrukken, dat ze er alles aan doen om dit tegen te gaan.
Het proefschrift van Ruud Vlek, 'Inactieven in actie. Belangen­strijd en belangenbehartiging van uitkeringsgerechtigden in de Nederlandse politiek' toont ons wat men in werkelijkheid doet:
de bezuinigingen op de sociale zekerheid gaan voort, er wordt een ministelsel ingevoerd en de koopkracht van mensen met een minimuminkomen is onder het kabinet Kok verder teruggelopen.
Het kabinet heeft meer dan 3 miljard bezuinigd op de sociale voorzieningen, zoals bijstand, Wet Sociale Werkvoorziening (de tewerkstelling van arbeidsongeschikten tegen normale arbeids­voorwaarden) en de kinderbijslag, die eigenlijk een volksver­zekering is. Verdere bezuinigingen op de kinderbijslag staan
op het programma. Geen enkel voorgaand kabinet heeft zo sterk op de sociale voorzieningen bezuinigd.

De reeele waarde van de gezinsbijstandsuitkering in prijzen van 1996 is tussen 1980 en 1985 drastisch gedaald (ongeveer 15%). Tussen 1985 en 1992 blijft zij ongeveer gelijk. Na 1993 is er weer sprake van een daling.
De koopkracht van de minima wordt steeds lager, en steeds meer mensen zijn erop aangewezen. Het kabinet voert een ministelsel in. Het percentage minimumuitkeringen in het totale volume van de sociale zekerheid exclusief de AOW zal tussen 1995 en 1998 oplopen van 66% naar 75%.
En de gevolgen worden op het bordje van de gemeenten gelegd zonder dat die daar de financiele middelen voor krijgen.
Tussen 1995 en 1999 lopen de kosten van de kosten van de sociale voorzieningen (voornamelijk bijstand) op van 14 mil­jard in 1995 tot 17 miljard in 1999. 2 miljard van deze kos­tenstijging zal opgehoest moeten worden door de gemeenten, zodat de bijdragen van de gemeenten oplopen van 17,7% tot
25,8%.


zaterdag 25 oktober 1997

Tussen verzet en apathie. Recensie van het proefschrift van Ruud Vlek


De vragen wanneer komen mensen collectief in verzet, en
waarom doen ze dat soms wel en soms niet, heeft vele sociale
wetenschappers en historici in de afgelopen eeuwen bezig
gehouden. Een echt volledig antwoord kwam er niet. Als je
denkt, toch ook een bijdrage aan het antwoord op die vragen te
kunnen leveren stel je jezelf geen geringe opgave. Maar Ruud
Vlek liet zich niet afschrikken en hij werkte zes jaar aan de
beantwoording van wat je een onderdeel van bovengenoemde
vragen zou kunnen noemen: in hoeverre hebben uitkeringsgerech-
tigden in Nederland in de afgelopen 20 jaar zich verzet tegen
de afbraak van de verzorgingsstaat en gestreden voor verbete-
ring van hun rechtspositie en wat waren de belemmeringen die
zij tegenkwamen? Daarnaast werkte Vlek aan antwoorden op vele
andere vragen: hoe worden de belangen van uitkeringsgerechtig-
den gerepresenteerd? Wie vertegenwoordigen hen? Doen ze dat
zelf, of zijn er anderen- zaakwaarnemers- die zich als verte-
genwoordigers opwerpen? Kwam het verzet dat er geweest is
spontaan op, of was het van te voren georganiseerd? Het resul-
taat van de studie is een dik proefschrift van 700 bladzijden,
getiteld 'Inactieven in actie. Belangenstrijd en belangenbe-
hartiging van uitkeringsgerechtigden in de Nederlandse poli-
tiek. 1974-1994'. Om de vragen te kunnen beantwoorden, analy-
seert Vlek allereerst de objectieve belangenposities van
verschillende groepen uitkeringsgerechtigden, die vooral
ontstaan onder invloed van het overheidsbeleid. Werklozen
bijvoorbeeld worden door het overheidsbeleid ingedeeld naar
het soort uitkering dat ze hebben (WW of bijstand) maar ook
naar hun relatie met de arbeidsmarkt: de befaamde indeling in
vier categoriën van meer of minder bemiddelbaar. Als je dan
ook nog bedenkt, dat er vele soorten uitkeringen zijn met ook
weer indelingen in subgroepen, wordt er iets duidelijk van de
eindeloze fragmentatie waaraan de uitkeringsgerechtigden
onderhevig zijn en de diversiteit aan belangenposities die dat
met zich meebrengt.
Vlek brengt de fragmentatie in kaart en onderzoekt vervolgens
welke (sub)categoriën tegen de bezuinigingen in opstand kwa-
men, hoe ze dat deden en welke omstandigheden zo'n protest
bevorderen dan wel belemmeren.

effecten van fragmentatie

Zelfstandige, categoriale belangenorganisaties buiten de grote
vakbonden en politieke partijen hebben het bezuinigingsbeleid
niet kunnen ombuigen. Uitkeringsgerechtigden zijn er de afge-
lopen twintig jaar niet in geslaagd de door het overheidsbe-
leid be‹nvloedde fragmentatie in belangenposities te overstij-
gen door het ontwikkelen van een collectieve identiteit van de
groep als geheel. De fragmentatie, de afhankelijkheid van de
staat, de lage sociale en politieke status van bijvoorbeeld
werklozen, de geringe electorale betekenis van sommige groe-
pen, de ontoegankelijkheid van de politieke besluitvorming en
vele andere factoren hebben de invloed van vaak kleine belan-
genorganisaties beperkt.
Slechts nu en dan slagen subcategorie‰n erin, een beperkte
sociale beweging op te bouwen. (bijstandsvrouwen, WAO-ers,
AOW-ers) Dit wisten we eigenlijk al. Maar soms is het boek
toch ook onthullend, bijvoorbeeld wanneer Vlek de onrust rond
de WAO-maatregelen in 1991 analyseert, waarbij blijkt, dat de
sociaal-democratie de WAO-ers in de steek gelaten heeft. Ook
laat hij zien, dat het paarse kabinet ondanks alle retoriek
over bestrijding van de armoede gewoon doorgewerkt heeft aan
de invoering van een ministelsel in de sociale zekerheid. Een
enquˆte onder de nederlandse vakbonden laat zien, dat zij aan
de positie van mensen met een minimaal inkomen uit uitkering
of flexibele arbeid weinig prioriteit geven.

waarom verzet?

Maar ach, die ene vraag, waarover sociologen, historici en wie
al niet zich buigen: Why do men rebel. Waarom komen mensen
soms wel en soms niet in verzet. Want er zijn voorbeelden uit
de geschiedenis, waarbij mensen in vergelijkbare omstandighe-
den als de Nederlandse uitkeringsgerechtigden wel in opstand
kwamen. Bijvoorbeeld de zwarte burgerrechten beweging in
Amerika in de zestiger en zeventiger jaren en recentelijk de
Franse werklozen. Hierbij spelen objectieve belangenposities
in de maatschappij en een veelheid van historische en politie-
ke factoren een rol. Maar een volledig, voor meerdere maat-
schappijtypen geldend antwoord is niet te geven. Het zijn
levende mensen van vlees en bloed, die op cruciale momenten in
de geschiedenis op basis van een subjectief ervaren collecti-
viteit onverwachte beslissingen kunnen nemen. Vlek heeft veel
overhoop gehaald, hij heeft alle -zelfs de kleinste- politieke
acties van uitkeringsgerechtigden gedocumenteerd. Daaruit
blijkt, dat verzet van uitkeringsgerechtigden of werklozen
vooral succes heeft en van de grond komt wanneer zij coalities
aangaan met een reeds bestaande, sterke maatschappelijke
organisatie zoals een vakbond of een politieke partij. Om in
de publiciteit te komen en druk uit te oefenen op de overheid
moet men dan niet kiezen voor pogingen, een massa-beweging met
grote demonstraties op te zetten. Vooral ontregelingsacties,
zoals bezettingen van arbeidsbureau's en sociale diensten door
kleinere groepen hebben succes. Dit is wat de nederlandse
Werklozen Belangen Verenigingen in de zeventiger jaren deden
en wat de Franse werklozen nu doen. Belangrijk voor het van de
grond komen van verzet is ook, dat groepen uit meerdere socia-
le lagten van de bevolking door bijvoorbeeld bezuinigingsmaat-
regelen getroffen worden, zodat mensen met verschillende
opledingsniveau's en achtergronden aan de acties deelnemen.
Wat in het proefschrift van Vlek echter buiten beschouwing
blijft, zijn de met soms onduidelijke politieke eisen gepaard
gaande, meer spontane opstandjes in de oude wijken van de
grote steden, zoals de Oosterparkbuurt in Groningen. Daarbij
keren de bewoners zich soms collectief tegen de staat, met
name tegen de zichtbare vertegenwoordiger ervan, de politie.
Op grond van Vlek's analyses kan nauwelijks worden vastge-
steld, of een dergelijk verzet zich in de toekomst zal uit-
breiden tot wat grotere spontane opstanden. Vlek heeft de
politeke betekenis daarvan niet geanalyseerd. Je zou kunnen
zeggen, dat de relletjes in de Oosterparkbuurt in Groningen
behoorlijk effectief waren, want het heeft geleid tot het
vetrek van alle hoogwaardigheidsbekleders die verantwoordelijk
waren voor de openbare orde.

gevoelens van machteloosheid

Ook de machtigen der aarde weten het antwoord niet op de
vraag: waarom komen mensen soms wel en soms niet in verzet.
Wel laat Vlek in zijn soms droge analyses zien, dat de be-
stuurders bewust of onbewust- naast de eindeloze fragmentatie
van de belangenposities - streven naar een ideologische be-
nvloeding van uitkeringsgerechtigden, waarin voor sommige
interpretaties van de feiten geen plaats is. Dit beleid is
behoorlijk effectief, als het gaat om het voorkomen van ver-
zet. De gevoelens van machteloze woede, schaamte en wanhoop
die dit beleid oproept bij veel mensen, het gevoel, niet meer
samen met anderen te kunnen protesteren tegen wat je onrecht-
vaardig lijkt, komen in het boek van Vlek verder niet aan de
orde. Dit gebeurt wel in de bestseller van Vivian Forrester,
'de terreur van de economie'. Haar boek is een schreeuw van
angst over de gevolgen van het flexibele kapitalisme met zijn
massa-werkloosheid waarin niets meer zeker is. Zij zegt, dat
het enige antwoord is: ons voortdurend afvragen of de proble-
men die politici en economen aan de orde stellen eigenlijk wel
bestaan, of er geen andere, belangrijkere problemen zijn. We
moeten de heersende discussie ter discussie stellen en daarbij
nauwkeurig feiten en analyses naar voren brengen. Vlek heeft
dat met zijn jarenlange studie gedaan en daarmee heeft hij een
belangrijke bijdrage geleverd aan de strijd van uitkeringsge-
rechtigden en anderen voor een betere, rechtvaardiger maat-
schappij.


Piet van der Lende.

dinsdag 21 oktober 1997

Persbericht overnemen huurschulden door de sociale dienst

21-10-1997
Vereniging Bijstandsbond Amsterdam

persbericht

Bijdrage aan de diskussie over de sanering van schulden bij minima in de gemeente Amsterdam. De beslissing van President Rechtbank gaat verder dan het voorstel van de VVD-gemeen­te­raads­fractie.

De President van de Rechtbank in Amsterdam vindt, dat huur­schulden van minima die gepaard gaan met een dreiging van huisuitzetting overgenomen moeten worden door de Gemeentelijke Sociale Dienst.
De President van de Rechtbank gaf vorige week opdracht aan de Gemeentelijke Sociale Dienst, de huurschuld van fl 7000,- van een alleenstaande moeder met kinderen onmid­delijk te betalen, zodat huisuitzet­ting kon worden voorkomen. De presi­dent over­woog daarbij, dat de over­heid op grond van de bijstandswet en het beleid van de Gemeentelijke Sociale Dienst in Amsterdam verplicht is, mensen in dergelijke situaties te helpen en de schulden te betalen. Volgens officieel beleid van de Gemeente­lijke Sociale Dienst moet die instantie de schulden overnemen als er sprake is van dreigende uitzetting uit de woning, openbare verkoop van noodzakelijke gebruiksgoederen of afslui­ting van energievoorziening. Dan moet er bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening. Deze regels gelden overigens niet alleen voor mensen in de bij­stand, maar ook voor bijvoorbeeld mensen met alleen AOW of een WAO-uitke­ring.
De President van de Rechtbank deed zijn uitspraak naar aanlei­ding van een voorlopige voorziening, die was aangevraagd door Mr M. van Hoof, advokaat bij het advokatenkantoor De Lauwere, Ruygrok en Fijn van Draat. De uitspraak van de rechtbank kan de gemeente Amsterdam veel geld gaan kosten, omdat de gemeente in de toekomst verplicht kan worden, alle schulden die gepaard gaan met een dreigende uitzetting, openbare verkoop van ge­bruiksgoederen of afsluiting van energie te betalen.

De uitspraak gaat verder dan het voorstel van de gemeen­te­raadsfractie van de VVD, die gisteravond op AT5 televisie bij monde van Ferry Houterman heeft verklaard, dat de gemeente bovenop de 25 miljoen extra voor armoedebestrijding van het Rijk tussen 10 en 20 miljoen gulden moet uittrekken voor een eenma­lige sanering van schulden bij mensen op een minimuminko­men, te financieren uit de algemene reserve.

Voor meer informatie en voor de tekst van de uitspraak:
Mr M van Hoof
U kunt ook bellen met:
P. van der Lende
Vereniging Bijstandsbond Amsterdam

woensdag 10 september 1997

Het Andere Europa - beoordeling Euromarsen Stap naar nieuwe, sociale beweging

Solidariteit nr. 80. september 1997.

Werklozen zijn nauwelijks in kollektief verband georganiseerd, ook niet in de FNV. Meestal wordt hiervoor de zogenaamde bronnentheorie aangevoerd: uitkeringsgerechtigden beschikken niet over de materiële en immateriële bronnen (arbeidsproduktiviteit) om voor hun rechten op te komen. Werpen de Euromarsen een nieuw licht op deze theorie?

HET MAG WAAR ZIJN dat uitkeringsgerechtigden beperkingen kennen, als het gaat om de organisatie en verdediging van hun rechten. De betekenis hiervan moet niet genegeerd warden. Maar we moeten ons er ook niet op blindstaren. De bronnentheorie kent haar beperkingen. Ook al erkent zij dat organisatie van uitkeringsgerechtigden mogelijk is, wanneer anderen, werkenden, hun materiële en immateriële bronnen ter beschikking stellen en gaat zij ervan uit dat met solidariteit veel te bereiken is, toch blijft de politieke dimensie wat onderbelicht. De strategie van de nationale elites, wanneer het om organisatie van uitkeringsgerechtigden gaat - hun propaganda en subsidiebeleid - blijft buiten beschouwing.

Hele en halve psychologen


De subsidiëring van belangenorganisaties valt in het niet bij de vele miljoenen die uitgetrokken warden voor de propaganda door de overheid. Naast daadwerkelijke arbeidsbemiddeling leggen hele en halve psychologen in dure heroriëntatie-kursussen uit dat werkloosheid een individueel en niet een maatschappelijk probleem is. (Ben jij niet gekozen uit driehonderd sollicitanten? Dan ontbreekt er jets aan je gedrag en opstelling.) In de bronnentheorie wordt de strategie van bestuurders en topambtenaren om de werklozen te disciplineren en het effekt daarvan, bijvoorbeeld in het kader van het 'poldermodel', niet aan een historiese analyse onderworpen. Althans ik ken geen uitgebreide analyse in dit opzicht. Het wachten is op de publikatie van Ruud Vlek die op 1 december op dit onderwerp hoopt te promoveren. De oorzaken van passiviteit en het onvermogen tot belangenbehartiging te komen, worden ook in de bronnentheorie eenzijdig gezocht in kenmerken van het individu, of van specifieke subgroeperingen en hun belangenverschillen. Niet in de meer algemene maatschappelijke verhoudingen, waarbij bepaalde partijen (werkgevers, overheidsorganen, delen van de vakbeweging) er belang bij kunnen hebben dat de belangenbehartiging van de uitkeringsgerechtigden of werklozen binnen bepaalde grenzen blijft en maar in beperkte mate van de grond komt. Vaak voelen werklozen dit allemaal feilloos aan, hoewel het niet altijd in politieke termen wordt vertaald. Er is een diep ingekankerd wantrouwen gegroeid jegens de overheid, de ambtenaren, de politiek en ja, ook de vakbeweging.


 Vakbeweging


Ik hoef hier hopelijk niet uit te leggen dat de vakbeweging veel te weinig heeft gedaan om de problemen van het nederlandse 'poldermodel' voor het voetlicht te brengen. Sterker nog, het harmonieuze overleg over loonmatiging en afbraak van de sociale zekerheid maakt struktureel deel uit van dit 'poldermodel'. Iedere werkloze weet dat er in deze onvolprezen polder, volgens officiële CBS-cijfers, 1.117.000 mensen rondlopen die betaald werk zoeken. De internationale waardering voor de polderjongens ('sociale partners') zal, vrees ik, het vertrouwen van de werklozen in de FNV niet versterken. Toch is een onafhankelijke, sociale beweging van werkende en niet-werkende gemarginaliseerden mogelijk. Voorbeelden uit de geschiedenis tonen aan dat organisatie van deze groep wel degelijk mogelijk is, wanneer uitkeringsgerechtigden en werklozen maatschappelijke steun weten te mobiliseren van linkse politieke partijen, kritiese vakbonds- en kerkelijke groeperingen of van andere sociale bewegingen (vrouwenbeweging). En ook weten we dat resultaten in de verdediging van rechten kunnen warden geboekt, wanneer de verschillende partijen in een koalitie elkaar aksepteren en serieus nemen. Het franse AC! (Agir contre le Chômage) is daarvan een aktuele illustratie en in Nederland zijn akties van vrouwen in de bijstand tijdens de opleving van het feminisme begin jaren tachtig een goed voorbeeld.


 Euromarsen


De Euromarsen waren voor mij een nieuwe stap op weg naar het doorbreken van onderling wantrouwen en verdeeldheid en naar de opzet van een nieuwe sociale beweging. Enerzijds werden bij de organisatie van de Euromarsen, zowel in Nederland als in de andere landen, de zwakheden van wat wel de uitkeringsgerechtigdenbeweging wordt genoemd, in mijn ogen overduidelijk blootgelegd. Anderzijds heb ik ervaren dat bij werkenden, leden van politieke partijen of kaderleden van vakbonden, vaak sprake was van een pijnlijke onbekendheid met de leefwereld van de uitkeringsgerechtigden en van een onbegrip voor de politieke standpunten die hun organisaties momenteel vaak innemen. Er was soms sprake van onbekendheid met het maatschappelijk krachtenveld, waarin de vaak kleine organisaties moeten opereren. Dit alles heeft bij de organisatie van de Euromarsen en de slotdemonstratie tot verschillende problemen geleid, terwijl de organisatie soms met kunst en vliegwerk overeind moest warden gehouden. En kijk, op die gedenkwaardige dag in juni waren er meer dan 50.000 demonstranten uit heel Europa!


 Symboliese kracht


Het sukses van deze demonstratie is mijns inziens deels te verklaren uit de symboliese kracht van de Euromarsen die eraan voorafgingen. Ik noem twee aspekten. In de eerste plaats werd de bekende slogan 'denk mondiaal en handel lokaal' in de praktijk gebracht. Er waren bij doorkomst van een mars in sommige steden akties voor ondersteuning van arbeiders tegen sluiting van bedrijven. Daarnaast diskussieerden de wandelaars met aktievoerders van de lokale komitees, die zich vaak ook met de lokale politiek bezighouden, over de gevolgen van de europese eenwording voor de lokale gemeenschap. In de tweede plaats sprak veel mensen aan dat de wandelaars, vaak dakloos en/of werkloos of werkzaam in marginale bedrijven, voor deze aktie hadden gekozen. Er was een wandelaarster bij die een maand voor het begin van de marsen uit haar huis was gezet en die voor deze politieke aktie had gekozen om te overleven. Politieke aktie als overlevingsstrategie, dat sprak veel mensen aan. Misschien dat de meeste daklozen dit nog niet zo snel doen. Desondanks zijn de Euromarsen voor mij toch het bewijs dat de beperkingen zoals die in de bronnentheorie worden genoemd, de maatschappelijke tegenwerking en het onderling wantrouwen en cynisme te overwinnen zijn. Er kan daarbij een internationale beweging ontstaan, waarin groepen uit vele steden, dorpen en landen samenwerken om op verschillende nivoos een vuist te maken. Noodzakelijk voor de duurzaamheid van die beweging is wel dat er een goed evenwicht wordt gevonden tussen de invloed en zelfstandigheid van lokale groepen enerzijds en de europese koördinatie anderzijds.

Piet van der Lende (Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam)

maandag 11 augustus 1997

De revolutie in de kerken en het armoedevraagstuk. Tien jaar werkgroep 'De Arme Kant van Nederland'


Ook verschenen in Diskkreet, blad van DISK, Dienst Industriele Samenleving vanwege de Kerken. 

De kerkelijke werkgroep 'De Arme Kant van Nederland' bestaat tien jaar. Tien jaar lobbyen, krantjes en brochures uitgeven, lokale werkgroepen van informatie voorzien, de pers bestoken, dominees, diakenen, en kerkgangsters uitleggen dat armoedebe­strijding meer is dan charitas, manifestaties en demonstraties organiseren, coalities aangaan met belangengroepen van armen, wat niet al. Tijd voor een terugblik, want dat hoort bij jubile­a, al kan lang niet alles behandeld worden, want dat zou een heel boek vergen. Maar toch: wat is er in die tien jaar veran­derd, ten goede of ten kwade, en welke rol hebben de kerken, met name de 'Arme Kant van Neder­land' hierin gespeeld?

In de uitnodiging voor de jubileumbijeenkomst van 'De Arme kant' lees ik: ' op de vijfde dinsdag in september 1987 vond de eerste kerkelijke conferentie tegen verarming in Nederland plaats. Op de vijfde dinsdag in september 1997 bent u welkom op de jubileumbijeenkomst 'de arme kant van nederland tien jaar later. Op dezelfde plek als toen: de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam.'
     Om de veranderingen van de afgelopen tien jaar op het spoor te komen begin ik met een vergelijking van die eerste bijeenkomst en het programma van de jubileumbijeen­komst. Voor een verslag van de eerste bijeenkomst ga ik te rade bij het boek 'armoede opgelost? Vergeet het maar! Dit boek is een terugblik op de kerkelijke campagne tegen verar­ming in de eerste vier jaar.[1] In het boek wordt een indrukwek­kende opsom­ming gegeven wat de kerken in de eerste vier jaar landelijk en lokaal allemaal hebben gedaan om de verarming onder de aan­dacht te brengen.
     Die eerste bijeenkomst was doortrokken van een loodzware ernst m.b.t. de verarming in Nederland. Er was een openings­toespraak van ds W.R. van der Zee, toen secretaris van de Raad van Kerken. Hij betitelde armoede als onrecht. Armoede is geen noodlot, dat nu eenmaal altijd bij het leven van mensen op deze aarde heeft behoort, nee, het hing samen met politieke keuzes waarvoor de gekozen bestuurders verant­woorde­lijkheid dragen. Hij sprak over een revolutie in de geschiede­nis van de kerken, omdat de kerken de armoedeproble­matiek onder het hoofd 'gerechtigheid' hadden gezet, en niet onder 'barmhartigheid' of 'liefdadig­heid'. Toch perkt ook van der Zee de activiteiten van de kerken enigzins in. 'Horen en roepen, dat kunnen we doen. Niet meer en niet minder'. De kerken willen wel getui­gen, maar nee, een coalitie met de vakbonden om stakingen te ondersteunen, of een coalitie met belangenorgani­saties van armen, die meer willen dan alleen roepen, nee, dat zit er niet in.
     Het programma van de conferentie weerspiegelt de ernst waarmee de organisatoren de problematiek willen benaderen. Het bevat theologische reflectie, weergave en beoordeling van het beleid van achter­eenvolgende kabinetten en redevoeringen van uitke­ringsgerechtig­den. Er werd een ontwerpslotverklaring bespro­ken. In die slotverklaring werden de kerken opgeroepen deel te nemen aan de strijd zoals armen en hun organisaties die zelf voeren. De weg van de liefdadigheid wees men af. Nodig was een bondge­nootschap tussen kerken en armen, ook al was zo'n bondgenootschap zoals we boven zagen aan grenzen gebonden.
     De conferentie kreeg een grote publiciteit, en had een grote uitstraling. Er werden provinciale en gemeentelijke groepen gevormd, die weer allerlei activiteiten organiseerden voortbordurend op de landelijke konferentie. Dit leidde oa tot een tweede landelijke konferentie op 4 oktober 1988.
    
jublieumbijeenkomst

     Laten we nu eens kijken naar het programma van de jubi­leumbijeenkomst. Ik lees, dat er een terugblik komt in de vorm van een 'cabaret'. Er zijn ludieke intervieuws, sketches en een quiz over toekomstperspectieven, dan is er soep met brood­jes, en in het vervolg zijn er gevarieerde intervieuws van twee panels van ervaringsdeskundigen. Dan komen er amusante stemronden, waarin het publiek overlegt en stemt over voor­stellen, en volgt een internezzo in het debat met 'een inspi­rerende band'. Vervolgens komt het slotwoord met smartlappen en muziek. Tenslotte is er een afsluitende informele borrel.
De organisatoren hebben duidelijk moeite gedaan het geheel een luchtig karakter te geven, en de mensen niet alleen te over­tuigen van de ernst van de situatie, maar ook naar de bijeen­komst te lokken met amusement.
Diskussieren en aktievoeren moet leuk blijven. Je moet er een opgewekt gevoel van krijgen. Een heel verschil met die eerste konferentie! Het gaat me er nu niet om, te bepalen welke aanpak de beste is, maar om de kultuurverandering te signale­ren. In het navolgende zal ik proberen de achtergronden daar­van te belichten.

nieuwe wegen

Blijkbaar moesten er in de afgelopen tien jaar nieuwe wegen worden gevonden om de kerken, en ook de bondgenoten, de belan­genorganisaties van de armen, bij de problematiek betrokken te houden. De revolutie in de kerken waar van der Zee over sprak was toch niet zo eenvoudig te realiseren. En ook het over­heidsbeleid, dat toch fundamenteel moest veranderen, bleef in veel opzichten hetzelfde. Het paarse kabinet Kok (zonder het CDA!) bezuinigde 18 miljard op de sociale zekerheid, en ge­bruikte dit geld niet in de eerste plaats, om het overheidste­kort terug te dringen, of om voor­zieningen op peil te houden. Nee, het werd in de vorm van lastenverlichting teruggeven aan de bedrijven en in zeer beperkte mate aan de partikulieren. Hierdoor werden de inkomensverschillen en de kloof tussen arm en rijk vergroot. Door loonkostenverla­ging zou er ekonomische groei en werk voor allen komen. 18 miljard bezuinigingen op de sociale zekerheid en gokken op een hoge ekonomische groei, en dat terwijl de kerken zeiden, dat velen het water tot de lippen stond, en dat een hoge ekonomi­sche groei tot grote milieupro­blemen zou leiden.

Amsterdam Tegen Verarming

Lokale groepen raakten verwikkeld in een taaie strijd met de lokale overheid voor het behoud van voorzieningen en uitkerin­gen. Het Komitee Amsterdam Tegen Verarnming is daarvan een voorbeeld. Enige maanden voor de eerste kerkelijke konferentie in 1987, op 2 juni, werd in Amsterdam een sociaal beraad gehou­den op initiatief van DISK. In dit beraad zaten een groot aantal aktiegroepen en belangenorganisaties. Uit dit beraad is vervolgens het Komitee Amsterdam Tegen Verarming ontstaan, als een coalitie van kerkelijke groeperingen, organisaties van uitkeringsgerechtigden en vakbonden.
Ook dit komitee heeft vele aktiviteiten ontplooit. In het najaar van 1994 en het voorjaar van 1995 werd de campagne 'schrijf het van je af' georganiseerd, waarbij klachten werden verzaneld over het gemeentelijk minimabeleid en de sociale dienst en waarbij minima getuigden van de vaaak moeilijke leefomstandigheden. Het 'klachtenboek' dat hieruit voortkwam en de aktiviteiten erom­heen hebben in Amsterdam een grote invloed gehad op de diskussie over de invoering van de nieuwe bijstandswet en het heeft geleid tot een serie openbare dis­kus­sies over wat de gemeente kan doen aan de bestrijding van de armoede. In 1997 werd een vergelijkbare campagne, met de presentatie van een nieuw klachtenboek, georganiseerd.
Het voorgaande geeft eigenlijk al aan, dat ondanks het door­zet­ten van de verkeerde bezuinigingspolitiek op landelijk nivo zeker op lokaal nivo wel degelijk resultaten zijn bereikt in de taaie strijd voor verbetering van de positie van de minima.
politieke mogelijkheden

Zowel de 'Arme Kant van Nederland' als het Komitee Amsterdam Tegen Verarming hebben echter meer invloed gehad. Uitkerings­gerechtigden en andere minima zijn eigenlijk slecht georgani­seerd en hebben weinig invloed op de politiek, terwijl andere belangengroepen en bijvoorbeeld milieuorganisaties dat meer hebben en ook op onderdelen meer resultaten boeken. Dit ver­schil aan invloed is oa een gevolg van het feit, dat de 'stru­ktuur van politieke mogelijkheden' samenhangt met het onder­werp van discussie. Werkgelegenheid, financieringstekort, loonkosten voor werkgevers en het beslag van de sociale zeker­heid op de openbare middelen worden door de bestuurders gezien als van direct 'levensbelang' voor het voortbestaan van de staat en de samen­leving als geheel. Zij luisteren vooral naar de werkgevers en de leiders van de grote vakbon­den. Die vak­bonden willen opkomen voor de belangen van vaak verschil­lende groepen, ook degenen met een hoger inkomen. Mensen met een minimuminkomen hebben in deze vakbonden weinig invloed. Poli­tici en 'sociale partners' timmeren compromissen dicht, waar je moeilijk invloed op kunt uitoefenen. Po­litici zijn daarom weinig geneigd te luisteren naar vaak kleine belangen­organisa­ties van minima laats staan dat aan deze organisa­ties conces­sies worden gedaan. Dit heeft weer tot gevolg, dat minima slecht georgani­seerd zijn, omdat ze denken dat aktievoeren en organiseren toch niet helpt. Overigens zijn er voor de lage organisatiegraad ook andere redenen, maar dat valt buiten het bestek van dit artikel. Milieuproble­men bijvoorbeeld worden ook als heel be­langrijk gezien, maar de uitbrei­ding van Schip­hol of de be­perkte invoering van een 'ecotax' worden door de bestuurders minder gezien als van levensbelang voor het voort­bestaan van de staat. Het is in dat opzicht meer een 'low-profile' onder­werp. Wie is er nou tegen een schoon milieu? Bij de belangen van bijstandsvrouwen of werklozen krijg je soms diskussies als: ze scheiden om aan een extra uitkering te komen of: werklozen dien zelf ook niks. Daarom kunnen ook  betrekkelijk kleine milieuorgani­sa­ties op een bepaald punt soms scoren en nemen ze deel aan discus­sies, waar belang­rijke besluiten worden geno­men.
     De 'Arme Kant' en het komitee atv werken aan het force­ren van openingen naar de politiek toe, zodat de 'struk­tuur van politieke moge­lijkheden' verbetert en daarmee de kansen voor minima om zich te organiseren.
Kenmerk van de aktiviteiten van het Komitee Amsterdam Tegen Verarming is ook, dat gestreefd wordt naar een verbinding tussen vertegenwoordigers van verschillende groepen van minima en professionele instellingen, die met de armoede worden gekonfronteerd, zoals bijvoorbeeld Buro's voor Rechtshulp en HVO, om gezamenlijk op te treden tegen het gemeentebeleid. Dit heeft ook resulta­ten gehad. Bij de invoe­ring van de nieuwe bij­standswet heeft het komitee het initaitef genomen deze groepen bij elkaar te halen en er zijn daarna door gezamenlijk lobby-werk aanzienlijke verbete­rin­gen ten opzichte van de oorspronkelij­ke voorstellen verwe­zen­lijkt. Ook zijn de jaar­lijkse armoed­econd­ferenties van de gemeente en andere bijeen­komsten waar vele groepe­n op demokratische wijze in de open­baarheid hun zegje kunnen doen en waarbij ze de bestuurders onder druk kunnen zetten, mede het resul­taat van het lobby- en aktiewerk van het komitee. Een concreet voorbeeld van het opengooien van politieke kanalen en het verbeteren van de 'struktuur van politieke mogelijkheden'. Ambtelijk hoger en middenkader en politieke bestuurders in amsterdam waren tot nu toe niet geneigd, dit soort bijeenkom­sten te houden en overleg te plegen, waarbij de invloed van de organisaties op de gang van zaken groot is. Nog steeds [probeert de sociale dienst min of meer besloten bijeenkomsten voor kleine groepen te organi­seren. Het komitee heeft zich de afgelopen jaren niet laten inpak­ken en toch overlegt en gelobbyt, waarbij informatie werd geprodu­ceerd over hoe erg het is terwijl de politici daar­mee besto­okt.

De toekomst

In de diskussie over verarming en verrijking beluister ik hier en daar een inhoudelijke verandering ten opzichte van de eerste kerkelijke konferentie in 1987. Bestaat er wel een verband tussen verarming en verrijking? Betekent een grote rijkdom automatisch armoede voor de ander? Dit is een razend ingewikkelde kwestie, waarop nauwelijks een antwoord te geven is, zegt een ekonoom als Goudswaard. We moeten de rijken niet verketteren, (ze niet verantwoor­delijk stellen??) maar de dialoog met hen aangaan. Hoewel ik voor een dialoog ben, zou ik -wellicht ten overvloede- willen terugkomen op de woorden van van der Zee tijdens de eerste konferentie: armoede is geen door de natuur gegeven noodlot, dat met charitas moet worden bestreden, het is het gevolg van politieke keuzen van burgers, van be­stuurders die door die burgers gekozen zijn en die uiteinde­lijk verantwoorde­lijk zijn voor het beleid.
Ik denk dat het komitee amsterdam tegen verarming vast moet houden aan de hierboven beschreven strategische lijn. Wethou­der van der Aa, die de afgelopen jaren in Amsterdam verant­woorde­lijk was voor de portefeuille van Sociale Zaken, wordt lijst­trekker van de PvdA bij de gemeente­raadsverkiezingen. Wij zullen hem weten te vinden! En wat die revolutie in de kerken betreft: daarover is het laatste woord nog niet gezegd, want na van der Zee kwam Muskes. 

Piet van der Lende



    [1]. Peter de Bie e.a., Armoede Opgelost? Vergeet het maar!. Kerkelijke campag­ne tegen verarming in Nederland. Leidschendam 1991 

woensdag 14 mei 1997

Overzicht van de marsen voorafgaande aan de grote demonstratie in Amsterdam

Mars komende vanaf Grenoble.
13 en 14 mei in Straatsburg. Ontvangst in het Europese parle­ment.

De mars Van de Alpen naar de Rijn passeert de 13e Straatsburg waar de lopers werden ontvangen op een manifestatie plaatsvond waar 300 mensen aan deelna­men, en die georganiseerd was door AC, CGT,FSU, SUD en CFDT.
Er waren verschillende ontmoetingen met het europese parle­ment; de 13e aan het einde van de middag werd een delegatie van de lopers ontvangen door het 'appel voor volledige werkge­legenheid' dat een initiatief is van de europalrlemenatriër Ken Coates en dat al onderteknd is door meer dan 150 afgevaar­digden van het parlement (communisten, groenen, sociaal-demo­craten).
S'middags op de 15e zijn alle wandelaars ontvangen in de half cirkelvormige zaal van het parlement door vele europese afge­vaardigden, twee intervanties van de wandelaars vonden plaats, de socialistische en groene fracties hadden de ontmoeting georganiseerd.

9 mei- Manifestatie in Turijn, in Italië

In het kader van de Italiaanse initiatieven was de Dag van Europa op 9 mei een gelegenheid voor initiatieven voor de europese marsen in Turijn. Er waren 50 Franse vertegenwoordi­gers uit Grenoble aanwezig.
S'middags werd een meeting gehouden, na een receptie in het hoofdkantoor van de CGIL van Turijn. Bij deze meeting waren 150 personen aanwezig, met discussiebijdragen van de groepen CGIL, CUB, Refondacion Communista, de groenen....
S'avonds was een manifestatie, waar 700 tot 1000 mensen aanwe­zig waren.

Zondag 12 mei- Pont de Normandie-Mars komende vanaf Brest.

ça monte, ça monte...ça monte la colere! (we worden steeds kwader) Enkele honderden personen hadden zondag 12 mei met elkaar afgesproken op de Pont de Normandie. De wandelaars die een maand geleden uit Brest zijn vertrokken werden ontvangen door collectieven uit Le Havre en Rouen, die de verantwoorde­lijkheid nemen voor de organisatie van de stopplaatsen in de komende dagen.
De zondag was begonnen met een tocht in de straten van Hon­fleur. Voor het gemeentehuis werd een dialoog gehouden met een gemeenteraadslid, daaran krgeen de wandelaars eten aangeboden in de salon d'honneur. vervolgens vetrok men in optocht naar de Pont de Normandie. De kwaadheid die steeds groter werd was in de straten te horen en men scandeerde leuzen dichtbij de fabriek van Akai die opgeheven driegt te worden. Na een pick- nick  bij de brug, biedt de manifestatie, versterkt door de inzittenden van twee autobussen die van Alençon en Flers kwamen een prachtig schouwspel. Men steekt de Seine over. Het is mooi weer, de vlaggen en spandoeken van Action Chomage en van de CFDT wapperen in de wind en slogans worden afgewisseld met liederen die gemaakt zijn sins de mars is vertrokken. 
Midden op de brug is er een ontmoeting met het ontvangst comi­te, de emoties stijgen naar een hoogtepunt, verschillende wandelaars die uit Brest zijn vertrokken onderdrukken hun tranen, een vrouwengroep uit Auchan ontrolt haar spandeok. Het is een groots moment, dit bewijst dat ondanks de verkiezingen steeds meer mensen gemobliseerd worden rond de thema's van werkloos­heid en sociale uitsluiting.
Bij het tolhuis verzamelt een deel van de demonstranten zich dichtbij de plek waar de automobilisten de vrije autoweg naar Caen nemen, en er is een drum concert van de 'tambouers de Bronx' door de jeugd van Havre. Daarna verlaten de wandelaars van Brest de halteplaats om aan hun tweede maaand van de mars in te gaan.

15 mei-Parijs-Bezetting van het kantoor van de Banque de France.

De dag voor de aankomst van de marsen in parijs werd de Banque de france bezet.
Deze bezetting werd gecoordineerd door de vakbonden van de bank (SNA, CGT, CFDT) en andere belangengroepen (AC!, DAL en Droit Devant). Deze bezetting maakte het mogelijk dat een delegatie werd ontvangen door M Ferman, de tweede man van de bank en er was een bijeenkomst met M Trichet, gouverneur van de bank.
Deze bijeenkomst gaf de bezetters de mogelijkheid, kritiek te leveren op de Franse en Europese monetaire politiek.
De delegaties werden vergezeld door Leon Schwartzenberg, een medicus en voormalig minister, die erg bekend is vanwege zijn acties voor 'illegalen' en door meneer Jacques Gaillot, voor­malig vertegenwoordiger van Evreux, die ook erg bekend is in Frankrijk.
Tijdens de bijeenkomst hebben de aanwezige organisaties hun misnoegen uitgesproken over de monetaire politiek van de Franse Bank en haar Europese medestanders en verder werd er gesteld, dat de strijd tegen de werkloosheid en de sociale problemen de grootste prioriteit moeten hebben voor een ekono­mische en monetaire politiek.
M Trichet heeft aan het einde van het gesprek geaccepteerd, dat er jaarlijks een gesprek komt met de belangenorganisaties van werklozen om aandacht te besteden aan de sociale kwesties zoals die door de belangenorganisaties naar voren worden gebracht.

Denemarken

Het initaitef voor een ander Europa in denemarken is klaar om de deense marsen te lanceren, deze marsen worden gehouden van 18 mei tot 2 juni; het uitgangspunt is, vooral de mobilisatie voor de manifestatie en de tegentop in Amsterdam.
Een zeer grote manifestatie markeerde het begin van de marsen in denemarken. Als vervolg op manifestaties in Stockholm en Malmo namen ook inwonersvan andere noorse landen met name uit Zweden aan de manifestatie deel. De mars in denemarken wordt gehouden in de vorm van een fietstocht, waarbij gedurende 15 dagen evenementen worden gehouden in zo'n vijftig dorpen langs de route. Lokale vakbondsafdelingen, linkse organisaties hebben zich ingeschreven om de fietsers een warme ontvangst te bereiden.
De manifestatie waarbij het startschot werd gegeven vond plaats in Kopenhagen op 18 mei, dit was tevens de datum waarop het een jaar gelden was dat het referendum over het verdrag van Maastricht in Denemarken werd gehouden. Op de manifestatie voerden oa een vertegenwoordiger van renault Vilvoorde, deense en noorse vakbondsleden en twee europese parlementsleden en een deens parlementslid het woord.
De manifestatie is georganiseerd door het Deense Eurmarsenko­mitee samen met de groep 'vakbondsleden tegen de EU en de afdelingen in Kopenhagen van de anti-Maastricht beweging. (Juni beweging, volksbeweging). En wel op basis van de volgen­de tekst:
" Wij manifesteren tegen de Europese Unie, tegen het verdrag van Schengen en een Europese defensiemacht, voor een ander Europa, gebaseerd op open debatten en een werkelijke democra­tie; het rtecht van allen op werk, op sociale bescherming en op een schoon milieu; de gelijkheid tussen mannen en vrouwen de afkeer van racisme en van discriminatie een open en soli­dair Europa ten opzichte van het Oosten en het Zuiden".
Er zijn op dit moment in denemarken geen grote sociale akties waarbij aangesloten kan worden, maar in bepaalde streken worden samen met de vakbonden bezoeken aan fabrieken georgani­seerd. de fietstochten zijn tevens bedoeld om een ecologsiche boodschap uit te dragen. Zo doen de fietsers mee aan een meeting en een concert vlakbij Aarhus, om een spoorlijn te eisen op de plaats waar een enorme autoweg is gepland.
Het einde van de tour in denemarken, de tweede juni, (vijfde verjaardag van het nee tegen Maastricht uit 1992) is in esbje­rg, aan de oostkust, waar een feest wordt gehouden. Vandaar af sluiten de denen aan bij de noord-duitse mars, via Kiel en Hamburg. 30.000 exemplaren van het tweede nummer van de cam­pagnekrant zijn verspreid. De Denen komen met bussen naar Amsterdam en zij verkopen kilometerkaarten.

Parijs, 16 mei.

Aankomst van de marsen op Orly.

zaterdag 10 mei 1997

Verslag internationale coördinatie Euromarsen tegen werkloos­heid, armoede en sociale uitsluiting

Verslag internationale coördinatie Euromarsen tegen werkloos­heid, armoede en sociale uitsluiting in het gebouw van het Comité Marokkaanse Arbeiders in Nederland-KMAN, Ferdinand Bolstraat 39 in Amsterdam d.d. 10-05-1997.
Aanwezig: Duitsland, Frankrijk, Nederland, Spanje, België, Italië.

Christophe Aquiton opent de vergadering. De Engelsen kunnen vandaag niet aanwezig zijn omdat vandaag de grote meeting is voor de start van de Euromarsen in dat land.
Agenda:
1. De stand van zaken in de diverse landen
2. Discussie over de 14e juni en alles wat daarmee samenhangt.
3. Wat gaan we na de demonstratie doen, welke plannen hebben we voor de toekomst.

Ad 1.
Spanje. Gisteren is in Spanje een bijeenkomst geweest van het ondersteuningskomitee. Dit bestaat uit een betrekkelijk kleine groep, maar er zijn duizenden mensen die op een of andere wijze deelnemen in het geheel. Vele steden in Spanje zijn bij de Euromarsen betrokken. Er zijn betrekkelijk weinig berichten in de nationale pers verschenen, maar wel in de regionale pers. Er is veel propaganda gemaakt, zo zijn er 5000 affiches gedrukt.
De Spanjaarden hebben geageerd tegen het verdrag van Maas­tricht en tegen het neo-liberalisme. Ook zijn er discussies geweest over de verhouding tussen het zuiden en het noorden van Europa. Daarnaast zijn er acties geweest voor migranten en is geprotesteerd tegen het fort Europa. De flexibele arbeid, die steeds meer om zich heen grijpt, was ook een belangrijk discussiepunt. Er zijn in dit verband vele protesten bij bedrijven geweest, die discrimineren in hun personeelsbeleid en groepen mensen uitsluiten. Verder heeft men meegedaan aan milieuakties en zijn er huizen gekraakt. Ten slotte zijn er manifestaties op universiteiten geweest samen met studenten.
In de bijeenkomsten werd de internationale betekenis van de Euromarsen benadrukt. Op deze wijze worden contacten opgebouwd met vele organisaties in andere landen waarbij men gezamenlijk actie voert. De internationale solidariteit op basis van een brede coalitie is erg belangrijk. Er is in de actie een veran­dering opgetreden in de houding van de armen. Wij hebben gevochten voor onze waardigheid als mensen temidden van steeds grotere problemen. Wij maken geen deel uit van politie­ke partijen en zijn geen onderdeel van allerlei instituties. Dat is goed.
In Spanje zijn de Euromarsen de grootste mobilisatie tegen het kapitalisme geweest sinds de marsen tegen de NATO in 1980.
We hebben wel grote financiële problemen. Maar de deelnemers aan de marsen en de mensen eromheen zijn zeer enthousiast, ze willen afmaken waar ze aan zijn begonnen. Ondanks de financi­ële problemen willen we een week eerder komen om deel te nemen aan de marsen in de laatste week. Wij zijn er erg op gespitst om hier enige tijd door te brengen. Maar we hebben geen idee hoeveel mensen dat willen. De afstand Spanje -Nederland is wel een probleem.
Er zijn video-opnamen gemaakt van de diverse acties en wandel­tochten. Er lopen nu 11 spanjaarden in een van de marsen en 6 of 7 in een andere. Zij lopen nu in Frankrijk. En het is niet zeker, of ze helemaal door zullen gaan naar Amsterdam. Er is een verslag gemaakt van de activiteiten per stad in Spanje en van de wandeltochten.

Italië. In Italië doe men nu voor het eerst ervaringen op in het deelnemen aan een internationaal initiatief. Men is in februari begonnen, dat is eigenlijk te laat. Ook al daarom zijn er in Italië niet echt wandeltochten van stad naar stad. We hebben een flexibel nationaal comité met grote politieke verschillen. We nemen deel aan de marsen op basis van de verklaring van Florence, dit is een soort compromis, want bij ons zeggen sommigen dat de verklaring niet radicaal genoeg is en anderen zeggen dat de verklaring te ver gaat. We hebben dus besloten, geen marsen te organiseren maar wel manifestaties met korte wandeltochten in veel steden. Vanaf 14 april zijn er veel initiatieven in het noorden geweest. In mei gaan we lokale marsen organiseren; eerst in het zuiden en dan in het noorden. Er zijn nu 40 initiatieven en eind mei zullen dat er 80 zijn in 60 steden en dorpen. Het is moeilijk in te schatten hoe groot de mobilisatiekracht en de kracht van de coalitie is. In sommige plaatsen is men niet zo sterk, in andere weer meer. Soms zijn er enkele honderden wandelaars. Gisteren waren er in Torino 600. Maar in totaal zijn er vele duizenden deel­nemers. In het Zuiden hebben vooral werklozen deelgenomen; in het noorden was het meer internationaal. Door de initiatieven praten en discussiëren de werklozen met de werkenden en probe­ren ze samen een soort van organisatie van de grond te tillen. We vinden het belangrijk, dat er een goed nationaal comité komt in het kader van een internationale beweging. We focussen nu op de demonstratie in Amsterdam, vanuit het nationale comité. Daarnaast is het zo, dat er ook politieke groeperin­gen en vakbondsgroepen zijn die bijeenkomsten houden om te mobili­seren voor Amsterdam.
Wij hebben geconcludeerd, dat er een grote verdeeldheid is in Italië, maar dat dit vooral ook een kwestie was van het pro­bleem van de communicatie tussen de verschillende groepen..De marsen leiden tot een gezamenlijke discussie. In Milaan en Turijn praten verschillende groepen met elkaar, terwijl ze tot nu toe gescheiden optrokken. In sommige steden hebben de groepen gezamenlijke comités, elders heeft iedere groep een apart comité. (Zie de cijfers 80 comités in 60 steden).
Bij ons is evenals in Spanje het grote probleem: de afstand tot Amsterdam en het geld. Maar de komst van 1500 tot 2000 Italianen is niet onmogelijk. We hebben nog niet beslist hoe we gaan, maar we zullen ons inspannen om gezamenlijk te komen.
Verder hebben er Italianen deelgenomen in de marsen vanuit Grenoble. Er hebben ook Italianen meegelopen in Genève. In Basel waren 15 Italianen. Maar we hebben geen permanente deelnemers aan de routes.
Waarschijnlijk willen 5 tot 10 mensen deelnemen in de laatste week van de marsen.

Nu ontstaat er een discussie over hoeveel marcheerders er in de laatste week bij zullen komen. Hoeveel mensen komen de week van te voren, wel of niet als deelnemer, en hoeveel komen alleen naar de manifestatie? En vervolgens: hoeveel mensen blijven er na de demonstratie?. Deze hamvraag zal nog diverse malen terug komen.

Frankrijk- Enkele jaren gelden is er een werklozenbeweging opgericht die nu vrij sterk is. Je kunt het echter nog geen echte massabeweging noemen. Het houdt ergens het midden tussen een massabeweging en kleine groepen. Omdat de werklozenorgani­saties in frankrijk steeds gestruktureerder gingen werken was het mogelijk, het initiatief te nemen voor de organisatie van euromarsen, dus ook naar andere landen. De acties zijn verbon­den met de 'Eurostaking bij Renault, we maken deel uit van dezelfde beweging. In verband met de verkiezingen in frankrijk hadden we de hoop dat het onderwerp Europa veel ter sprake zou komen, maar dat gebeurt niet. Het onderwerp ligt zowel voor rechts als voor links moeilijk. Tot nu toe was er een breuk tussen de politieke macht/partijen en de sociale bewegingen. Er is geen verband.
Op dit moment zijn de marsen in frankrijk aan de gang. De resultaten zijn als in Spanje; zeer wisselend. Er zijn bijeen­komsten van 1000 tot 2000 mensen en er lopen nu 50 wandelaars in Frankrijk. Er komt ook steeds meer politieke steun bv vanuit de Parti Socialiste; De verhouding met de vakbonden is zeer complex, zoals met de CGT. Ze nemen deel, maar keuren het officieel af. Er is ook een coalitie tot stand gekomen met milieugroepen en de positie van de intellectuelen in frank­rijk begint te veranderen. Velen verbinden zich weer met de sociale bewegingen en maken daar deel van uit. Al die sociale bewegin­gen steunen de marsen. Deze morele steun is erg belang­rijk. Wat de propaganda betreft: er zijn 30.000 kranten ver­spreid. Daarnaast zijn er video's en affiches, buttons en T-shirts. Volgende week komen de marsen in parijs. Ook hier is er een groot geldprobleem.
We verwachten voor de slotdemonstratie op zijn minst 5000 Fransen.
Hoe is nu de situatie van de wandelaars in frankrijk?
De marcheerders van de Rijn-route 30 wandelaars.
De route Bordeaux - Vanuit Tanger 20 wandelaars waaronder 11 Spanjaarden en 1 duitser.
De route Lyon zijn 30 wandelaars waarvan 7 spaans.
In Engeland zijn er 20 wandelaars.
Op dit moment wandelen in totaal 100 mensen waarvan 20 spaans. Maar als de mars in parijs aankomt zullen meer mensen gaan deelnemen. Uit Frankrijk zullen uiteindelijk in totaal 150 wandelaars komen. Daarbij komen dan nog de Duitsers en de Engelsen.
In sommige groepen zijn grote problemen; men kan moeilijk met elkaar samenleven. Het zijn groepen met vak­bondsleden en anderen. We zullen de groepen zoveel mogelijk gemengd laten zijn, om het gemakkelijker te maken voor de nederlanders. Je hebt nu eenmaal altijd moeilijkheden tussen mensen, dat nog wordt versterkt door de communicatieproblemen vanwege de verschillende talen. Je loopt daar, en je wilt met de mensen praten en als dat dan niet kan ontstaan er moeilijkheden.

Duitsland- Hier heeft men een decentrale organisatie, dus voornamelijk op lokaal niveau. Wij worden met een dilemma geconfronteerd: enerzijds zijn we hevig bezig met het organi­seren van de marsen, en alle praktische zaken eromheen. Ander­zijds willen we onze energie besteden om een sociale beweging op te bouwen. In Berlijn waren er 10 wandelaars, en is een manifes­tatie gehouden waar 100 mensen aanwezig waren. Dit is klein, maar een goed begin. Er zijn nu ook in Duitsland lokale structuren die met elkaar praten. De eerste afspraken zijn al gemaakt om na de marsen met elkaar samen te werken. De pers en de vakbonden stellen zich zeer vijandig op. Er is zelfs een geruchtenmachine op gang gekomen, waarin wordt beweerd, dat de campagnes van le Pen onderdeel uitmaken van de mar­sen. Hieruit trekken we de conclusie, dat we op de goede weg zijn en dat we belangrijker zijn dan we dachten. Ze zijn bang voor ons. Wij vinden het ook niet erg, dat we onze eigen kracht moeten zoeken naast de vakbonden, want als ze volop mee hadden gedaan hadden ze alles overspoelt en zouden ze alles overgeno­men hebben van bovenaf.
Er zijn in Duitsland vele lokale groepen die meedoen en die bussen naar Amsterdam willen organiseren. Maar het is onbekend hoeveel. Veel mensen willen via Nijmegen naar Amsterdam. Er komen 100 mensen per boot vanuit Duitsland naar Nijmegen. Hoeveel er verder deelnemen aan de mars weten we niet. De mensen die vanuit Nijmegen verder gaan nemen tenten mee. De mars route frankfurt a/d Oder is nu aan de gang. Er nemen drie Fransen aan deel. De andere routes lopen nog niet. In de laatste dagen zal er een fiets­tocht zijn. Er is een verslag van de mars frankfurt van 4 bladzijden. Er heerst een goede atmosfeer. Tot Berlijn waren er 6, in Berlijn werden het 10 en er zijn nu 15 deelnemers. De vakbonden ondersteunen het initi­atief wel lokaal, maar alleen financieel, ze doen verder niets. Alleen de DGB Hannover maakt deel uit van het lokale comité.

Uit Finland, Portugal, Ierland en Engeland zijn verder geen berichten. Griekenland organiseert geen marsen. Maar er is wel een kleine organisatie, die activiteiten aan het organiseren is. De grote vakbond ondersteund de wandelaars.
En zelfs de PASOC steunt het. Christophe is op een meeting van vakbonden geweest, waar duidelijk werd, dat de enige die niet mee wil doen de communistische partij van griekenland is. Ze vinden het initiatief te sociaal-democratisch. Er zal een bus vanuit Griekenland naar Amsterdam vertrekken. Deze bus gaat via Italië. Ook de grieken willen met deze bus een hele week komen. Daarnaast hebben ze een vliegtuig gecharterd voor 1 dag. Zodat er 300 a 400 grieken naar de demonstratie komen. De bus zal 5 juni in Italië zijn.
Er wordt nog gepraat over Engeland.
De Engelsen starten de 17e en de 18e onder andere in preston. Er is een grote maatschappelijke ondersteuning, maar we weten niet, hoeveel er gaan deelnemen. Christophe sprak op 1 mei op een grote meeting waar 40.000 mensen aanwezig waren. De mees­ten kwamen voor de muziek, maar er waren toch ook 2000 tot 3000 'millitanten' aanwezig.
Suzanne heeft met Philippe in Zweden gepraat. Daar gebeurt niets. Misschien gaan enkelen op individuele basis aan de fietstocht deelnemen en misschien komen er enkelen naar Am­sterdam. In Oslo Noorwegen is nu een meeting aan de gang waar een fransman aanwezig is. Ook vandaar willen enkelen naar Amsterdam komen.
In Denemarken willen 200 mensen enkele dagen komen en 500 mensen alleen voor de demonstratie. In Denemarken nemen enkele vakbonden deel, oa de Bouw en Houtbonden. Uit Noorwegen komen 100 tot 200 mensen.

België. Er gaan drie routes door belgië en er worden vier grote steden aangedaan. Dus voor ieder van de 4 grote marsen vanuit Frankrijk is er een afzonderlijke mars in België. (Zie kaart).
In Charleroi is er een groot werklozenkomitee dat veel orga­niseert. Verder zijn er in België geen werklozenkomitees. Er wordt uitgelegd wat de relatie met de vakbonden is. Onduide­lijk vertaald. De vakbonden betalen in feite de uitkeringen. Wat dit voor gevolgen heeft voor de organisatie van de werklo­zen heb ik niet begrepen. In iedere stad in België die wordt aangedaan is een 'pluralistisch' comité die voor de logistiek kan zorgen en voor meetings met politieke partijen en vakbon­den. Ze kunnen in totaal in België meer dan 150 mensen aan. In de meeste steden worden de mensen ondergebracht bij particu­lieren. Het gaat om lokale organisaties maar het werkt. Op nationaal niveau wordt niet veel gedaan. Alleen pamfletten verspreiden die worden vermenigvuldigd door de vakbondsafde­lingen op lokaal niveau.
Op 30 mei hebben de wandelaars samen met de vakbonden in Brussel een meeting. Dit is opmerkelijk, gezien het gebrek aan steun van de vakbonden in andere landen en de gebeurtenissen bij renault of de opstelling van de EVV.
In de lokale structuren doet de groene partij ook mee en er is zelfs een samenwerking met arbeidsbureaus e.d. dus de instan­ties die zich met arbeidsbemiddeling bezig houden. De situatie is nu zo, dat politieke figuren vechten om gezien te worden met de wandelaars. Tot nu toe heeft het Europa debat in België nauwelijks gespeeld. de marsen zijn een goede gelegenheid om dit debat nieuw leven in te blazen. In België is er vooral ind e regionale pers veel aandacht voor de marsen. Iedereen weet, dat er in belgië 25% werkloosheid is; de helft krijgt een ww uitkering, de rest leeft maar ergens van. Iedereen ziet dit probleem. Toch zit men in België met enkele vragen. We willen dit Europa niet, maar ook niet de voortzetting van het natio­nalisme. Men is in België bang voor het nederlandse model. Iedereen voelt, dat er op europees niveau iets moet gebeuren, maar wat in de plaats moet komen van Maastricht weten we niet. We willen geen eng-nationalistisch Belgisch economisch sys­teem. Dus moeten we streven naar internationale solidariteit op internationale basis versus het nationalisme.
Er wordt gediscussieerd over de organisatie van de marsen in belgië. Probleem is, dat de vakbonden in het kader van de EVV-dag een manifestatie hebben gepland op de 28ste in Brussel. De wandelaars zijn dan nog bij de grens; in de nationale demon­stratie van de vakbonden spelen de wandelaars dan geen rol. Daarom praat het comité in België met lokale vakbondsafdelin­gen om de wandelaars op die datum van de grens naar Brussel te brengen en s'avonds weer terug, tenminste als de lokale vak­bonden dat willen. Een probleem met de Belgische vakbonden is wel dat wij zeggen bv voor de demonstratie van de 28ste in Brussel, we willen deelnemen, maar ze nodigen ons niet uit. Op de 28ste zijn er veel media, de wandelaars moeten er dan ook zijn. Ook in België is echter de situatie, dat de vakbonden op hoog niveau niet meedoen maar wel de lokale afdelingen. We hebben niet, zoals in andere landen een brief geschreven aan de nationale bonden om te vragen of ze meedoen, want we gingen ervan uit, dat gezien de opstelling van het EVV het antwoord toch nee zou zijn. Lokaal doen ze echter wel mee.
Aguiton wijst erop, dat de wandelaars autonoom zijn. Als ze een tocht van twee maanden maken, kun je niet zomaar zeggen: jullie moeten nu daar en daar naartoe. De voorstellen moeten door de groepen besproken worden en ze moeten het ermee eens zijn. Ook benadrukt Christophe nav de slaapplaatsen regeling in België dat in principe collectieve slaapplaatsen nodig zijn. De groepjes wandelaars willen soms samen slapen. Er is- dit kwam al eerder ter sprake- een geheel eigen groepsdyna­miek, waar je rekening mee moet houden.
Daarom is het beter, dat wanneer de wandelaars in Lille zijn, iemand uit België komt die de routes laat zien, en die uitlegt hoe het in belgië gaat. de wandelaars kunnen daar dan beslis­sen wat ze verder in België wel en niet gaan doen. Tien dagen later moeten nederlanders naar België komen om hetzelfde uit te leggen. Hoe is het eten en slapen geregeld, etc. Het is goed, de verdere werkwijze bij de marsen enkele dagen van te voren aan te kondigen.
In België heeft men vragen gehad van Duitsers, die aan de franse marsen in belgië willen deelnemen. Dat is nog steeds mogelijk. Opgemerkt wordt, dat er wandelaars op de verschil­lende routes moeten worden uitgewisseld, zodat overal ver­schillende nationaliteiten meelopen.
Daarna vinden nog discussies plaats over welke nationaliteiten er nu zijn op welke tochten, welke manifestaties er worden gehouden en er is een discussie over de Belgische en Spaanse vakbonden.
Men komt terug op de situatie in België. Er zijn zeker wel duizenden belgen die naar Amsterdam willen.
Weer wordt gediscussieerd over de vakbonden. De EVV is tegen e marsen. Maar als de vakbonden in Brussel de marsen accepte­ren is dat een 'split' in de vakbonden. Dit is temeer belang­rijk, omdat de manifestatie van de 28ste in Brussel symboli­sche betekenis heeft. Deze demonstratie heeft sowieso een interna­tionaal karakter, want Brussel is de 'hoofdstad' van Europa, waar vele instellingen zijn gevestigd. De marsen kunnen dan laten zien op de 28ste, dat niet alle vakbonden in europa er gelijk over denken.
In dit verband wordt opgemerkt dat in een van de marsen die uit Spanje komt een vooraanstaand lid van de staalarbeiders­bond aanwezig is, die spreekt op manifestaties tegen zijn eigen organisatie. Hij legt uit, dat internationale solidari­teit noodzakelijk is, omdat terwijl bij renault in België actie wordt gevoerd, de produktie overgaat naar Spanje.
Er wordt gediscussieerd wat de grote vakbonden de 28ste in de andere landen gaan doen. In Italië gaan de mensen die deelne­men aan de marsenorganisatie op de 28ste deelnemen aan de grote vakbondsbijeenkosmten. De vakbonden gaan mobiliseren in de fabrieken en bij de arbeidsbureaus. De Italiaanse vertegen­woordiger zegt, dat men in Italië nadenkt over hoe de organi­satie van de Euromarsen zich op deze dag kan onderscheiden van de vakbonden, je moet iets doen waardoor je opvalt, het moet anders zijn dan wat de Europese vakbonden doen.
Christophe vraagt zich af: als de Belgen kunnen zorgen dat de wandelaars de 28ste in Brussel zijn, en er is ruimte om de euromarsen zichtbaar te maken, worden de vakbonden dan niet boos en willen ze dan op de 30ste nog wel met ons in zee?
De conclusie van de discussie is, dat de relatie met de vak­bonden verschilt van land tot land wat betreft de steun aan de mobilisatie voor de euromarsen. Ook wordt verschillend gemobi­liseerd voor de 28ste. In ieder land moet men maar zien, hoe men daarmee om gaat. In frankrijk is er op de 28ste niets, in verband met de verkiezingen dan. Daar doet men op de 10e juni iets. Er komt een gerucht op tafel dat de duitse bonden zouden oproepen tot een staking van vier uur. Dit gerucht wordt door de duitse vertegenwoordigster ontzenuwt. De DGB mobiliseert nauwelijks. Er is alleen een manifestatie in frankfurt op de 28ste.
Er wordt teruggekomen op de publiciteit in relatie tot wat anderen doen en om daar gebruik van te maken. Hoe kun je je onderscheiden? We moeten gelegenheden vinden om in elk land te laten zien, wat er in andere landen gebeurt. We moeten laten zien, dat het een europees project is. Er moeten veel foto's van het geheel komen, dat we samen werken naar een grote demonstratie in Holland. Het moet nu bekend gemaakt worden.

Ad 2. We gaan naar het volgende agendapunt, de situatie in Nederland en de organisatie van de demonstratie op 14 juni.
Christophe merkt ter inleiding op, dat op de vorige internati­o­nale bijeenkomst werd vastgesteld, dat de begintijd van de demonstratie 13.30 uur moest zijn. Maar hij heeft begrepen, dat er wat betreft de plaats en de route van de demonstratie problemen zijn.
John legt uit wat de situatie is. Tijdens de Eurotop en de dagen ervoor is een gedeelte van Amsterdam afgesloten gebied. Op het museumplein kunnen we sowieso niet komen, want dat is opgebroken en wordt gerenoveerd. Het is een uitdaging om een andere goede plaats voor het eindpunt te vinden. In de parken in de vooroorlogse gordel kunnen we niet terecht. Bovendien zijn de gesprekken met de gemeente laat gestart. Op dit moment weten we niet wat het gaat worden. We hopen het binnen een week te weten. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal de Dam het startpunt zijn. Dit is vlakbij het Centraal Station. De Dam is op zaterdag geen afgesloten veiligheidsge­bied. Maar hij benadrukt, dat we nog geen officiële toestem­ming hebben voor de Dam als startpunt.
Er ontstaat een discussie nav de bijdrage van John. Waar moeten al die bussen dan staan?. Ze moeten dicht naar het begin van de demonstratie kunnen rijden en daar parkeren. Er wordt gezegd, dat de bussen op de Prins Hendrikkade kunnen staan. Dat is ook vlakbij het Centraal Station en 5 minuten lopen naar de Dam. John zegt, dat we met de politie praten over hoe de mensen uit de bussen komen naar het beginpunt van de demonstratie. De bussen kunnen achter het Centraal Station, waarna ze vertrekken naar een plaats aan de buitenkant van de stad.
Men hiermee geen genoegen. iedere delegatie moet nu weten, waar de bussen komen, hoe laat ze er moeten zijn. Kunnen er wel bv 400 bussen achter het Centraal Station? Wat moeten de aankomsttijden van de bussen zijn? Christophe zegt, dat het verzamelen begint om 14.00 uur op de Dam. We beginnen de demonstratie dan om 14.30 uur. Op de Dam kunnen 5000 mensen, de rest dan in de straten eromheen, bv Damrak. Meer valt er nu niet over te zeggen. Geconcludeerd en besloten wordt, dat we in de laatste dagen voor de demonstratie een 'technische meeting' moeten hebben met ongeveer 100 mensen om de laatste informatie uit ter wisselen en dingen te regelen.

Volgende punt. Wie gaan er op de manifestatie spreken? Dus na afloop van de demonstratie. Maar eerst moeten we het erover hebben, hoed e demonstratie verder georganiseerd wordt.
Christophe doet een voorstel. Aan het hoofd van de demonstra­tie de 2 tot 500 wandelaars; geschieden naar landen. Daarna blokeenheden per land. Dus iedere nationaliteit een blok. Het beste is, de mensen die van ver weg komen eerst, dus Finnen, Portugezen, Grieken. Dan Spanje, Engeland, frankrijk. Als laatste Holland. Er wordt opgemerkt dat er relatief veel fransen zullen zijn. Welk land moet het laatst?.
Christophe blijft vasthouden aan de indeling naar nationali­teiten. We moeten geen indeling hebben op politieke of ideolo­gische basis, bv trotskisten, sociaal-democraten, etc.
De vertegenwoordiger van de nederlandse SP merkt op, dat nederlanders niet gewend zijn te demonstreren, en ze zullen daarom zich niet aan de blokken houden en in ieder blok gaan zitten. Het basisidee is niet slecht maar er moeten blokken per land komen, afgezien van nederland.
De franse coördinatie is gisteravond bijeen geweest, en die willen het volgende. Men wil vooraan de wandelaars door el­kaar, een mix, zodat ze met elkaar kunnen praten en zo. Het is een gelegenheid om elkaar te ontmoeten. De franse vertegen­woordiger wil dit ook s'avonds. Dan moeten de mensen elkaar ook kunnen ontmoeten en met elkaar discussiëren, daar moet gelegenheid voor zijn. Die ontmoetingsmix moet er ook verder zijn, dus een groot feest met muziek tot 12 uur s'nachts, niet alleen maar een korte manifestatie na afloop van de demonstra­tie en dan uit elkaar gaan. Het moet meer zijn dan een geza­menlijke demonstratie.
De vertegenwoordiger van de SP zegt, dat het moeilijk is een goede oplossing te vinden. Als je wilt laten zien in de demon­stratie dat er verschillende landen zijn dan is een indeling per blok noodzakelijk. Eerst de groep marcheerders van de Euromarsen, dat is het belangrijkste aspect van de demonstra­tie. Dan de landenblokken. En tenslotte de nederlanders, die achteraan sluiten bij de demonstratie.
De spaanse vertegenwoordiging werpt de vraag op, hoe je een regel voor de indeling per blok kunt bedenken. Je hebt landen met een sterke organisatietraditie en landen waar dat niet het geval is. Dus per blok bijvoorbeeld eerst werklozen, dan de vakbonden en dan de politieke partijen. Je moet daarvoor een regel hebben, anders ontstaan er conflicten in een blok over wie de beste plaats mag innemen.
Verder stelt hij de vraag is het alleen een demonstratie of gebeurt er meer? bv tegelijkertijd acties?. Lopen we alleen of voeren we ook acties uit tegen de symbolen van Europa, zoals de banken. We zouden die kunnen bezetten en onderweg andere gebouwen bezetten of kraakacties uitvoeren. Hij wil gebouwen bezetten. is dat mogelijk?
Nu volgt een discussie in rad Frans die slecht vertaald wordt zodat onduidelijk is wat de argumenten voor en tegen zijn.
Ik vang op, dat er veel mensen meelopen die niet gewoon zijn te demonstreren. Zij moeten niet verloren raken in het geheel. Men komt terug op de kop van de demonstratie. Welke indeling? Voorop de wande­laars met een gemeenschappelijke vlag?
Voorop de wandelaars. Maar dan? De conclusie wordt getrokken, dat vredig moeten demonstreren. We moeten laten zien dat we met elkaar kunnen communiceren. Iemand keurt de verdere inde­ling van landenblokken af. We moeten laten zien, dat we samen optrekken. Niet gescheiden naar politieke partijen en vakbon­den en werklozen. Dat is niet goed. We moeten samen actie voeren.
Vervolgens wordt gezegd, dat er een visueel symbool moet zijn, dat aangeeft dat we er niet alleen zijn om te wandelen.. Wat kunnen we laten zien?
Er wordt opgemerkt dat we een grote kaart van Europa moeten maken met de routes. Een kaart met daarop de namen van de 15 landen. Vervolgens komt 1 werkloze per land, die een bord draagt met de naam van het land. Dan de 300 wandelaars en dan de niet-Europeanen zoals uit Turkije er komen ook mensen uit Mexico en Korea. Dan de landen. Christophe stelt een indeling in landen voor, die daarna weer gewijzigd zal worden. Er wordt nl gediscussieerd over de volgorde van de landen. De Skandina­viers moeten bij elkaar. Daarna Spanje. Het betreft hier gevoelige kwesties. Betreffende Spanjaarden merkt men op, dat er absoluut geen landenvlaggen aan de kop van de landenblokken moeten komen. De Basken en de catelanen hebben hier grote problemen mee. Wel kunnen borden met de naam van het land.
Vanuit Nederland wordt de vraag opgeworpen of de Nederlanders achteraan wel goed is. Meestal houden Nederlanders stille tochten. Voor de dynamiek van de demonstratie is het beter, dat de Belgen en de fransen de stoet sluiten. Verder wordt door iemand opgemerkt, dat naast de werkloze die vooraan een bord draagt ook een werkende moet komen. Aldus wordt defini­tief besloten. Vooraan komen per land een werkloze en een werkende die samen het bord van het land dragen. Daarna komen de wandelaars. Vervolgens de niet-Europeanen.
Daarna komen de landenblokken in de volgende rangorde:
1. Griekenland
2. Portugal
3. Ierland
4. Finland.
5. Noorwegen
6. Zweden
7. Spanje
8. Italië
9. Oostenrijk
10. Zwitserland
11. Engeland.
12. Denemarken
13. Nederland
14. Duitsland
15. Luxemburg
16. België
17. Frankrijk.
Er wordt over gediscussieerd hoe we omgaan met de hotemetoten uit een bepaald land of een groep van landen die mee willen lopen. Komen er Europarlementariërs? Geconcludeerd wordt, dat als bv de Europarlemenariers een eigen blok willen dan is dat goed. Er kunnen ook borden van steden zijn, of van regio's.

Vervolgens komt aan de orde, in welke taal het spandoek aan de kop van de stoet moet hebben. Iedere taal zou teveel zijn. 4 talen? 8 talen? De spaanse vertegenwoordiging vraagt zich toch af, of het mogelijk is alle talen te hebben. We moeten een eenheid in verscheidenheid laten zien. Het is toch een Europe­se mars tegen werkloosheid of niet soms? Verdere discussie over wat helemaal vooraan. Een symbool van de mensen die de wandeltochten hebben gedaan. Een grote kaart van Europa. Nee, helemaal vooraan een spandoek met de tekst: against unemploy­ment, etc. en in andere talen. Nee, alleen in het engels. Dan een grote kaart met de routes. Een spandoek in het engels? dat symboliseert de veramerikanisering van Europa. Frans kan ook niet, want het is al een frans initiatief, de fransen komen met veel en dan lijkt het, of het alleen een Franse demonstra­tie is. Besloten wordt: Helemaal voorop een spandoek in het nederlands (over deze taal zijn geen politieke moei­lijkheden) met de tekst: euromarsen tegen werkloosheid, armoe­de en socia­le uitsluiting. Opgemerkt wordt nog, dat 'sociale uitsluiting' geen goede vertaling is van 'precarity'. Dit woord is in het nederlands onvertaalbaar. Na het spandoek in het nederlands komt de grote kaart van Europa met de routes van de marsen.

De orde dienst.

Christophe stelt voor, dat ieder land z'n eigen ordedienst heeft. 50 nederlanders, 50 fransen, 20 duitsers, 20 italianen enz. De vraag wordt gesteld hoe we zo'n ordedienst moeten organiseren. Dat kan niet een uur van te voren. We moeten de ordedienst een week van te voren bijeenroepen. De vraag wordt verder gesteld, wat het gedrag van de politie is in Nederland. Spanje zegt: in andere landen weten we, dat de politie ieder moment kan interveniëren in de demonstratie. Moeten we maatre­gelen nemen om onszelf te beschermen?. Christophe concludeert, dat we een leiding moeten hebben voor de demonstratie die invloed kan uitoefenen op incidenten en die problemen tijdens de demonstratie kan oplossen, zodat de politie ziet dat we georganiseerd zijn. De vraag wordt gesteld wat we kunnen doen als de politie de demonstratie wil opbreken. We moeten een groep hebben die hierover beslissingen neemt. Christophe stelt het volgende voor. We hebben:
1. Ieder land moet zijn eigen ordedienst hebben
2. Een coordinatiegroep van de ordedienst van 10 personen
3. Een leiding van de demonstratie die snelle beslissingen kan nemen.
John legt het gedrag van de Nederlandse politie uit. Hij meldt ook, dat er groepen jongeren komen voor de autonomendagen. De politie zal om een ordedienst vragen. Christophe merkt op, dat het gedrag van de politie problemen kan geven. Hij heeft aan nederlandse acties meegedaan, en geconstateerd, dat de politie zich tussen de demonstranten mengt en met paarden tussen de demonstranten gaat rijden. De Spanjaarden zijn dat duidelijk niet gewend, die zullen daar zeer agressief op reageren en de paarden wat doen. Wat het geweld van de autonomen betreft: de straat is vrij, wat die voor zichzelf willen doen moeten zij weten, maar niet tijdens de demonstratie. Daar moeten we een minimumstruktuur voor hebben.
Nederland brengt naar voren, dat overeenkomstig de grootte van de nationale groep door die nationaliteit een ordedienst moet worden samengesteld. Er wordt geconstateerd, dat het nuttig is te communiceren met een communicatiesysteem; Waarschijnlijk zijn walkie talkies nodig voor ieder land. Kan Nederland dit coördineren?
De Spanjaarden brengen naar voren, dat zij in dit land geen ordedienst kennen. Dit is moeilijk voor hen, ze zijn dat niet gewend. Er wordt geïnventariseerd in welke landen dit nog meer problemen oplevert. In andere landen is het geen probleem. Er moeten vertegenwoordigers van tenminste 5 landen komen voor de ordedienst; is 150 personen. Nogmaals de vraag: kunnen neder­landers voor walkie talkies zorgen? Als dat niet kan, kunnen ze aan frankrijk vragen het mee te nemen, zij hebben het.
De voertaal van de ordedienst is engels, dus de afgevaardigden naar de groep van 10 personen moeten engels spreken.
De leiding van de demonstratie. Wie kunnen er de laatste week naar amsterdam komen? Dezelfde mensen organiseren de laatste etappes van de marsen en de demonstratie, dus je moet enkele dagen voor de demonstratie een ruimte hebben in de stad voor de staf. Voor 5 leiders van de demonstratie. Die mensen moeten er 5 dagen van te voren zijn. Ten minste nederlanders en fransen.

Volgende punt. Na de demonstratie? Muziek, sprekers, debat. Het idee was, een feest tot 12 uur in de nacht. Met een soort concert van muziekgroepen.
Eerst kunnen 3 tot 5 mensen de demonstranten toespreken. afgevaardigden van wandelaars en vakbonden. Daarna moet er plaats zijn voor muziek. Ten slotte moeten er twee of drie plaatsen zijn voor debatten. We hebben daarbij wel vertaalpro­blemen. We zouden voor dit laatste gebouwen moeten hebben dichtbij het eindpunt van de demonstratie en het feest, kerken of zo.
De spanjaarden brengen naar voren de vraag wie de sprekers moeten zijn en in welke talen. Spreken we 15 talen? dat is voor ons een belangrijke vraag. Ze benadrukken dat de toespra­ken kort zijn, het moeten teksten zijn waar iedereen het mee eens is de teksten zouden uitgesproken kunnen worden door de wandelaars, maar zonder politieke symbolen.
Opgemerkt wordt dat het moeilijk is sprekers in verschillende talen aan het woord te laten, als de meeste mensen van de demonstranten het niet verstaan. Dus moeten we symbolisch drie of vier talen kiezen. De wandelaars spreken een tekst uit in 3 of 4 minuten in 3 of 4 talen. De Spanjaarden brengen nogmaals naar voren, dat de toespraken kort moeten zijn. Een kort appel, in korte bewoordingen. Zeggen, waarom we marcheren. Dat we doorgaan met de internationale strijd. Kan in 1 minuut. Iedere wandelaar 15 maal 1 minuut is 15 minuten.
De fransen brengen naar voren, dat ieder land d de kans moet hebben om te spreken. Ook is voor de tekst belangrijk, te laten zien welk Europa we willen en hoe we dat uitdragen. Volgt onverstaanbare discussie. Iemand wil nu en hier de eindplaats van de demonstratie vastleggen. We moeten nu de plaats weten.
De Spanjaarden brengen weer naar voren, dat we het eens moeten worden over een tekst en dat die dan voorgelezen moet worden. Hierover wordt verder gediscussieerd.
Na de sprekers moet je een plaats hebben waar muziek is en een informatiemarkt, waar iedere delegatie materiaal kan uitwisse­len. de vraag is, waar kan dat in Amsterdam. Er wordt weer gepraat over wie spreken. Dat kunnen de wandelaars zijn, maar als een land een speciaal persoon heeft, dat is aan dat land, dat is een nationaal probleem.
Er wordt weer op de plaats teruggekomen. De plaats is ook belangrijk voor de bussen, je moet de bus vinden aan het eind van de avond, zodat de bussen niet vertrekken zonder de men­sen. Dus er moet bij het eindpunt een centrale plaats komen voor de bussen.
Er wordt weer gepraat over wie spreekt tijdens de demonstra­tie. ieder land kan dezelfde zin zeggen maar misschien ook iets specifieks over het land, anders verliezen we meerwaarde.
Ook de Belgen willen na de demonstratie plaatsen waar we vrij ideeën kunnen uitwisselen, met elkaar in debat kunnen gaan, er moeten verschillende plaatsen zijn om te spreken. Verder moet er s'morgens een persmeeting zijn. En dan na de demonstratie een ruimte met een vrije microfoon waar ideeën kunnen worden uitgewisseld over wat we verder willen.
John zegt, dat dit de nederlanders allemaal niet verteld is. Bovendien is een probleem, dat de plaats nog niet bekend is. Christphe herhaalt echter wat gezegd is: er moet een centraal podium komen voor de sprekers en de muziek, een informatie­markt voor alle landen om hun materiaal te laten zien en 1,2, of 3 plaatsen voor vrij debat.
Het centrale podium zal alleen een half uur gebruikt worden voor de sprekers.
Iemand merkt op, dat de informatiemarkt wel overdekt moet zijn. Als het gaat regenen, valt alles in het water. De span­jaarden brengen naar voren, dat ervaringen uitwisselen niet perse op deze dag hoeft. We willen ook debatteren op de dagen erna. Weer komt ter sprake wie spreekt op de demonstratie. Wandelaars? bekenden? Spanjaarden willen geen bekenden. Beslo­ten wordt uiteindelijk, dat het internationaal secretariaat een voorstel stuurt naar alle landen, zodat die erover kunnen discussiëren. Welke vorm. Zie discussie hiervoor.
Daarna moet er een pluralistisch, open debat zijn. We hebben een plaats nodig voor de avond vlak bij het eindpunt van de demonstratie.
Ten eerste hier een informatiemarkt. ten tweede 4 plaatsen waar mensen in verschillende talen met elkaar kunnen spreken. De nederlanders moeten de plaatsen vinden voor de facilitei­ten. In iedere workshop heb je dan twee talen, is acht talen. Vertaling in 1 andere taal over en weer.
Een fransman brengt naar voren dat hij dit een veel te veel ingeperkte consensus vindt.
We moeten toch per land een spreker hebben, die laat zien namens wie hijs preekt. We moeten 15 mensen vinden die hun eigen verhaal houden. Geen centrale tekst. Christophe: het internationale secretariaat zal kijken of het mogelijk is.

De vraag wordt opgeworpen wat we doen na de avond van de demonstratie.
De vraag is eigenlijk: hoe kunnen we een netwerk maken op europese basis?. En: wat doen we de eerste dagen na de demon­stratie? John legt wat dit laatste betreft uit, dat voor en na de demonstratie de 'top van onderop' wordt georganiseerd waarin op verschillende dagen mogelijkheden bestaan met elkaar in discussie te gaan. Er zijn voor de mensen die blijven openbare debatten met werklozen, de dockers uit Engeland, etc. De Franse vertegenwoordiging neemt aan, dat de debatten goed georganiseerd worden. Maar hoe zit het met de praktische zaken? Waar slapen de mensen die blijven? En: wie kan er eigenlijk blijven? Hoeveel? We moeten dat nu weten. Kunnen alleen de mensen blijven of van te voren komen voor de techni­sche bijeenkomsten of ook anderen. Wat is verder het verband tussen de 'top van onderop' en de bijeenkomsten van de marsen? Is er voor de mensen die van ver komen een plaats om te blij­ven?
John vermeld dat het moeilijk zal zijn slaapplaatsen te vinden voor de blijvers. Maar de fransen nemen hier geen genoegen mee. Eind volgende week moet een telefoonnummer in Amsterdam bekend zijn waar de mensen uit Europa naartoe kunnen bellen om een slaapplaats te reserveren. Of kan dat niet?
Christophe: we kunnen alleen overdekte slaapplaatsen vragen aan de nederlanders voor de mensen die van ver komen. En voor de wandelaars. Meer kunnen we niet vragen.
Er wordt gevraagd of er in Nederland genoeg mensen werken aan de organisatie.
Nederland stelt, dat eind volgende week bekend moet zijn, hoeveel extra slaapplaatsen er zijn, vlakbij het eindpunt van de demonstratie. Wat betreft mensen waarvoor geen plaats is, die moeten zich maar inschrijven voor de top van onderop.
Christophe stelt voor, dat centraal per land verzameld wordt hoeveel er overblijven na de demonstratie om te slapen in Amsterdam.

Nu moet nog aan de orde komen de laatste week voor de demon­stratie en de zondagbijeenkomst over de toekomst van de mar­sen.

Ad 1. Er zijn veel mensen, die de laatste week willen meelo­pen, meer dan 200. Daarnaast komen er nog delegaties uit de verschillende landen. De laatste week is de grote week met 500 tot 600 lopers. John zegt dat het van de route afhangt hoeveel er mee kunnen lopen.
De fietsers wordt 150 meer kan niet. Nijmegen 30-40, kan niet meer. Maastricht: als er daar 100 komen, dan kunnen er nog wat bij. Turnhout-Tilburg zit vol; het is al 200 in de laatste week. Ze rekenen niet op meer. Engeland en Rotterdam 60 tot 80 mensen.
Utrecht en Hilversum zijn knelpunten, daar krijgt men 250 tot 300 lopers te verwerken.
De Italianen, die de laatste week willen meelopen moeten dus de route vanaf Maastricht nemen. Zij kennen daar ook mensen van, want het is hun route vanaf Grenoble. Maar de Italianen willen niet in Maastricht maar in Eindhoven starten.
De Spanjaarden willen preciezere informatie. Ze bespreken bussen voor de laatste week. 100 tot 200 mensen. Zij willen weten: wordt er iedere dag gewandeld? Welke route is het? Waar kunnen ze insteken?
Suzan vraagt hen, telefonisch contact op te nemen. Zo groot aantal Spanjaarden kan niet.
Maar het is belangrijk voor ons!. Nederland: dan moet je het zelf organiseren, tenten, campings, want de organisatoren rekenen niet op zoveel mensen.
Er wordt gepraat over hoeveel extra per land er mee mogen lopen. Christophe: ieder land heeft recht op 20 mensen, hoger kun je logistiek niet aan de lokale organisaties vragen. Anderen moeten met tenten komen. Kan niet door de nederlanders geregeld worden.
De extra mensen komen het laatste weekend en de laatste week.
De spanjaarden zeggen, dat het onmogelijk is te slapen int tenten. Tenten voor 30 of 40 personen zijn moeilijk mee te nemen.
Eindhoven moet PSV om ondersteuning vragen. Kan Nederland voor tenten zorgen?
Besloten wordt dat een inventarisatie zal worden gemaakt van grote campings waar de mensen kunnen slapen.
Nederland zal dat aan de lokale comités vragen. Of andere plaatsen waar grote tenten kunnen staan. Ook zal een lijst gemaakt worden van alle campings in de omgeving van amsterdam. zodat mensen drie dagen of meer hier kunnen verblijven zonder de organisatie te belasten.

Is er een mogelijkheid, kantoor etc, voor een coordinatie­punt waarbij een vertegenwoordiger per land aanwezig is en voor de perskontakten in de laatste week. 3 of 5 personen, die engels of frans spreken.
Nederland legt uit dat we bij de voedingsbond kunnen.
Is er fax en telefoon? Ja.
Nederland stelt het geld aan de orde. Christophe: we hebben 50.000 francs nodig voor de demonstratie en voor de avond. Een van de oplossingen is, dat wij technische dingen meenemen, misschien een truck uit Frankrijk met 'sonorisation' is moge­lijk. Nederland zegt, dat voor deze dag een begroting gemaakt is en dat er minstens 100.000 francs nodig is.
De discussie wordt verder afgebroken. We kunnen het nu niet oplossen.
Praktische punten: hebben de mensen slaapzakken? Ja. Welke leeftijden in verband met de muziek. Erg gemengd. Meer mannen dan vrouwen. leeftijd rond de 30. De meerderheid is arm en werkloos, en gedeeltelijk dakloos.
Er wordt gediscussieerd of de wandelaars na de demonstratie langer kunnen blijven. Christophe: de debatten gaan door tijdens de europtop. Ieder land moet zelf zorgen voor de personen, die langer blijven, dwz ieder nationaal comité zorgt daarvoor. Wij willen geen beslag leggen op de nederlan­ders na de marsen. Als er mensen willen blijven moeten de nationale comités hun verantwoording nemen.
Antwoord: als de mensen niet teruggaan met de bussen kunnen de nationale comités erg moeilijk zorg dragen voor de mensen.
Spanje kan niet verantwoordelijk zijn voor wat er na de 14e gebeurt. Frankrijk denkt dat er een tegenstrijdigheid is. Je hebt een intensieve actie met een einddemonstratie en s'a­vonds zeg je: in de bus, het is afgelopen. Dit zal een pro­bleem worden. Dus de vraag blijft, wat doen we, als de lopers blij­ven. Anders riskeer je, dat de mensen blijven terwijl ze niets te doen hebben en dat met alle internationale pers erbij. Er wordt geopperd dat de Fransen een bus moeten regelen voor dinsdagavond. Nederland brengt naar voren dat het zeer moei­lijk is in de stad te blijven maandag en dinsdag. Het is onmogelijk, verantwoordelijkheid te nemen voor de mensen op zondag. Dus als  de mensen willen blijven moeten ze contact opnemen met de tegentop. We gaan coördineren, dat 20 officiële marcheerders gast zijn van de tegentop en we moeten met de tegentop contact opnemen om slaapplaatsen te regelen.

Er wordt gepraat over de video's die uitgekomen zijn.
Laatste punt. Wat gaan we in de toekomst doen?
We hebben nu een europees netwerk wat gaan we daarmee doen? De ENU heeft ons gevraagd, waarom stichten jullie een nieuw netwerk naast ons. Christophe stelt, dat hij niet tegen de ENu is, integendeel, we moeten samen optrekken. De wandeltochten zijn daarvan een voorbeeld. Maar de Italianen zijn geen lid van de ENU. Ons initiatief is ook iets anders, want wij hebben een coalitie van studenten, werklozen, vakbonden. Dit is erg nuttig want in heel Europa bestaat zo'n netwerk niet.

Er wordt gepraat over de data waarbij men weer bij elkaar komt. EAPN heeft een meeting in november waar we ook naartoe moeten. Deze organisatie is niet erg militant, maar we moeten samenwerken. Wanneer kunnen we het beste weer bij elkaar komen? Oktober of januari?
De Fransen willen begin oktober een rondetafel gesprek. België brengt naar voren, dat 15 juni te vroeg is om over de datum van een nieuwe bijeenkomst te beslissen. Wij moeten ook evalu­eren wat uit de Eurotop komt.
Daarom wil hij 30 juni bij elkaar komen, de eurotop evalueren en een voorstel doen voor de herfst. Spanje wil niet afhanke­lijk zijn van de uitslag van de eurotop. We moeten uitgaan van onszelf.
Christophe legt het voorstel op tafel: bij elkaar komen op 4 en 5 oktober in Brussel. We moeten niet te lang wachten, want we moeten de dynamiek vasthouden. Weer iemand anders veronder­stelt dat een internationale meeting niet nodig is en dat in ieder land zo'n meeting moet worden gehouden. Daarnaast deze zomer een kleine meeting waar we beslissen wat te doen.
Nederland benadrukt dat er snel een discussie moet komen anders verdwijnt de dynamiek.
Christophe brengt nogmaals het voorstel naar voren, 4 en 5 oktober voor 150-200 mensen. Zaterdag en zondag. Met twee diskussieonderwerpen:
1. Het vaststellen van de internationale conferentie
2. Welke landen zijn deel gaan uitmaken van de Euro en een debat over de sociale spanningen die dat oplevert.
15 juni bekijken we, of we een 'workingmeeting' nodig hebben om dit voor te bereiden
Bovendien moeten de niet-europeanen in de slotverklaring van de 14e aan de orde komen.
15 juni wordt de datum voor de 'workingmeeting' vastgesteld. Er worden vast wat voorstellen gedaan: 28 juni of 28 september in parijs. Wordt 15 juni verder besproken.

PvdL/11-05-1997