zondag 14 december 2008

De mobiele picknicktafel bij de miljonairsfair

In 2008 en 2009 organiseerden kunstenaars van het 'moving arts project' en de Bijstandsbond het project de mobiele picknicktafel. De geschiedenis van de mobiele picknicktafel vind u op de website die nog in de lucht is. http://www.mobielepicknicktafel.nl Voor de website schreef ik onderstaand stukje naar aanleiding van de eerste actie.

Alles moet stromen, stilstaan mag niet

Zondag 14 december begaf het team van de Mobiele PicknickTafel zich naar de Miljonairsfair. Wij wilden middels een flashmob voor de ingang van de beurs letterlijk stilstaan bij het verschil tussen arm en rijk. We begaven ons naar de ingang van de beurs en kwamen onderweg een met spreuken behangen propagandist van het vrije marktdenken tegen die de miljonairs welkom heette. ‘Welkom, welkom, links en de buitenlanders, in het bijzonder de Marokkanen, zijn de oorzaak van de economische en kredietcrisis. Voor de oplossing moeten we terug naar de VOC- mentaliteit’. Toen we bij de ingang aankwamen, blies iemand op een fluitje en wij verstarden in onze houding. In onze handen een tegel met een vraag. Sta stil bij het verschil. Maakt geld gelukkig?. Wie is het kind van uw rekening?. Wat levert het u op?. In welke crisis verkeert u? Was het een rijke dag vandaag?
Maar het stilstaan duurde niet lang. Om ons heen posteerden zich leden van een particuliere bewakingdienst met grommende en blaffende grote herdershonden. Een bloednerveuze agent die zichzelf nauwelijks in de hand had, in burger, stormde op ons af. Hij werd vergezeld door twee collega’s. ‘Wilt u zich hier onmiddellijk verwijderen, achter de hekken, anders arresteer ik u”. Overleg met hen was niet mogelijk. Hij herhaalde steeds dezelfde zin, wat we ook zeiden. Wij stonden tenslotte op de openbare weg alleen maar stil, niemand hinderend, zonder agressie. Met een andere agent –in uniform- leek eerst overleg wel mogelijk, maar de stillen begonnen tijdens het overleg te duwen en te trekken. Na enige schermmutselingen begaven we ons naar een plaats wat verder weg van de ingang en vervolgden onze flashmob. Maar het was duidelijk. Stilstaan roept agressie op bij de verdedigers van de rijken.
Tenslotte moet in het kapitalisme alles voortdurend stromen, kapitaal en economie moeten groeien, in beweging zijn, de eeuwige cyclus van steeds meer koop en verkoop moet altijd zonder onderbreking doorgaan. Iedereen is steeds gestoorder bezig met het rondpompen van geld en goederen, bezig met het oplossen van coördinatie en communicatieproblemen. Lees het boek ‘de tomtomisering van de passionele mens’ van Joep Schrijvers er maar op na. Een moment van (zelf)reflectie, stilstaan bij het verschil tussen arm en rijk, dat mag niet te dichtbij komen, geen tijd nemen om na te denken, het kan de mensen alleen maar op gevaarlijke ideeën brengen. Stel je voor dat mensen zich gaan afvragen wat er mis is met het huidige kapitalisme. Iets verder van de ingang verwijderd leverde de flashmob toch nog de nodige reacties op. Er werden foto’s gemaakt en er werd gefilmd. Het materiaal gebruiken we voor de verdere ontwikkeling van het project ‘de Mobiele PicknickTafel’.

dinsdag 9 december 2008

Kredietcrisis II

Op 8 december schreef ik, dat de economische conjunctuur in een neergaande fase is beland. Het gaat hard naar beneden. Gisteren kwamen de bijgestelde cijfers van het Centraal Plan Bureau (CPB) naar buiten. Het CPB voorspelt, dat de wereldhandel in 2009 zal krimpen met maar liefst 2,75 procent en de Nederlandse economie zal krimpen met 0,75 procent. Maar voor 2010 verwacht het CPB dat de Nederlandse economie weer zal stijgen met een kleine 1 procent. Ik geloof er niets van. De bovengenoemde voorspellingen zijn bijgestelde ramingen sinds september, dus nog maar kort geleden, toen het CPB een lichte groei voor 2009 voorspelde. De ramingen veranderen dus momenteel iedere 3 maanden. Ik wil geen zwartkijker zijn, maar een van de redenen waarom ik denk dat het nog verder naar beneden zal gaan en waarom de recessie zal omslaan in een langdurige depressie is dat de afgelopen plus minus 30 jaar een reorganisatie van de productiestructuren in de samenleving heeft plaatsgevonden, waarbij bedrijven onder concurrentieverhoudingen over de gehele linie naar sterke interne kostenreducties streefden. Die kostenreducties hadden in organisatorisch opzicht vele kenmerken, en het zou te ver voeren die hier nu allemaal te behandelen. Maar het komt er onder andere op neer, dat organisaties en bedrijven kosten die voortvloeien uit de organisatie van de productie op het bordje van de samenleving legden. Met alle coördinatieproblemen van dien. Ze sneden functionele taken weg uit hun organisatie, het vaste personeel werd vervangen door tijdelijke uitzendkrachten die een gedeelte van het werk van ervaren krachten konden overnemen. Dit omdat men functies die een bepaalde inhoud hadden splitste in routinematige deeltaken op basis van rationalisatie. Deze taken konden uitgevoerd worden door op zich onervaren flexibele uitzendkrachten en tijdelijke werknemers zonder al te veel interne instructies. Zo kon men bezuinigen op de loonkosten. Op het uitvoerende niveau verdwenen de ervaren krachten, die al jarenlang in de organisatie werkten en die op basis van hun ervaring knelpunten in de productie waarin de protocollen en voorschriften niet voorzagen toch konden oplossen. Met andere woorden: het sociaal kapitaal verdween uit de organisatie. Daarbij werden bepaalde dienstverleningstaken eenvoudigweg wegbezuinigd. Het energiebedrijf in Amsterdam dat werd overgenomen door de NUON had in de stad verschillende kantoren, waar de klanten terecht konden om ingewikkelde knelpunten in de dienstverlening op te lossen. Dergelijke knelpunten ontstaan altijd, door menselijk falen of omdat bij de organisatie van de productie met bepaalde onvoorziene aspecten geen rekening is gehouden. Nu heeft de NUON in Amsterdam geen enkel kantoor meer, waar je met je papieren naartoe kunt om er eens rustig over te praten. Je moet een telefoonnummer bellen, waarvoor je moet betalen en je krijgt een flexibele arbeidskracht aan de telefoon van een Call-Center, die alleen routinematige standaardvragen kan beantwoorden en die geen ingangen heeft in het bedrijf. Je zou het ook anders kunnen zeggen: bedrijven en organisaties hebben bepaalde kosten van de productie geëxternaliseerd, dat wil zeggen ze hebben er maatschappelijke kosten van gemaakt, die op het bordje van de overheid en de individuele consumenten terecht zijn gekomen. Die kunnen de eventuele knelpunten in de productie oplossen, als ze dat al kunnen. Omdat bedrijven en organisaties zich steeds meer beperkten tot steeds smallere kerntaken ontstonden op het niveau van de maatschappij als geheel steeds meer coördinatieproblemen. Tegenwoordig is iedereen een groot gedeelte van de dag gestoord bezig communicatieproblemen en misverstanden of de gevolgen van onvoorziene gebeurtenissen op te lossen, wat uiteindelijk weer zeer veel energie en tijd kost en dus ook weer terugkomt op het bordje van de ondernemingen en organisaties, die hun kosten wilden reduceren. De manier van reorganiseren die in de afgelopen decennia werd doorgevoerd bracht dus uiteindelijk veel economische schade en kosten met zich mee. De bovengenoemde manieren van reorganiseren maken deel uit van de overheersende neo-liberale denktrant van de afgelopen decennia, waarop ik later terugkom. Deze denktrant is bepalend geweest voor de manier waarop onze samenleving nu in elkaar zit. Maar nu is zij op haar grenzen gestoten. De maatschappelijke materiele en immateriële kosten die de externalisering van kosten met zich mee heeft gebracht kunnen niet meer worden opgevangen. Een neergaande economische lijn is het gevolg. Miljardeninvesteringen in mensen en organisaties zullen nodig zijn om de coördinatieproblemen op het niveau van de samenleving als geheel terug te dringen. En het gaat daarbij om investeringen in de sociale en economische structuur van de samenleving als geheel en om investeringen in mensen die op het eerste gezicht op korte termijn geen winsten, uitgedrukt in geld opleveren. Of dat inzicht doorbreekt? Bij Marc Rutte, leider van de VVD in ieder geval niet. Hij blijft hangen in de neo-liberale denktrant aangezien hij in een reactie op de cijfers van het CPB zei, dat de overheid moet snijden in taken en kosten, die niet direct productief gezien efficiënt zijn en geld opleveren. En de neo-liberale denktrant komt niet alleen voor in commerciële bedrijven, maar ook bij de overheid en semi-overheidsorganisaties. Zij blijven volharden in het kortzichtige beleid, ook al is het failliet van die politiek door de gebeurtenissen van de afgelopen maanden wel aangetoond.

maandag 8 december 2008

Kredietcrisis I

Hoe lang is de kredietcrisis aan de gang? Wanneer is het begonnen? Wanneer dreigden de eerste banken en andere financiele instellingen om te vallen en gingen de beurskoersen sterk dalen? De voortekenen waren er al meer dan een jaar geleden, maar tot ongeveer twee maanden geleden bleven de economen zeggen, dat ze hoopten op een spoedig herstel, ze hoopten dat de kredietcrisis niet zou overslaan op de reeele economie. In bijna twee maanden tijd is die hoop de bodem ingeslagen. Het gaat nu hard naar beneden. Nu, ruim twee maanden nadat de paniek toesloeg is de crisis al in het straatbeeld merkbaar. De abri’s op de tramhaltes, waar om de zoveel tijd nieuwe reclameaffiches in gehangen worden, beginnen lege plekken te vertonen. Bij de tramhalte voor mijn deur hangt nog maar 1 affiche, terwijl er plaats is voor 2. Vorige week was ik in Ede op het NS-station. ‘De stationsrestauratie wordt per 5 december gesloten’. Ik vroeg de vrouw achter de balie waarom dat was. ‘De consumenten willen op het station niet meer in een restaurant zitten, ze hebben altijd haast en ze denken dat ze bij ons lang op een kopje koffie moeten wachten, daarom komen de consumenten niet meer’. Maar ze mompelde ook iets over de hoge huur die voor het huren van de ruimte betaald moet worden. ‘Meneer, binnen drie jaar worden in Nederland alle stationsrestauraties gesloten’. Naomi Klein heeft in haar boek ‘de Shock-doctrine’ uitgelegd, dat de (economische) machthebbers dergelijke crisisperioden gebruikt hebben om impopulaire maatregelen in hun eigen belang door te drukken, zoals privatiseringen (lees: uitverkoop) van de publieke sector, sterke belastingverlagingen voor grote bedrijven en de rijken, drastische bezuinigingen op de lonen, uitkeringen en arbeidsvoorwaarden. Mensen zijn in tijden van economische of politieke crises verward, geshockt, en voor ze het weten zijn de maatregelen doorgevoerd. In de huidige situatie faalt die strategie. De huidige crisis toont het failliet van de vrije markteconomie aan, ondernemers zijn gedwongen om hulp van de staat te vragen. Ze hebben veel krediet verspeeld. Niet alleen in geld uitgedrukt, maar ook qua vertrouwen in het liberale economische vrije markt model dat ze voorstaan.

donderdag 9 oktober 2008

Over proefballonnen en nieuwe voorstellen

Op 9 oktober 2008 verscheen de nota ‘fundamentele herbezinning WSW’. [1] De nota was samengesteld door de zogenaamde commissie De Vries. Conclusies van dit rapport komen terug in de voorbereiding van de Wet Werken naar Vermogen en de term ‘werken naar vermogen’ is  in eerste instantie ook van deze commissie afkomstig. Een van de conclusies van de commissie: het ineenschuiven van verschillende regelingen geeft een grotere eenduidigheid van verplichtingen en rechten. Het feit dat de bestaande regelgeving niet uitgaat van de vraag of van de ondersteuningsbehoefte van de persoon met beperkingen maar vanuit de met de uitkeringspositie samenhangende regels maakt dat niet die ondersteuning geboden kan worden die nodig is om de werkloze of gehandicapte met zijn beperkingen te ondersteunen richting arbeidsparticipatie. De commissie bepleitte dus reeds het ineenschuiven van verschillende regelingen. Daarbij adviseert de commissie iedereen die in een vergelijkbare positie zit en eenzelfde grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft ook dezelfde ondersteuning te bieden. In de nieuwe regeling moeten prikkels ingebouwd worden die er toe leiden dat het voor zowel de werknemer met functionele beperkingen als voor gemeenten aantrekkelijk is om inspanningen te verrichten die leiden tot een grotere arbeidsparticipatie. Tegelijkertijd wordt voorgesteld om prikkels die averechts werken te verminderen. Bovendien wordt geconstateerd dat de lage arbeidsparticipatie van deze groep een probleem is dat we als samenleving als geheel moeten oplossen en niet op het bordje kunnen leggen van de persoon met een functiebeperking of van de overheid. Vanuit dit perspectief, waarbij het uitgangspunt de cliënt met een beperking zou zijn, wordt later in wetenschappelijke sociologische betogen herhaald, oa van Romke van der Veen. Argument daarbij is verder volgens bijvoorbeeld Van der Veen ook, dat wanneer je de verschillende regelingen in elkaar schuift op voorhand niet te constateren valt welke beperkingen iemand heeft, je krijgt niet meteen een stempel opgedrukt, en dit betekent dat stigmatisering of discriminatie op voorhand wordt tegengegaan. Hierdoor worden de kansen van zo iemand op betaald werk vergroot. De ruwe contouren van de beleidsmatige doelstellingen bij het ineenschuiven van Wajong, WWB en WSW werden dus in 2008 al vastgesteld.


Budgettaire doorrekeningen

Een tweede nota die in de verdere discussie over de invoering van de Wet Werken naar Vermogen een rol speelt is de notitie van het Centraal Plan Bureau over de budgettaire effecten van de samenvoeging van WWB, Wajong en WSW. Deze CPB notitie is 18 augustus 2009 verschenen. De notitie zal een rol spelen bij een discussie in maart/april 2011 over de uitvoeringskosten van de Wet Werken naar Vermogen. De VVD had het CPB verzocht om een budgettaire doorrekening te verrichten van hun voorstel waarin de WWB, Wajong en WSW worden samengevoegd tot een decentraal uitgevoerde regeling. De VVD noemde het de Participatiewet. Volgens het VVD voorstel op dat moment werden de meeste uitkeringen en WSW-lonen voor personen onder 27 jaar afgeschaft, wat zou leiden  tot een forse besparing. De enige uitzondering betrof duurzaam en volledig arbeidsongeschikten, die volgens het voorstel nog wel een uitkering ontvangen. Het plan behelste voorts een verlaging van de uitkering, waardoor veel uitkeringsgerechtigden er op achteruit zouden gaan. Vooral de lonen voor huidige WSW
 ers werden fors verlaagd. Het budget voor re-integratie werd eveneens fors verlaagd, vooral bij personen die in het huidige systeem in de WWB zouden zijn gekomen (het huidige W-deel). De decentralisering van de huidige regelingen naar de gemeenten zou bovendien een sterkere prikkelwerking op uitkeringsgerechtigden hebben, zodat het aantal uitkeringen zou dalen. Het CPB constateerde, dat tegenover deze budgettaire besparingen hogere kosten staan voor de begeleiding naar werk en ondersteuning op de werkplek voor de huidige Wajongeren. Ook nemen de onderwijsuitgaven toe, omdat veel personen onder 27 jaar langer op school zullen blijven dan nu het geval is. De maatregelen zoals de VVD die voorstelde impliceerden bovendien forse inkomenseffecten voor bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden. De inkomenseffecten worden in de CPB notitie niet nader gekwantificeerd. Deze notitie verschafte een budgettaire analyse van het VVD-plan. In de analyse wordt niet stilgestaan bij eventuele juridische complicaties. Abstraherend van deze mogelijke complicaties, genereert de maatregel volgens het CPB een uiteindelijke besparing op de overheidsbegroting van 1,25 mld euro. Deze besparing wordt pas op lange termijn bereikt. Welk deel binnen één jaar of kabinetsperiode gerealiseerd kan worden behoefde nadere studie. Daarmee was een volgende bouwsteen voor het ontwerp van de Wet Werken naar Vermogen geleverd.



[1] TK 2008-2009 29817, nr 40

woensdag 25 juni 2008

Waarom mensen wel of niet meedoen aan collectieve acties

Zie ook voorwaarden voor verzet van uitkeringsgerechtigden

De eerste stelling die ik poneer is dat collectieve acties qua opkomst succesvol zijn wanneer er haalbare eisen en doelen gesteld worden. Haalbaarheid heeft dan geen betrekking op meer of minder radikaal maar op de kans, dat de gestelde doelen ook gerealiseerd kunnen worden. Dat kunnen ook radikale doelen zijn. Bijvoorbeeld revoluties. Mensen komen in beweging, als ze denken, het zou kunnen helpen als ik ook laat zien dat ik het niet pik of dat ik wat anders wil samen met anderen. Wanneer de organisatoren van een collectieve actie doelen en eisen stellen, waarvan van te voren duidelijk is dat niets ervan gerealiseerd zal worden, bijvoorbeeld omdat de tegenstander die de eisen moet inwilligen een gesloten blok vormt waarin ogenschijnlijk of werkelijk geen beweging zit, dan zullen mensen voor die actie niet de straat op gaan. 

Dit is de reden voor het onderscheid tussen werkenden, die wel georganiseerd zijn in de vakbonden en uitkeringsgerechtigden waarvan bepaalde groepen dat niet zijn. De werkenden hebben de mogelijkheid middels stakingen een individuele werkgever of bedrijf onder druk te zetten en de kans dat de werkgever op zijn minst een deel van de eisen moet inwilligen is vrij groot. Wel is dit weer van verschillende factoren afhankelijk, bijvoorbeeld of we in een opgaande conjunctuur zitten of in een economische crisis, en of de werkgever cq het bedrijf ruime winstmarges heeft of juist niet, en of er een moordende concurrentie is met smalle winstmarges, met andere woorden wat de bewegingsruimte van de werkgever is. De stelling zou dan moeten luiden dat in een opgaande conjunctuur meer stakingen voorkomen dan in een neergaande. 

Werknemers die zich op een bepaalde werkgever richten hebben ook het voordeel, dat de werkgever tamelijk autonoom is in zijn beslissingen. Zodra hij voor zijn beslissingen afhankelijk is van een veelheid van personen of instanties, zal hij zich onbeweeglijker tonen. De werknemers hebben ook het voordeel dat ze maar in beperkte mate rekening hoeven te houden met verdeeldheden cq opdelingen van de arbeidersklasse. Ze kunnen zich met hun collectieve actie richten op een specifieke doelgroep, die meer eenduidige belangen heeft en meningen. Ze hoeven zich niets aan te trekken van de meningen van werknemers in andere bedrijven. Voor de mobilisatie kunnen de vakbonden de werknemers gemakkelijk benaderen, bijvoorbeeld door bij een vestiging van het bedrijf bij de poort te gaan staan en een oproep te doen voor een bijeenkomst. De werknemers komen collectief bij elkaar in een gebouw (De fabriek) Het is voor de werkgever moeilijker een verdeel en heers politiek te voeren door groepen met verschillende meningen tegen elkaar uit te spelen. Daardoor kunnen ze in hun collectieve actie ook specifiek op de doelgroiep betrekking hebbende eisen stellen. 

Wanneer uitkeringsgerechtigden daarentegen collectief actie willen voeren hebben ze die voordelen niet. Wanneer zij voor hun belangen willen opkomen, moeten ze zich op de politiek richten want hun regelingen waaraan zij onderhevig zijn worden door de politiek bepaald. Regering en parlement en gemeenteraad en het college van B en W zijn echter veel moeilijker te beinvloeden. Er is een veelheid van partijen (gemeenteraad, college, de bureaucratie, andere lobbygroepen) die invloed uitoefent op het resultaat, dus op bepaalde beslissingen. Dit gebeurt via ingewikkelde officiele procedures, maar ook in de wandelgangen, via informele wegen, waar je niet zo snel zicht op hebt. Bovendien zijn de besluitvormingsprocedures langdurig en slepend en omslachtig. Bureaucratische wetmatigheden spelen een grotere rol, omdat de bestuurders afhankelijk zijn zowel voor hun informatievoorziening als voor de analyse van de situatie en voor beleidsnota’ s met voorstellen van de bureaucratische instellingen die een niet zo sterke bestuurder anders dan bij een werkgever die eigenaar is van een bedrijf  kan ‘overrulen’. De bureacratien hebben bij de staat meer indirecte beslissingsmacht. 

Bovendien moet je voor bepaalde eisen een algemene mobilisatie uitvoeren, waarbij je rekening moet houden met een veelheid aan posities en belangen en de mensen die je wilt benaderen komen niet samen op een bepaalde plaats. Dit alles maakt de haalbaarheid van gestelde eisen en doelen geringer en dus de mobilisatiekracht.

Je moet denk ik wel een onderscheid maken tussen mobilisatiekracht, en de kans dat mensen voor een collectieve actie de straat op gaan en meedoen en anderzijds de redenen dat mensen lid worden van een belangenorganisatie. Dat zijn twee verschillende dingen. Bij wel of niet lid worden speelt bijvoorbeeld traditie (ik ben altijd lid gweest,m en mijn vader ook) en persoonlijke belangen, of het lidmaatschap als een soort individuele verzekering. Dit speelt bij een specifieke collectieve actie en bijvoorbeeld een demonstratie geen rol of minder. Anders kan ik niet verklaren, waarom bijvoorbeeld de werklozen en bijstandsgerechtigden niet in de vakbonden georganiseerd zijn en de WAO-ers wel. De laatste groep heeft gedurende een lange periode als werkende de kracht van de vakbonden persoonlijk ervaren, en leeft bv in de VUT van de resultaten die bij de onderhandelingen zijn binnengehaald. Bij werklozen en bijstandsgerechtigden is dat niet. Bondgenoten had enige jaren geleden in de regio West Nederland hooguit 1500 leden die als werkloos geregistreerd stonden en dan was het ook nog een vervuild bestand met veel VUTers.


Hoe valt de anders globaliseringsbeweging cq de eerste demonstratie van de Euromarsen in dit geheel in te passen? Deze bewegingen hadden verregaande eisen, over de hervorming van de maatschappij, waarvan je zou kunnen veronderstellen dat ze absoluut niet haalbaar zouden zijn tegenover de grootmachten van de wereld, de G8 etc, en toch gingen honderdduizenden de straat op. Waarbij allerlei verdeeldheden op het vlak van indeling in groepen en inhoudelijke verdeeldheden werden doorbroken. Als ik dit wil verklaren denk ik dat ik mijn analyse van wanneer mensen de straat opgaan of bijeenkomsten bezoeken moet aanvullen met: collectieve actie voeren kan ook een individuele manier van leven zijn. Het samenkomen met anderen, je idealen beleven met anderen, bier drinken in een kroeg en tegelijkertijd politieke discussies voeren, naar analogie van wat gebeurt op verjaardagsfeestjes, waar veel mensen vaak uitgebreid over politiek praten, richtlijnen voor een goed leven volgen, en daar je zelfgekozen identiteit in beleven, etc.

 Collectieve acties alleen op deze basis zijn echter tijdelijk en hebben een beperkte invloed. Beperkter dan collectieve acties waarbij men meedoet op basis van haalbaarheid. Ze hebben in de samenleving een beperkte impact omdat mensen die niet voor deze collectieve manier van leven kiezen of beroepsmatig ermee bezig zijn (over schrijven of andere media en kunst uitingen) gescheiden worden van degenen, die weliswaar tijdelijk massaal de straat opgaan maar toch geisoleerd zijn/worden van de rest van de samenleving die er niet zo mee bezig is. De discussie over het gebrek aan lokale worteling van de globaliseringsbeweging geeft dit aan. Voor veel mensen is dit ook slechts een fase in hun leven, of een opmaat voor een carriere. Waarna de beweging uiteen valt. Bewegingen die eenzijdig op de tweede reden steunen hebben een tijdelijke betekenis met weinig duurzame invloed. 

In de globaliseringsbeweging ontstond echter ook verdeeldheid tussen meer radicale stromingen en deelnemers/actievoerders die via NGO's de weg van het overleg met de machthebbers opgingen. De globaliseringsbeweging was succesvol in die zin, dat de machtigen der aarde een politiek gingen ontwikkelen om de eisen gedeeltelijk in te passen in de kapitalistische orde. 

donderdag 14 februari 2008

Subsidiestromen voor reintegratie en de nul-uren trajecten voor arbeidsongeschikten van de gemeente Amsterdam

Persbericht Bijstandsbond /14-02-2008
Een vreemde gang van zaken

Volledig arbeidsongeschikten met een bijstandsuitkering moeten in de gemeente Amsterdam staan ingeschreven als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en inkomen. Deze inschrijving wordt vereist omdat op die wijze ESF financiering kan worden gerealiseerd. Dit is in strijd met de regels van het ESF. Een gemeente kan alleen subsidie verkrijgen voor arbeidsgeschikten. Ons is gebleken dat een heel aantal bijstandsgerechtigden die arbeidsongeschikt zijn verklaard door een arts door de DWI de verplichting is opgelegd om zich in te schrijven als werkzoekende. Dit is onjuist gebruik van ESF-financiering.
Bijstandsgerechtigden die van alle verplichtingen zijn vrijgesteld worden bijvoorbeeld toch in een reintegratie-traject geplaatst met als inhoud dat ze zijn vrijgesteld van alle verplichtingen. Een zogenoemd ‘ nul uren traject’ . De betrokkenen zijn verplicht dit traject te ondertekenen. Anders loopt hun uitkering gevaar. Feitelijk gebeurt er dus niets met deze mensen. Wel moeten zij zich inschrijven bij het CWI en zijn dus formeel werkzoekende. Ook zitten zij in een traject en op deze wijze wordt voldaan aan de vereisten van ESF subsidie. Het trajectplan is niet bedoeld voor re-integratie. Het is een ‘zorgtraject’. Maar welke zorg?
Ook komt het voor, dat mensen die arbeidsongeschikt zijn verklaard door een arts weliswaar formeel vrijgesteld worden van de sollicitatieplicht, maar niet vanwege hun arbeidsongeschiktheid, maar vanwege hun afstand tot de arbeidsmarkt, waarmee de suggestie wordt gewekt, dat deze mensen wel arbeidsgeschikt zijn. Ook van deze mensen wordt vervolgens geeist dat zij zich inschrijven als werkzoekende bij het CWI. Deze werkwijze is al geruime tijd aan de gang.
De Bijstandsbond heeft contact gehad met de politiek en met de Dienst Werk en Inkomen en wij hebben vernomen dat het beleid zal worden gewijzigd.
Reeds in september vorig jaar heeft de Bijstandsbond erop gewezen, dat de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam arbeidsongeschikten allerlei verplichtingen oplegt, ook als de keuringsarts adviseert hen met rust te laten. De beschikkingen van de DWI en het opleggen van een trajectplan bij mensen die ziek zijn en arbeidsongeschikt leverde bij hen extra geestelijk lijden op en veel angsten frustraties en woede. Wij zijn blij dat uit contacten met de gemeente blijkt dat het beleid nu wel gewijzigd gaat worden.

Voor meer informatie:

Piet van der Lende
020-6181815
020-6898806
info@bijstandsbond.org
Advocaat Marc van Hoof


vrijdag 1 februari 2008

Nieuwe subsidieregeling gemeente Amsterdam: ontslag dreigt voor honderden oud- ID-ers in hun huidige functie

Enige tijd geleden zijn de subsidie regelingen vanuit het Rijk voor mensen met een Instroom-Doorstroom baan (ID banen) afgeschaft. Duizenden ID-ers kwamen in het land weer op straat te staan. De gemeente Amsterdam nam het besluit, dat er geen gedwongen ontslagen mochten vallen en dat zij de financiering van ID-ers die geen ander betaald werk konden vinden zou overnemen. Maar nu dreigen ook in deze gemeente honderden ID-ers hun huidige werk te verliezen en moeten sommigen elders aan de slag via Pantar, de uitvoeringsinstelling van de oud-ID werknemers. Dit op basis van de notitie ‘ Bevordering uitstroom ID en WIW gesubsidieerde werknemers’ die in december door het College van Burgemeester en wethouders is behandeld. De notitie wordt volgende week donderdag in de commissie werk en inkomen van de gemeenteraad besproken. Er zijn momenteel ruim 2700 oud-ID-ers en 600 WIW-ers die door de nieuwe subsidieregeling worden getroffen.

De nieuwe regeling houdt in dat voor oud-ID werknemers waarvoor nog wel kansen op de reguliere arbeidsmarkt zouden bestaan een subsidieplafond voor de werkgever wordt ingesteld. Voor deze werknemers kan de werkgever vanaf juli 2008 nog hooguit 9 maanden subsidie krijgen. Voor de andere oud-ID werknemers wordt de subsidie aan werkgevers in stappen van 10% per jaar afgebouwd. 
Deze maatregel kan alleen gezien worden als een poging de huidige werkgevers hun ID werknemers te laten ontslaan. Immers zij moeten 110-130% van het huidige minimum loon blijven betalen. Op den duur, na een aantal jaren 10% vermindering subsidie, kunnen veel werkgevers dit niet meer opbrengen. Het geeft dus druk op de werkgever niet op de werknemer. Vervolgens neemt Pantar de werknemers in dienst voor het volledig gesubsidieerde minimumloon. Dat is dus het doel van de bezuinginig het overhevelen van de werknemers naar Pantar..
Men wil door de nieuwe regeling de uitstroom van oud-ID-ers verder bevorderen en men stelt dat er een historisch gegroeide situatie is die onwenselijk is. Maar die situatie is wel met medewerking van de gemeente Amsterdam ontstaan. De gemeente heeft indertijd veel huns inziens nuttige instellingen gesteund door hen banenpool, Melkertbanen en later ID banen te geven. Hiermee konden die instellingen gered worden ondanks afname van veel subsidiemogelijkheden door het Rijk. Het is dan ook zo dat veel werknemers te horen kregen dat ze het als een eindbaan konden beschouwen.
Verder zal in de toekomst streng gecontroleerd worden of de oud-ID-ers wel worden begeleid door een betaalde kracht bij de werkgever. Is dit niet het geval, dan zal de subsidie voor de oud-ID-ers bij deze werkgevers op termijn worden beeindigd.
De oud-ID-ers doen op dit moment nuttig werk, waarmee ze tevreden zijn. Maar nu moeten ze, wanneer de werkgever de extra kosten waarmee de gemeente in de nieuwe subsidieregeling hen opzadelt, niet kunnen betalen, elders gaan werken. Daarvoor zijn allerlei ingewikkelde constructies bedacht voor verschillende groepen oud- ID-ers. Dit uitstromen naar ander gesubsidieerd werk, voor de grote groep, die nooit meer regulier betaald werk zal verrichten, is verder niet geregeld. Het is volstrekt duister wat ze moeten gaan doen. Daarvoor moet Pantar klusjes bedenken. Verzin maar wat. Dus nuttig werk waar mensen tevreden mee zijn wordt opgeheven, en er moeten vervolgens bezigheden voor hen worden verzonnen door Pantar. Belachelijk. Wat is er eigenlijk mis met de huidige werkwijze en begeleiding van ID-werknemers naar een reguliere baan?. De gemeente geeft zelf aan dat op basis van de huidige regeling al een grote groep is uitgestroomd. Als dat voor de huidige groep moeilijker is, bereik je de uitstroom niet door alleen maar de geldkraan dicht te draaien. Het lijkt er veel op dat zowel werknemers als de werkgevers het leven moeilijk wordt gemaakt door een combinatie van bezuinigingswoede en het steeds vaker veranderen van subsidierichting…. Het is nu al te voorspellen dat als de huidige regelingen van kracht worden een deel van de ID-ers tegen wil in dienst komen van Pantar in plaats van de huidige werkgevers en daar als onbemiddelbaar blijven steken.
Conclusie: de positie van de oud-ID-ers verslechtert, er ontstaat een gespannen situatie tussen werkgevers en werknemers, onrust en onzekerheid bij de werknemers, nuttig maatschappelijk werk verdwijnt waarmee ook deels het sociale weefsel van de stad Amsterdam, voor een deel van de mensen zal het geen oplossing geven wat betreft regulier werk. Het uitgangspunt dat er geen gedwongen ontslagen mogen vallen is een farce geworden.
Geen gedwongen ontslagen. Iedereen en we mogen aannemen ook de gemeenteraad en de bestuurders bedoelden hiermee bij het overnemen van de subsidieregelingen voor oud-ID-ers door de gemeente dat zolang een oud-ID-er niet kan doorstromen naar een reguliere baan hij/zij kan blijven werken op de plek die hij/zij nu heeft.

Op woensdag 20 februari 2008 om half acht is er een grote protestbijeenkomst in het Dijktheater, Da Costakade 160 in Amsterdam. Tramlijnen 7 en 17.

Contact: Bijstandsbond
Da Costakade 162
1053 XD Amsterdam
020-6898806
info@bijstandsbond.org

dinsdag 22 januari 2008

Dinsdag 22 januari 2008. Lezingen van Saskia Sassen en Richard Sennett.


’s Avonds ben ik naar een lezing geweest in Felix Merites, waar Saskia Sassen en Richard Sennett, de twee internationaal bekende sociologen, ingingen op de probleemstelling: hoe denken deze wetenschappers dat de grote stedelijke samenlevingen in de wereld er in 2015 uit zullen zien? Sassen en Sennett zijn wat oudere onderzoekers die ook nog met elkaar getrouwd zijn. Het is wel aardig om te zien hoe die twee mensen, die zich eigenlijk met hetzelfde bezig houden, en die al jaren getrouwd zijn met elkaar na de lezingen discussieerden en communiceerden. Want eerst kregen we een toespraak van Saskia Sassen, daarna van Richard Sennett en daarna was er voor de zaal gelegenheid vragen te stellen en reageerden de twee op elkaar. Voorbeeld in de discussie: op een gegeven moment ging de discussie over de vraag, in hoeverre een restaurant een open, publieke ruimte in de stad kan zijn, waar mensen van verschillende achtergronden en komaf bij elkaar komen en elkaar ontmoeten. Kunnen ruimtes, waar je moet betalen om er te mogen zijn, de functie van publieke ruimte vervullen? Sennett zei onder andere: ‘ik vind de restaurants van Mc Donalds wel een publieke ruimte. Veel mensen, vooral uit de onderste lagen van de samenleving, komen daar. Het is open en toegankelijk. Ik zou niet graag zien dat de Mc Donalds restaurants zouden verdwijnen’. Saskia Sassen reageerde daarop met; ‘Richard, wij hebben de afgelopen jaren echt heel veel met elkaar gepraat, we hebben het over veel dingen gehad, maar dit heb ik je nog nooit horen zeggen. Jij bent nog nooit in een Mc Donalds restaurant geweest. Hoe kun je dan zeggen dat het voor jou een belangrijke publieke ruimte is?’. Sennett: ‘Nou, voor mij misschien niet, maar voor anderen….’Gelach in de zaal. (1)

Om antwoord op de probleemstelling te geven, noemde Sassen een reeks van indicatoren die de ontwikkelingen in de steden kunnen bepalen. De hoofdprobleemstelling voor Saskia Sassen was hoe in de steden, waar de ongelijkheid sterk toeneemt, waar allerlei ambiguiteiten ontstaan van enerzijds steeds grotere verschillen in inkomen en anderzijds de stad als de ruimte (space) van de ongekende mogelijkheden, hoe daar ‘the political’ zich ontwikkelt. Dus het politieke (niet de politiek) als een manifestatie van de exploratie van die ongekende mogelijkheden, waarbij de steeds groeiende verschillen overbrugd worden. De definiering van het verschil tussen de politiek en het politieke bleef een beetje vaag, ze noemde ‘het politieke’ in verschillende talen, ‘das politische’, ‘the political’, maar gaf verder geen definitie. Wat zijn de condities, die tot overbrugging van de tegenstellingen en grote verschillen kunnen leiden? Het gaat daarbij ook om de vraag, in hoeverre het negatieve, de ervaring van de onmogelijkheden van oplossingen voor de eigen situatie en voor die van het collectief dat leeft in de stad, je afzetten tegen anderen, etc. juist het uitgangspunt is voor het zoeken en vinden van creatieve oplossingen. Sassen noemde enkele voorbeelden van feestelijke optochten in de stad van bepaalde etnische groeperingen of juist een heel gemengd gezelschap, die behalve een feest ook uitdrukking zijn van ‘the political’. Mensen manifesteren zich dan in groepen, laten zien dat ze erzijn, en willen deelnemen aan het leven in de stad. In het verleden hebben steden in de wereld in verschillende beschavingen laten zien, dat het mogelijk is ondanks de grote verschillen vreedzaam samen te leven en een stadscultuur te ontwikkelen, waarbij voor iedereen mogelijkheden om vooruit te komen ontstaan. ‘The political’ werd vormgegeven, waarbij er door de migratie, door de toestroom van nieuwe bewoners, die eerst buitenstaanders waren een soort druk ontstond voor de ‘insiders, de mensen die er al lang woonden, burgerschap en ‘the political’ opnieuw vorm te geven, in regelgeving etc. Daardoor worden de buiten staanders tot ingewijden en kwamen er processen op gang waarbij mensen werden ingesloten. Wat ze in haar betoog niet aanhaalde, maar wat wel staat in een artikel dat ze schreef voor de Financial Times dat tijdens de bijeenkomst werd uitgedeeld is de stelling, dat met name de Europese grote steden enorme aantallen migranten ‘verwerkt’ hebben, miljoenen, uit Oost-Europa, maar ook uit Italie, waarbij ze de indrukwekkende cijfers in verschillende steden noemt, en dat men er in die steden (dus de mensen zelf die er wonen) in geslaagd zijn een min of meer geintegreerde stadssamenleving tot stand te brengen zonder oorlog. Dit in tegenstelling tot (natie) staten, die de grote ongelijkheid in de wereld en etnische en sociale tegenstellingen op de spits dreven en die altijd als antwoord op de grote tegenstellingen en ongelijkheden als antwoord gaven: de oorlog. Haar hele betoog draaide om deze probleemstelling, waarbij ze probeerde in te schatten hoe groot de kans is, dat evenals in het verleden de burgers in de grote steden, de civil society, erin zal slagen een bruisende, creatieve, vreedzame stadscultuur te ontwikkelen.
Als eerste indicator noemde ze cijfers van de toenemende ongelijkheid in inkomen van verschillende bevolkingsgroepen in de Verenigde Staten, met name tussen de 20% aan de top en de gemiddelde Amerikaanse arbeider. Deze inkomens verschillen zijn de afgelopen twintig jaar enorm toegenomen. Ze kiest overigens voor deze indicator van inkomensongelijkheid  omdat zij uitdrukking is van spanningen en ongelijkheden op andere gebieden: sociale ongelijkheid, etnische tegenstellingen, etc. Als je van die tegenstellingen en ongelijkheden uitgaat kom je in discussies die sterk beinvloed worden door die tegenstellingen en kom je in troebel vaarwater, als je enigszins op afstand de werkelijke gang van zaken wilt analyseren.
Een tweede indicator heeft betrekking op de vraag, in hoeverre mensen, individuen uit de achtergestelde gebieden, stadszones, erin zullen slagen ‘hogerop’ te komen. Wanneer individuen uit een achtergestelde wijk het goed maken, straalt dit af op de wijk, betekent dit dat aan de werkelijke problemen aandacht wordt besteed en deze mensen spelen een destigmatiserende rol in het publieke debat. Hierbij werden ook weer cijfers ui de VS gebruikt die ze noemde bij de analyse van de inkomensverschillen: in hoeverre hebben mensen afkomstig uit de lagere inkomensklassen de kans hogerop te komen, hoeveel procent lukt het, en hoe groot is de kans dat  kinderen van mensen uit de hoogste 20% naar beneden gaan?
Een derde indicator heeft betrekking op de vraag in hoeverre er evenals in het verleden tussen bevolkingsgroepen met verschillende inkomens een soort gemeenschappelijk besef van de urgentie van de noodzaak ontstaat, om de toenemende tegenstellingen te lijf te gaan. In hoeverre wil men de schier onoplosbare stedelijke problemen oplossen en een gemeenschappelijk issue te ontwikkelen dat de overbrugging van tegenstellingen symboliseert en een aanjaagfactor is voor het exploreren van de ongekende mogelijkheden?. In hoeverre krijgen allerlei groepen in de stad daarbij de kans, ‘the political’ vorm te geven en welke voorbeelden van die ontwikkeling zijn er?
Een vierde indicator. Bij die derde indicator komt ook de globalisering om de hoek kijken. Hierbij analyseerde zij de plaats van de stad of van grote steden in de wereld aan de hand van het voorbeeld van de mijnbouw, de twee grootste mijnbouwbedrijven ter wereld. Er werd een wereldkaart op het scherm getoverd, waaruit het volgende bleek. Het grootste mijnbouwbedrijf in de wereld is overal actief met verschillende productielocaties. Zuid-Amerika, Australie en Zuid-Afrika vooral. De  vele locaties werden op de kaart aangegeven. Maar als je kijkt waar hoofdkantoren van dat bedrijf gevestigd zijn dan zijn dat er maar enkele, Londen, Johannesburg en Melbourne. Dus de macht van die bedrijven concentreert zich in enkele steden, van waaruit een mondiale organisatie wordt bestuurd. Mondiale ontwikkelingen zijn niet alleen een abstractie, ze zijn concreet, de ontwikkelingen zijn zichtbaar en worden bestuurd vanuit de stedelijke machtscentra, slaan daar neer. De bevolking van grote steden kan op die manier een grote invloed op mondiale ontwikkelingen uitoefenen en daar sterk mee verbonden zijn. In het verlengde daarvan ligt de verbinding tussen het in de stad op een creatieve manier proberen te overbruggen van tegenstellingen en de mondiale ontwikkelingen. Mensen opereren bij het ontwikkelen van ‘the political’ niet alleen lokaal, in de stad, maar zijn verbonden met en produceren verbindingen met de grote wereld om de stad heen. ‘The political’ heeft een globale dimensie, waarbij vanuit het gevoel van urgentie voor de oplossing van ene probleem in bepaalde steden, wereldwijd een bepaald gemeenschappelijk issue kan ontstaan, vanuit een bepaalde stad, dat verbindend werkt. In dit verband noemde zij de stijging van de zeespiegel als gevolg van klimaatveranderingen. Dit voorbeeld werd gebruikt vanwege Amsterdam als de zeespiegel stijgt. Ze zei dat ze met dit betoog niet hoefde aan te komen in de woestijn van Nevada, waar de mensen op hoge vlaktes leven, want dan zeggen ze: waar heb je het over. Maar in Amsterdam weten we het wel. Geheel in de stijl van Al Gore en de klimaatverandering toverde ze vervolgens enkele kaarten op het scherm, waarbij  de gevolgen van de zeespiegelstijging in beeld werden gebracht. Wat gebeurt er, als de zeespiegel 10% stijgt en wat als hij 20% stijgt? Eerst Engeland. Dat valt mee. We zien een kaart van Engeland waar alleen aan de uiterste randen enkele gebiedjes rood zijn gekleurd: die lopen onder water, maar er wonen niet veel mensen. Dan New York. Dat is al minder. Maar die mensen met hoge inkomens die in de heuvels van Manhattan wonen zullen denken: wat kan mij gebeuren, ik woon hoog en droog.  Dan Midden China bij Sjanghai aan de kust. Dat ziet er niet best uit. Daar wordt gigantisch veel gebouwd, en grote gebieden lopen onder water. Tenslotte Nederland. Wauw! Bijna het hele land loop onder. De boodschap is duidelijk: vanuit de stad Amsterdam, waar gezien de desastreuze gevolgen de urgentie van het klimaatprobleem en de zeespiegelstijging erg gevoeld wordt, zou een mondiale impuls kunnen uitgaan naar een sterke mondiale beweging om dit op te lossen en het zou een issue kunnen zijn als voorbeeld waarbij de groeiende tegenstellingen in de stad overbrugd worden. Deze laatste conclusie sprak Sassen niet uit, maar de suggestie zat er sterk in.
Als mogelijke indicator van de hoofdprobleemstelling kwam  in de discussie na de inleidingen ook nog het internet, het world wide web ter sprake. In hoeverre biedt dit nieuwe kansen en mogelijkheden voor wereldwijde communicatie tussen zeer verschillende mensen en groepen? Sassen antwoordde dat dit laatste aanvankelijk wel het geval leek. Maar ze noemde Zuid-Amerika als voorbeeld van een tegengestelde ontwikkeling. Toen er daar nog weinig internet was, waren de gebruikers erg gericht op de Verenigde Staten en gebruikten ze engels als voertaal. Maar naarmate het internet zich ontwikkelde, werd het spaans belangrijker en communiceren de mensen daar veelal uitsluitend in het spaans, onderling. De ongekende mogelijkheden van het internet betekenen ook meer mogelijkheden voor nationalistische groeperingen voor onderlinge communicatie en propaganda, en voor rechtse groeperingen die de tegenstellingen willen aanscherpen. Het internet lijkt momenteel het nationalisme te bevorderen.
Een volgende indicator is het antwoord op de vraag, in hoeverre in de grote steden nog zeg maar informele ruimtes ontstaan, waar creatieve antwoorden op de toenemende tegenstellingen worden gegeven, publieke ruimtes vooral, waar mensen van vlees en bloed, die onderling zo verschillend zijn, elkaar ontmoeten en samenleven. Ze noemde als voorbeeld dat in de meeste in iedere geval Europese landen de regel bestaat dat wanneer een gebouw dat lang leeg staat  gekraakt wordt, de politie de krakers drie maanden de gelegenheid geeft een andere ruimte te zoeken. In dat gebouw, dat tijdelijk bezet is, worden dan allerlei winkeltjes en galerien geopend, kunstenaars kunnen in een atelier werken, etc. Saskia Sassen noemde daarbij dat het van belang is dat kunstenaars echt in de stad met hun kunst bezig kunnen zijn en niet zoals in New York, dat eigenlijk alleen maar een kapitalistische markt voor kunst is. Bestaan er in de stad zulke tijdelijke zones? Wordt het meer of minder?
Dergelijke publieke ruimtes of tijdelijke zones kunnen gebonden zijn aan bepaalde (etnische) groepen of lagen in de samenleving. Een van de studenten van Sassen heeft het internetcafe als publieke ruimte onderzocht, wat daar gebeurt en welke functie het heeft. Het bleek, dat dit in veel opzichten een belangrijke publieke ruimte voor communicatie was voor mensen uit een bepaalde etnische groep, maar nauwelijks voor de witte middenklasse.
De conclusie van Sassen is somber. Wanneer ze de indicatoren naloopt, ziet ze voornamelijk negatieve ontwikkelingen, die de tegenstellingen aanscherpen en de kans op stedelijke oorlogen groter maken. Wel benadrukte ze daarbij, dat we nog maar aan het begin staan van nieuwe ontwikkelingen en dat de uitkomst onzeker is. Ze formuleerde als haar taak en van haar medewerkers om de indicatoren verder te onderzoeken, waarbij van belang is de oorlogen die nu woeden in verschillende wereldsteden, zoals denk ik Rio de Janeiro, te onderzoeken en een speurtocht te ontwikkelen naar creatieve vormen van het vorm geven van ‘the political’. In dit verband noemde ze ook dat in datzelfde Rio de Janeiro positieve ontwikkelingen waren.

Het betoog van Richard Sennett sloot goed op haar betoog aan, waarbij Sennett vooral het architectonische ontwerp van de stad analyseerde. Daarbij ontwikkelde hij een kritiek op de hoofdstromingen in de architectuur van de twintigste eeuw, zoals van Le Corbusier uit de twintiger jaren. Als criterium voor zijn kritiek gebruikte hij de term ‘urban fabric’, dat door iemand in de zaal werd vertaald met: het sociale weefsel van de stad. In mijn ogen geen goede vertaling, want de ‘urban fabric’ is meer dan dat: het is juist de combinatie van het sociale weefsel met de fysieke omgeving, de gebouwen, de straten, de pleinen, de publieke ruimtes, de restaurants, etc. en de mogelijkheden om in die fysieke omstandigheden het sociale weefsel vorm te geven. Het is echt een soort stadsfabriek van ideen, producten, ruilhandel, etc. Sennett vergeleek de ‘urban fabric’ van zeg 50 jaar geleden met de ‘urban fabric’ nu. Daarbij is sprake van een fragmentatie in zones, werken, wonen, recreeren, die in de oudere steden minder aanwezig was. Maar ook een fragmentatie in zones van bevolkingsgroepen die niets met elkaar te maken (willen) hebben. (Ik hoop dat ik dit dele van het betoog goed heb begrepen, want ik werd afgeleid door een knippende fotograaf en een onrustige buurman)
Dit hangt samen met nieuwe vormen van controle, die ook betrekking hebben op de inrichting van de publieke ruimtes waar mensen elkaar ontmoeten en met elkaars aanwezigheid worden geconfronteerd en waarbij mensen ook in hun priveleven steeds sterker worden gecontroleerd. Er ontstaan daarbij nieuwe vormen van controle. Intrigerende vraag voor mij is, in hoeverre die nieuwe vormen van controle, die juist tot doel hebben om tegenstellingen te overbruggen, criminaliteit tegen te gaan en een harmonieuze stadssamenleving tot stand te brengen, in feite daarvoor juist belemmerend werken en die ontwikkeling tegengaan.

Mensen ontwikkelen in de publieke ruimtes een soort ritueel van strategien van naar elkaar kijken of juist niet, etc. Sennett noemde dit het drama (in de toneel betekenis van het woord) van het samenleven in de publieke ruimte. Dit was zijn vertrekpunt van zijn kritiek op de architectuur van de twintigste eeuw. Architecten als Le Corbusier in de twintiger jaren wilden dit drama elimineren. Ze vonden dat dit gebaseerd was op knellende conventies, en traditionele gewoonten, die de vrijheid en waarachtigheid van de individuen belemmerde. Zij streefden naar een functionele inrichting van de stad en de gebouwen daarin waarbij ze sterk redeneerden vanuit het centrum. (Niet perse het centrum van de stad, maar bijvoorbeeld ook van een wijk) Daar moesten gebouwen worden neergezet die een bepaalde hoofdfunctie hadden en daar werd de rest dan omheen gedacht, ook functioneel gescheiden. Gebouwen hadden een functionele betekenis. Daardoor verdween de ‘urban fabric’ van de oude steden. Hij noemde als voorbeeld ook de functionele kantoor-wolkenkrabbers die het resultaat zijn van deze filosofie. Kolossen in de stad die slechts een aspect van het menselijk leven vertegenwoordigen en waar eigenlijk niet wordt samengeleefd in de zin van integratie van verschillende functies van de stad, zoals wonen, winkelen, uitgaan, toerisme, werken. Er is eigenlijk dan ook geen stedelijk sociaal weefsel in deze gebouwen. In verband met de plaats van de publieke ruimtes in de stad kwam ook nog ter sprake wat heel snel ging en ik zit niet in de architectuur-kritiek, dat Aldo van Eyck iets van 700 kleine publieke ruimtes of zoiets in de stad Amsterdam had gecreeerd, en dat daarvan nog maar enkele over waren.

Sennett beperkte zich in zijn toespraak niet zoals Sassen tot een inschatting van wat er kan gaan gebeuren, maar hij ontwikkelde een soort alternatief voor de planning in de stad.
Daarbij gaat het om een ander concept van de ‘urban fabric’ waarbij vele functies met elkaar geintegreerd zijn. Hij wil daarbij die integratie tot stand brengen rond het werk dat mensen doen in bepaalde gebouwen. Hij noemde als voorbeeld de inrichting van een kantoor wolkenkrabber. Je zou daar binnen moeten kunnen gaan en dan vind je ahw een stad op zichzelf, met vele functies, winkeltjes, restaurants, kantoren, woonhuizen, waar ook publieke ruimtes zijn en je doorheen kunt wandelen. Na kritische vragen vanuit de zaal zei hij dat bijvoorbeeld schoonmakers geen sociaal leven op hun werk hebben. Ze werken vaak              ‘s nachts, hebben geen specifieke werkplek in het gebouw, hebben geen koffiehoekje en andere mogelijkheden om hun sociaal leven in dat kantoorgebouw vorm te geven. Dat zou moeten veranderen. Verder hield hij een betoog over de inrichting van de ruimte in Londen voor de Olympische spelen die daar schijnen te komen, en hij is daarbij betrokken. In de ruimte waar de Olympische spelen komen wonen enerzijds in een buurt veel migranten die een islamitisch geloof aanhangen, in een andere buurt wonen autochtone Engelse arbeiders. Hierin werkte hij ook weer zijn concept van de ‘urban fabric’ uit zoals het zou moeten zijn: niet werken vanuit een centrum, maar vanaf de randen met verschillende functies, naar het centrum toe.
Hij ontwikkelde zijn architectuurkritiek verder naar aanleiding van een vraag uit de zaal. Daarbij was de vraag, hoe de ‘urban fabric’ vorm gegeven zou kunnen worden of misschien vorm gegeven wordt, vanuit het concept van de compacte stad. De planoloog die deze vraag stelde zei dat in Nederland dit concept ontwikkeld was naar aanleiding van het feit, dat Nederland een klein land is, waar de ruimte schaars is en dat we toch ook veel groen willen behouden. Sennett antwoordde, dat in de twintigste eeuw juist helemaal niet efficient met de ruimte omgegaan is, ondanks het feit, dat nieuwe technologische ontwikkelingen dit wel mogelijk maken. Door de scheiding van functies, waarbij er van integratie geen sprake meer is, en er niet op vele plaatsen publieke ruimtes ontstaan, gaan we juist heel inefficient met de ruimte om. Mensen moeten veel reizen om van de een functie naar de andere te kunnen dagelijks en dat moet weer in een ruimtevretend concept gerealiseerd worden. 
S middags was er naar aanleiding van de lezingen een workshop in Slotervaart geweest waar een stuk of 15 personen aanwezig waren, van woningbouwverenigingen en architecten e.d., die voor ’s avonds vragen hadden voorbereid. Hamvraag was daar, hoe je ervoor kunt zorgen dat mensen die afkomstig zijn uit de periferie van de stad, dus de kinderen van ouders die weinig kansen hadden, kunnen doordringen in het centrum en zich mengen met de bevolking die daar leeft. Hoe krijgen zij toegang tot dat gebied? Dit kan ook de integratie bevorderen. Sennett antwoordde, dat dit niet het geval hoeft te zijn. Hij noemde in dit verband het verschijnsel van ‘symbolic etnicism”. Aan de hand van de geschiedenis van de Ierse migranten in Londen schetste hij, hoe de eerste generatie uit Ierland wegtrok, waar armoede en ellende heerste. De kinderen van deze eerste generatie deden het beter. Ze promoveerden naar betere wijken, hadden een hogere opleiding en betere banen. Maar juist daardoor werden ze letterlijk afgesneden van hun ouders, van de leefwereld van hun ouders, die uit Ierland afkomstig waren. Om dit gemis te compenseren, om contact te houden, ontwikkelde deze tweede generatie een idealisering van het mooie, ydillische, geliefde Ierland, een soort fanatiek nationalisme, waarbij de ellende die er heerste en die de ouders nog hadden meegemaakt  buiten beeld verdween. Dus de tweede generatie mengde zich met andere bevolkingsgroepen in de stad in betere wijken, maar ontwikkelde juist daardoor een soort fanatiek nationalisme waarbij ze zich afzetten tegen anderen.
Al met al zijn de conclusies van de twee wetenschappers somber. ‘The urban fabric’
waar mensen in stedelijke samenlevingen vreedzaam samenleven, wordt vernietigd, of althans er zijn tendenzen in die richting en er is onvoldoende tegenbeweging.

Piet van der Lende

(1)   Zie voor hun publicaties onder andere: Richard Sennett- De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhoff, 2006 en Saskia Sassen- Territory, authority, rights. From Medieval to Global Assemblages. Princeton University press, 2006.

(2)   Zie voor het artikel ‘The  migration fallay’, Financial Times 27 december 2004.

woensdag 16 januari 2008

Verplichting van cliënten om een activeringstraject te volgen terwijl ze afgekeurd zijn

Reactie van de Bijstandsbond op een brief van wethouder Hennah Buyne aan de gemeenteraad d.d. 11-10-2007 over verplichtingen van klanten om een reintegratie- of sociale activeringstraject te volgen terwijl ze volledig afgekeurd zijn.

 De Bijstandsbond heeft de publiciteit gezocht naar aanleiding van het feit, dat er het laatste half jaar steeds meer klanten van het DWI op het spreekuur komen met de klacht, dat ze volledig zijn afgekeurd en vrijgesteld van de sollicitatieplicht maar dat ze van de klantmanager van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) toch allerlei verplichtingen krijgen opgelegd op het gebied van sociale activering (vrijwilligerswerk met behoud van uitkering) of reintegratie-trajecten. Wanneer de keuringsarts van mening was dat de klant ook niet belast kan worden met dergelijke verplichtingen deelt de klantmager vaak mee, dat hij of zij dit advies naast zich neerlegt en dat men toch een traject moet volgen. Bij veel met name psychatrische patienten levert dit evenals de strenge controles op het gebied van huisbezoeken e.d. vaak slapeloze nachten en extra psychische problemen op. Sommige mensen geven aan, weer een terugval te krijgen en dat zij extra hulp moeten zoeken om de vaak stekelige gesprekken met de klantmanagers aan te kunnen. Huisartsen laten weten, de laatste tijd steeds meer mensen met deze problematiek op het spreekuur te krijgen.
Deze zaken werden aan de orde gesteld in een artikel in Het Parool van 4 september, waarbij werd aangegeven dat sommige mensen door een (psychiatrische) stoornis de verplichtingen die worden opgelegd in het kader van sociale activering niet aankunnen, en dat begeleiding van en zorg voor deze mensen moet gebeuren door daartoe opgeleide deskundigen en niet door reintegratiebedrijven, die vaak de kennis niet in huis hebben voor de begeleiding van deze zeer specifieke groep. Tevens werd erop gewezen, dat de gemeente de verplichtingen naar burgers toe gaat uitbreiden door de invoering van verplichte inburgeringscursussen zoals in de Baarsjes gebeurt. Onze krtiek was, dat je niet iedereen zonder aanzien des persoons kunt proberen de straat op te trekken en dat de medische situatie niet kan worden genegeerd, daar komen ongelukken van.
Dit geldt ook voor de verplichte inburgeringscursussen in de ‘ prachtwijken’ van Ellen Vogelaar. De Bijstandsbond vreest een enorme toeloop van de zogeheten hopeloze gevallen, die met psychisch geweld de straat worden opgesleurd. Wij vinden dat mensonterend.
De wethouder heeft naar aanleiding van vragen in de gemeenteraad gereageerd in een brief aan die raad gedateerd 11 october. Teneur van de brief: het valt allemaal wel mee, we wijken slechts in uitzonderlijke gevallen af van het keuringsadvies, we willen niemand aan de kant laten staan, dan laat je de mensen pas echt in de steek. Daarom worden we steeds strenger, het denken over reintegratieverplichtingen van uitkeringsgerechtigden is aan het veranderen. ‘ Er is een politieke en maatschappelijke wens om de effectiviteit van de uitstroom naar werk fors te verhogen’.
De wethouder geeft in haar brief vervolgens echter aan, dat adviezen van keuringsartsen bijna altijd worden opgevolgd.
Onze ervaring is anders. Wij vinden dat de wethouder de gemeenteraad verkeerd heeft voorgelicht. Wanneer beroep wordt aangetekend tegen de beslissing om in gevallen, waar de keuringsarts adviseert geen verplichtingen op te leggen, toch sociale activeringsverplichtingen worden opgelegd stelt men in bezwaar dat het standaardbeleid is dat mensen in principe niet worden vrijgesteld van die verplichtingen. Slechts in uitzonderingsgevallen kan daarvan worden afgeweken. Het is dus precies andersom als de wethouder zegt. In beslissingen op bezwaar wordt altijd naar dit algemene beleid verwezen. Wij hebben een hele rij voorbeelden van casussen waarin mensen niet worden vrijgesteld ondanks het advies van de keuringsarts.
Citaten uit de werkvoorschriften 7.1.3:
‘In Amsterdam is er voor gekozen om met name ontheffing te verlenen van de actieve sollicitatieplicht. Van de verplichting om mee te werken aan aangeboden voorzieningen of aan een gesprek over of een onderzoek naar reïntegratiemogelijkheden wordt in beginsel geen ontheffing verleend. Wel moet bij het aanbieden van een voorziening rekening worden gehouden met de actuele mogelijkheden en belemmeringen van de klant.’.
Onlangs is de brief van de wethouder besproken in de commissie van de gemeenteraad. Daar heeft de wethouder gezegd, dat er voor de klanten altijd de mogelijkheid is, in bezwaar te gaan. Daarmee ontkent zij de problemen en maakt zij zich ervan af. Want dit geldt voor mensen waarvan de arts heeft gezegd: het is het beste, dat ze met rust gelaten worden’. Deze mensen worden dus toch gedwongen moeizame gesprekken en juridische procedures te beginnen, die erg lang kunnen duren. Bovendien worden deze mensen niet door het DWI op de hoogte gesteld van wat de uitslag van de keuring precies is. Dit staat niet in de beschikking die ze krijgen naar aanleiding van de keuring. Het advies van de artds wordt niet meegestuurd. Hoe moeten de mensen dan weten, dat ze een grote kans maken in eventuele beroepsprocedures een kans te maken?.
En als het in gesprekken met klantmanagers ter sprake komt zegt deze soms ene voudigweg: ‘ wij hebben de bevoegdheid van het advies van de keuringsarts af te wijken
En u toch verplichtingen op te leggen’ .
Tenslotte wijzen wij erop, dat wij in het artikel in Het Parool ook gesteld hebben, dat dezelfde knelpunten gelden voor de verplichte inburgeringscursussen voor mensen, die geen uitkering hebben. Hierover en over andere vergelijkbare verplichtingen wordt in de brief van de wethouder helemaal niet gesproken.

P. van der Lende
Bijstandsbond

Mr M. van Hoof
VHM advocaten

dinsdag 15 januari 2008

Betrokken Amsterdamse organisaties richten Alliantie voor Rechtvaardig Amsterdam op

Een aantal Amsterdamse organisaties hebben de handen in één geslagen en het initiatief genomen om de Alliantie voor een Rechtvaardig Amsterdam op te richten. Aanleiding hiervoor is de zorg over de groeiende groep Amsterdammers die onder de armoedegrens leeft en de sociale, maatschappelijke, financiële en psychologische problemen voortkomend uit deze armoede en de reacties van de overheid daarop.
Het initiatief is genomen door diverse organisaties die actief zijn in het maatschappelijk veld in Amsterdam, waaronder Komitee Marokkaanse Arbeiders Amsterdam, Bijstandsbond, Aknarij, Protestantse Diaconie Amsterdam, Oost Alarm, Komitee Vrouwen en de Bijstand/EVA, en de Amsterdamse Raad van Kerken. De betrokken organisaties zijn op 18 mei en 19 juni 2007 voor het eerst bij elkaar gekomen om de problematiek rondom armoede te bespreken. Tijdens deze brainstormsessies is het besluit genomen om onder andere een conferentie te organiseren over armoede én om een alliantie op te richten voor een socialer en meer solidair Amsterdam. De Alliantie organiseert plenaire vergaderingen waarvoor vele maatschappelijke organisaties in Amsterdam zijn uitgenodigd om de conferentie en andere activiteiten voor te bereiden. De eerste plenaire vergadering werd op 30 november 2007 gehouden. Daar werd een manifest vastgesteld dat door maatschappelijke organisaties in Amsterdam kan worden ondertekend.

Hassan Ayi, Abdellah Tallal, Evelyn Schwarz, Piet van der Lende, Benito Callieri, Ton Hendrix, Abdellatif Demsir

Graag nodigen wij u uit voor de tweede plenaire bijeenkomst van de Alliantie voor Rechtvaardig Amsterdam (ARA) op Donderdag 24 januari 2008 om 19.30.

De bijeenkomst vindt plaats op 1e Helmersstraat 106.