dinsdag 12 december 2000

Bent u al een fictieve werknemer?

Gepubliceerd in vakbondsmagazine Solidariteit

Steeds meer werklozen gaan uitzendwerk doen of nemen een of ander flexibel baantje. Het arbeidsbureau gaat steeds meer met commerciele uitzendburo;s samenwerken en zet de werklozen onder druk om alles maar te accepteren. Door de grote werk­loosheid kunnen werkgevers altijd wel iemand vinden voor tijdelijk rot werk dat slecht betaalt. De arbeidskracht als wegwerpartikel. Een korte beschouwing over de commer­cialise­ring van de arbeidsbemiddeling in Amster­dam en de opmars van de fictieve werknemers.

Eerst iets over de aantallen uitkeringsgerechtig­den in de bijstand die in Amsterdam naast hun uitkering uitzendwerk of ander flexibel werk verrichten. Er zijn momenteel in Amsterdam ongeveer 65.000 bijstandsgerechtigden. 7000 van hen verrichten naast hun uitkering betaald werk. Dus ongeveer 1 op de 10. Het gaat hier om part-time banen, meestal tijdelijk, waarbij de inkomsten onvoldoende zijn om van te leven. Hoeveel uitzen­dar­beid daar bij is, is niet bekend. In de oude bijstandswet was er een bijverdiensteregeling, waarbij je 25% van wat je verd­iende mocht houden tot een maximium van ongeveer 280,- Geen vetpot, maar bij de schrale bijstandsuitkering een welko­me aanvulling. In de nieuwe bijstandswet hebben de gemeenten de vrijheid, een eigen regeling in te vullen. In Amsterdam bete­kent het, dat voor grote groepen de 25% regeling is afge­schaft. Daarvoor in de plaats is -in combinatie met bezuini­gingen- een ingewikkeld stelsel van scholings- en activerings­premies gekomen, waar bijna niemand iets aan heeft. Nu zou je misschien verwachten, dat door de slechtere regeling minder mensen erbij gaan werken. Maar dat is niet zo. Twee jaar geleden werkten op 70.000 bijstandsge­rechtigden nog 3500 naast hun uitkering, en nu zijn dat er dus 7000. De hele diskussie over de noodzaak van een groot ver­schil tussen minimum cao-lonen en bijstand om de werklozen financieel te prikkelen aan het werk te gaan is dus onzin. De markt voor flexibele arbeid wordt steeds omvangrijker, en als er werk is, zijn er heel andere veel belangrijker motieven voor werklozen om te gaan werken.
Naast die 7000 is er nog een omvangrijke categorie die dan weer een poosje werk heeft en dan weer niet. Dat kunnen mensen zijn die een tijdje WW afwis­selen met betaald werk, maar er zijn ook mensen die weer in de bijstand terechtkomen (free-lancers). In Amsterdam zijn er bij de sociale dienst per maand 1500 mutaties: mensen die instromen omdat ze werkloos worden, en mensen die uitstromen omdat ze werk hebben gevon­den. Hoe­veel mensen dan weer terugkomen in de bijstand is niet bekend. Ik heb wel eens pogingen gedaan, erachter te komen hoe groot de groep is-naast de min of meer permanente groep werk­lozen- die jarenlang afwisselend een uitkering en werk heeft. Bij de bedrijfsver­enigingen geeft men echter geen antwoord op schrij­ftelijke vragen dienaangaande. En bij de sociale dienst heeft men, voorzover mij bekend, de gegevens niet. 

additionele arbeid

En tenslot­te is er de 'additionele arbeid' de banen­pools en de Melkertbanen. De banenpool is sowieso een vorm van uitzen­darbeid: je bent in dienst van een werkgever, een soort ge­meentelijke pool, die je tijdelijk uitleent aan een andere instelling. De inlenende organisatie heeft vrij veel mogelijk­heden om je weer aan de dijk te zetten. In 10% van de gevallen werkt de banenpooler bij een inlenende organisatie, die de inleen-premie niet kan betalen. Deze mensen worden binnenkort weer aan de dijk gezet en je moet maar afweachten, waar je dan terecht komt. In de Melkert 2 rege­ling komt uitzendarbeid ook voor, bv de pool voor het midden en klien bedrijf in het Westerpark. In advertenties worden werkgevers als volgt aange­sproken: "MKB-pool voor al uw klussen. Werkjes waar­aan u niet toekomt. Of pieken met extra drukte. Te weinig werk om iemand in dienst te nemen. Maar af en toe iemand inhuren voor kort, flexibel werk, dat zou de oplossing zijn. De MKB-pool neemt mensen in dienst en leent die uit aan diver­se bedrijven. Per dag, of zelfs een paar uur". De bedoeling is, voorlopig 50 werklozen op die manier aan het werk te zetten, wie niet mee wil doen riskeert een strafkorting. En Manpower, het uitzend­bureau dat het organiseert heeft grootse landelijke plannen met deze formule. De werknemers verdienen het wette­lijk mini­mumloon (fl 2234,- bruto per maand). Maar... de inlenende middenstander betaalt slechts fl 5,- per uur, dank­zij 
18.000,- Melkertsubsidie per arbeidsplaats, waar de gemeente nog eens fl 14.000 bijlegt. Dat hier verdringing van bestaande betaalde arbeid zal optreden, hoeft geen betoog. Zlefs de partijen in het paarse kabinet hebben hun bedenkingen bij deze werkwijze. "De arbeidsmarkt moet geen De Slegte worden" zei het kamerlid Bakker (D'66). En concurrent Randstad ziet niets in het project: " De betrokkenen hebben geen betere kans op de arbeidsmarkt" en: "lagere loonkosten helpen in doorsnee sle­chts een klein beetje".
Al met al kunnen werkgevers voor het invul­len van hun op­roep-uitzend- en andere flexibele arbeid in toenemende mate putten uit een groot reser­voir aan werkzoekenden, die geen andere mogelijkheden hebben om aan het werk te komen. Voor de werkge­vers die hun aantallen flexibele arbeidskrachten willen uit­breiden is zo,n groot reservoir aan vaak wanhopige werkzoeken­den maar wat nuttig.

spreekuurvragen

Als het gaat om het vraagstuk van flexibele arbeid en uitzen­darbeid in combinatie met een uitkering komen er twee soorten vragen op ons spreekuur:
1. Uitzendbureau's worden in toenemende mate ingeschakeld in het systeem van arbeidsbemiddeling. De arbeidsbemiddeling wordt steeds meer een commerciele zaak. Handel in adressen en privegegevens van consumenten/clienten wordt steeds meer een miljoenenbusi­ness, waar enkele handige jongens en meisjes veel geld mee verdienen, zonder dat de gemiddelde werkzoekende er wat aan heeft. De krenten worden uit de pap gevist, de wat moei­lijker bemiddelbare werkzoekenden kunnen barsten. Hun gegevens komen ook terecht bij commerciele instellingen en bedrijven; solliciteren naar betaald werk waarbij je jezelf van je beste kant laat zien heeft dan helemaal geen zin meer. Hierbij komt het vraagstuk van de privacy om de hoek kijken. Clienten van de sociale dienst worden onder druk gezet zich in te schrijven bij uit­zendbureau's en daar hun hele hebben en houden op tafel te leggen. De vraag is dan in hoe­verre ze je daartoe kunnen ver­plichten, net als bij het ar­beidsbu­reau. Een nieuwe ontwik­keling is, dat arbeidsbu­reau's die dossiergege­vens van de ingeschrevenen doorsturen naar uitzendbureau's. Dit gebeurt landelijk en op grote schaal. Het arbeidsbureau stuurt je een briefje dat je dossiergegevens aan het uitzend­bureau worden gegeven tenzij je via een bijgevoegd formulier­tje bezwaar maakt. Nergens staat vermeld wat ze gaan doorgeven en aan welke uitzendbureau's. Ze vragen om een vrijbrief. Je moet zelf reageren als je het niet wilt. Dat heet negatieve optie. Volgens de privacy-wetgeving mag dat niet. In Utrecht, Amsterdam en Leeuwarden hebben belangenorganisaties stappen ondernomen tegen deze gang van zaken. Er is oa geprotesteerd bij de Registratiekamer. 
2. De tweede categorie problemen heeft betrekking op het feit, dat de nieuwe vormen van tijdelijk, flexibel werk en uitzen­darbeid totaal niet aansluiten op het huidige arbeids­recht en sociaal-zekerheidsrecht. In het arbeidsrecht kent men maar twee smaken: werknemers en ondernemers/werkgevers. Om te bepalen of iemand werknemer is, zijn allerlei criteria ontwik­keld. Er wordt loon betaald, je hebt een gezagsverhouding met je baas, etc. Maar op flexibel werk is die definitie vaak niet van toepassing. Staat een oproepkracht in een gezagsverhouding met zijn/haar baas? En wanneer dan? Juridisch gezien gaat het bijvoorbeeld bij free-lance werk om een over­een­komst tot het verrichten van enkele dien­sten. Maar is de opdrachtgever dan werkgever en de free-lancer werknemer? Dat is vaak ondui­de­lijk. Met alle gevolgen van dien. Heb je recht op een uitke­ring bij werkloos­heid of arbeidsongeschikt­heid? Ben je verze­kerd? Is er een cao van toepassing? Daarom hebben de bedrijfs­verenigingen en de belas­ting­dienst het begrip 'fictieve ar­beidsovereenkomst' ingevoerd. Dat wil zeggen: voor de belas­tingen en het arbeids­recht ben je een zelfstandige, maar voor de sociale verzeke­ringen ben je een werknemer, omdat ze iets verschillende definities hanteren.
Ach, vroeger was alles duidelijk. Je had arbeiders, die in loondienst waren bij kapitalisten. Tegenwoordig ben je 'fic­tieve werknemer'. Daar kun je hooguit een fictieve identiteit aan ontlenen en dat zal ook wel de bedoeling zijn. Of is er niets nieuws onder de zon?


Piet van der Lende

woensdag 4 oktober 2000

Zelfbeheer binnen het kapitalisme



Verschenen in Kwerk nr 3 jaargang 6 herfst 2000

Er zijn na de opkomst van het kapitalisme vanuit allerlei ideologiëen vele zelfbeheerprojecten geweest die tot doel hadden concrete alternatieven te bieden door de productie van goederen en diensten zelf ter hand te nemen. In dit artikel worden die pogingen kort opgesomd. Uit de geschiedenis van dergelijke projecten blijkt, dat je wel een alternatief kunt proberen te bieden, maar dat je toch leeft binnen het kapitalisme. Zodat vroeg of laat, langs ideologische weg of gewoon omdat je voor het voortbestaan van het project niet anders kan, de negatieve aspecten van het kapitalisme ook in het project binnensluipen. 

We hebben deze KWERK nu wel gewijd aan "eigen initiatieven van bur­gers", "zelfbeheer", "doe het zelf groepen", "burgers zelf vorm laten geven aan hun omgeving of aan zichzelf", maar om wat voor soort initiatieven en aktiviteiten gaat het hier eigenlijk? In mijn ogen gaat het om activiteiten, die in één of meerdere opzichten het tegenbeeld zijn van het kapitalisme, waarbij (groepen) mensen concrete alternatieven proberen te ontwikkelen door de productie van goederen en diensten zelf ter hand nemen op basis van idealen als solidariteit, gelijkwaardigheid in de beslissingen, kleinschaligheid, milieuvriendelijkheid, afschaffing van loonarbeid, doorbreking van de scheiding tussen hoofd- en handarbeid, etc.

Groepen die een alternatief proberen op te zetten hoeven zich volgens mij niet altijd volledig bewust te zijn van hun anti-kapitalistische daad. Het grote verschil met politieke partijen, vakbonden en sociale bewegingen van uitkeringsgerechtigden of bijvoorbeeld op het gebied van milieu is, dat deze sociale bewegingen primair gericht zijn op afschaffing of omvorming cq modificatie van de kapitalistische productiewijze: er worden eisen gesteld aan overheid en ondernemers om in de kapitalistische productie met bepaalde maatschappelijke doelstellingen rekening te houden. Het verschil is niet absoluut: ook in sociale bewegingen kan men een combinatie maken van zelf goederen en diensten produceren en eisen stellen aan het systeem, zoals in de kraakbeweging.

Kapitalisme

Omdat zelfbeheer-groepen vaak één of meer aspecten van het kapitalisme bestrijden, ga ik eerst kort de nadelen van het kapitalisme in haar zuivere vorm noemen en daarna opsommen, welke aspecten daarvan in zelfbeheer groepen worden bestreden.

Het kapitalisme is een productiesysteem, waarbij een kleine minderheid het overgrote deel van het kapitaal en de daaraan verbonden productiemiddelen (grond, machines, gebouwen) in bezit heeft en als enig criterium voor deze groepen geldt: rendement op het kapitaal. De grote kapitaalbezitters en banken eigenen zich een vast aandeel in de winst of de omzet toe. Kenmerk van het kapitalisme is, dat arbeid voornamelijk wordt verricht in loondienst: in ruil voor het beschikbaar stellen van hun arbeidskracht krijgen mensen een loon, zonder dat zij mede-eigenaar zijn van de productiemiddelen en zonder dat zij daar zeggenschap over hebben. In het marxisme zegt men: loonarbeid is diefstal. De eigenaar van de productiemiddelen eigent zich een deel van de waarde toe, die door de arbeiders in loondienst wordt geproduceerd.

De gevolgen van dit blinde productiesysteem zijn bekend: milieuvervuiling en armoede, omdat op basis van concurrentie maatschappelijke kosten worden geëxternaliseerd, monopolievorming, waarbij één of enkele aanbieders de markt beheersen en buiten de marktwerking om de prijzen bepalen, vervreemding door de scheiding tussen hoofd- en handarbeid en de scheiding van de werkenden van de productiemiddelen, etc. Dit kapitalisme bestaat althans in Europa niet in haar zuivere vorm; door ingrijpen van de staat maar ook door initiatieven van burgers zelf tracht men de nadelige gevolgen van het productiesysteem te bestrijden.

alternatieven

In het verleden zijn er vanuit een veelheid van ideologiëen pogingen geweest, projecten op te zetten, waarbij verschillende aspecten van het kapitalisme werden bekritiseerd en praktische alternatieven geboden door het zelf organiseren van de productie. Daarbij hoeft men er niet altijd naar te streven, het kapitalisme te vernietigen.

--- In de eerste plaats is er de bestrijding van de monopolievorming: vanuit liberale hoek werden in de negentiende eeuw vanuit de kleine middenstand die haar positie ondermijnd zag door de grote monopolistische ondernemingen, coöperaties opgezet, vooral landbouwcoöperaties, zoals de RABO bank, coöperatieve zuivelfabrieken en verzekeringsmaatschappijen of aankoopcoöperaties.

--- In de tweede plaats is er de kritiek op de loonarbeid en het kapitalisme als geheel: vanuit anarchistische hoek werden productieve associaties opgericht. Doelen waren vanuit een kritiek op de loonarbeid organisaties op te zetten, waarin dit principe was afgeschaft: door uitbreiding van deze associaties zou het kapitalisme langzaam maar zeker afsterven. Voorbeelden zijn aan het begin van de twintigste eeuw de Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB) en in onze tijd de Vereniging Solidair.

Een beetje een aparte tak van de productieve associaties zijn de pogingen, (landbouw)kolonies te stichten, waar de ideale maatschappij door leefgroepen of communes in practijk moest worden gebracht. Aan het begin van de twintigste eeuw was dat Frederik van Eeden met Walden en in onze tijd de vereniging NELK, Landelijk Netwerk Ecologische Kernen.

--- In de derde plaats zijn er pogingen de negatieve gevolgen van het kapitalistisch distributiesysteem te bestrijden: vanuit sociaal-democratische hoek werden vooral verbruikerscoöperaties van consumenten opgericht. Doel was door machtsvorming van consumenten het distributiesysteem te omzeilen. De leden van de coöperatie waren als consumenten eigenaar van het bedrijf, en ze konden zo lagere prijzen bedingen bij de groothandelaren. Deze consumentencoöperaties waren onderdeel van de politieke strijd van de sociaal-democraten, waartoe andere onderdelen behoorden, zoals de vakbonden en de politieke partij. Men wilde het kapitalisme niet afschaffen, maar omvormen.

In feite gaat het hier om de categorie, die de oorzaken van het feilen van het kapitalisme ziet in het distributiesysteem: de sociaal-democraten wilden op den duur het kapitalisme hervormen door in te grijpen in de distributie van de rijkdom waarbij via de staat een herverdeling van de rijkdom werd bewerkstelligd. Zo zou een kapitalisme met een menselijk gezicht mogelijk zijn. Ook bijvoorbeeld woningbouwverenigingen kunnen worden gezien als een poging, de verdeling van woonruimte niet geheel aan de markt over te laten.

In deze categorie past ook de recente stroming voor de invoering van LETS-systemen. Er bestaan in een stad als Amsterdam verschillende ruilsystemen, zoals LETS (Local Exchange Trade System), Het Gilde en de stichting Over en Weer. Aan het LETS-systeem ligt een hele filosofie ten grond­slag, die vooral uitgedragen wordt door de Aktie Strohalm in Utrecht. Principe is, dat je tegen een geringe vergoeding lid kunt worden van het systeem, en dat er eigen ruilmiddelen zijn, in Amsterdam de Noppes, waarmee diensten over en weer kunnen worden betaald. Dit kan van alles zijn, zoals het ruilen van tweedehandsgoederen, ter beschikking stellen van deskundigheid, etc. Uitgangspunt is, dat iedereen, ook bij­voorbeeld arbeidsongeschikten, wel iets hebben aan te bieden en dat in het systeem de armoede wordt bestreden, omdat tegen een geringe vergoeding in de vorm van noppes diensten en goederen kunnen worden verkregen.

Je hebt verder gewoon een rekening bij de noppesbank, waar op staat hoeveel noppes je hebt verdiend en hoeveel je schuldig bent aan anderen. Het is in feite buiten de geldeconomie om zelf een ruilsysteem opzetten, met eigen geld, waarin men geen rente krijgt op het kapitaal en ook mensen met weinig geld hun arbeid ' te gelde' kunnen maken.

--- In de vierde plaats zijn er initiatieven, die de nadruk leggen op het praktisch zelf-doen, waarbij de scheiding van hoofd- en handarbeid wordt doorbroken en die overigens kunnen plaatsvinden in het kader van allerlei sociale bewegingen. Zoals biologische tuingroepen van de Vereniging voor Ekologische Leef- en Teeltwijze (VELT). VELT is een van oorsprong Belgische belangenorganisatie van biologisch telende amateurtuinders, maar ook een soort alternatieve consumentenbond en een milieu-actiegroep zoals Milieudefensie. In Nederland zijn deze verschillende functies bij verschillende organisaties terecht gekomen.

--- Daarnaast zijn er vele groepen, die de gevolgen van de milieuvervuiling bestrijden door een deel van de productie, die maatschappelijk noodzakelijk is, zelf uit te voeren: groepen die zich bezig houden met arbeid op het gebied van milieu. Zoals natuurbeheerprojekten opge­zet door Stichting het Noord-Hollands Landschap, waarbij tientallen vrijwilligers en beroepskrachten in het Ilperveld de natuur in stand houden. Dit kunnen ook half of geheel professioneel werkende groepen zijn, die zich bezig houden met biologisch (dynamische) landbouw.

--- Alternatieve media richten zich op het weerleggen van de informatievoorziening in het kapitalisme, die vaak zeer éénzijdig is en waarbij kritiek op het systeem maar in beperkte mate doordringt. Dit zijn er vele, zoals de MUG, verschil­lende organisaties die uitzenden via SALTO, de Digitale Stad, alternatieve bladen zoals de NN, Solidariteit, Kwerk, etc.

In deze categorie horen ook de alternatieve archiefprojekten die zich bij het verzamelen van informatie ten doel stellen andere feiten in hun onderlinge samenhang naar voren te brengen dan gewoon­lijk in de reguliere media gebeurt. (AMOK, Kafka, Jansen en Janssen, het Staatsarchief).

--- Belangrijk is ook de alternatieve hulpverlening, zoals in Amsterdam de Witte Jas, spreekuren voor uitkeringsgerechtigden, allochtonen en andere doelgroepen (Info-Buitenland Oud-West, Autonoom Cen­trum, WBVA, Bijstandsbond, Komitee Vrouwen en de Bijstand, St. Baan, BBS, AMSOSA, KMAN, spreekuren in de buurten).

--- Er zijn nog vele andere voorbeelden te noemen, zoals derde wereld projekten, bijvoorbeeld Gered Gereedschap waar men gereedschap voor de Derde Wereld maakt. Tenslotte zou ik nog willen wijzen op buurtgroepen, zoals de bewonersgroep Hackfort-Huigenoort, die één van de flats in de Bijlmer met z'n 150-en hebben opgeknapt en die een zwartboek hebben geschreven 'Getto in wording'.

Wanneer je de wortels nagaat van het idee, een coöperatieve vereniging op te richten, als alternatief voor de op kapitalistische leest geschoeide productie, dan valt- naast het feit, dat vanuit vele ideologiëen pogingen werden ondernomen- op, dat de wortels van dergelijke coöperatieve verenigingen soms teruggaan naar voor-kapitalistische tijden. Ze zijn rechtstreeks terug te voeren op leefgemeenschappen, waarin begrippen als socialisme en anarchisme of communisme nog helemaal niet bestonden, maar waar men op basis van gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen en regelingen daarvoor, organisatievormen ontwikkelde om de samenleving te 'reguleren'. Voorbeelden zijn de vele begrafeniscoöperaties in ons land, waarvan de geschiedenis vaak teruggaat op pre-industriële burenhulpsystemen, waarbij de dorpsgenoten of de buren afspraken hadden gemaakt om elkaar in tijden van nood te helpen. Soms werd bij het begin van deze eeuw, tijdens de opkomst van het kapitalisme, de reeds eeuwen bestaande mondelinge afspraken tussen de buren vastgelegd in de statuten van een coöperatieve (begrafenis)vereniging. Blijkbaar zit het verlangen van de mens naar 'mutual aid', wederkerige hulp, zoals Kropotkin dat geanalyseerd heeft, minstens even diep als het concurrentiemechanisme.
Moeilijkheden die de groepen tegenkwamen

Een van de grootste moeilijkheden, die een groep tegenkomt als men vanuit kritiek op één of meer principes van het kapitalisme een project wil opzetten, is het gebrek aan (start)kapitaal. De opzet van ecologische leefgemeenschappen die door de vereniging NELK worden gepropageerd stagneert bijvoorbeeld omdat de aanschaf van een bepaalde hoeveelheid grond met huizen niet kan worden gefinancierd.

Bovendien duurt het enige tijd voor je voldoende producten op de markt hebt gebracht om ervan te kunnen leven, of om het kapitaal terug te verdienen. En in die tussentijd moet je toch leven, eten, heb je kosten. In het kapitalisme is het productiekapitaal in handen van zeer grote ondernemingen, die door diepteinvesteringen zeer goedkoop kunnen produceren omdat wordt afgezien van principes op het gebied van het milieu, zoals gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Het is moeilijk daar tegenop te boksen en een stukje markt te veroveren. 

De 'baanlozenbeweging' is een poging, dit dilemma op te lossen: met behoud van uitkering toch producten maken in een eigen project. Je hebt dan voor de lopende kosten een inkomen.

In onze tijd is kapitaalsgebrek ook vaak opgelost door je eenvoudigweg een deel van de productiemiddelen toe te eigenen. Een voorbeeld daarvan is de kraakbeweging: huizen, kantoren, gebouwen bezetten. Voor een deel werd deze beweging ingegeven door de woningnood: mensen wilden een huis om in te wonen. Voor een ander deel werd dit ook ingegeven door de behoefte aan een alternatieve maatschappij voor het kapitalisme: zelfbestuur, tegen cityvorming, etc.

De kraakbeweging is er nauwelijks meer, maar haar invloed is tot op de dag van vandaag groot. Er zijn vele woon-werk gemeenschappen uit ontstaan. In Amsterdam kan gedacht worden aan Tetterode. Principe van bijvoor­beeld Tetterode en het WG-terrein is, dat een woningbouwver­eniging het casco van een groot gebouw verhuurd aan een vereniging van gebruikers/onderhuurders tegen een lage prijs, die dan vervolgens zelf de inrichting van het gebouw, het beheer en het toelatingsbeleid bepalen.[i] Ook komt het echter wel voor, dat krakers gezamenlijk het pand hebben gekocht.

Deze principes zijn uitgebreid door meer van dergelijke projecten op te zetten: in Amsterdam het WG-terrein, het Y-tech gebouw aan de van Diemenstraat en de vereniging Archipel. Deze projecten zijn echter vaak gefinancierd door woningbouwverenigingen of de overheid middels subsidies. Je krijgt dan te maken met geldschieters of eigenaren van de machines en gebouwen waarmee je werkt, die hun eigen doelstellingen hebben.

inkapseling

En hiermee komen we ook op een tweede moeilijkheid die groepen tegenkomen: de principes van zelfbeheer op basis van sociale gelijkheid vanuit een kritiek op het kapitalisme, waarbij men op basis van solidariteit niet-commerciële projecten opzet, verwateren vaak. Wanneer het woon-werk pand is gelegaliseerd gaat iedereen een eigen project, bedrijfje of belangengroepje beginnen. Vaak volgens de beste kapitalistische principes, men wil met niemand meer wat te maken hebben en niemand werkt meer aan het gemeenschappelijke project: het woon-werk pand.

Als je wilt dat je project goed van de grond komt, moet je of volgens de principes van de 'baanlozenbeweging' werken, of een marktaandeel veroveren. En dat marktaandeel moet je veroveren op ondernemingen die volledig kapitalistisch werken en die dus wel kapitaal hebben om dure machines te kopen, en zeer goedkoop te produceren. Dus……

In de LETS-systemen ontstaat bijvoorbeeld in Amsterdam een koersverhouding tussen de Noppes en de gulden. 1 noppes is zoveel cent. En er ontstaan rijke en arme bezitters van Noppes. Sommigen hebben veel, bijvoorbeeld omdat ze de Noppesbank beheren, en anderen hebben weinig. Dus er zijn in het LETS-systeem mensen die veel guldens hebben en mensen die weinig hebben. Terug bij af.

Het bovenstaande geeft aan, dat je met je project/organisatie/groep niet in een vacuüm opereert: je opereert binnen het kapitalisme. In het verlengde van bovenstaand verhaal ligt de tendens tot oligarchisering en bureaucratisering: bestuurders van belangenverenigingen, coöperaties en projecten zijn gericht op het voortbestaan ervan en worden dus eerder met de inbedding in het kapitalisme geconfronteerd. Zij zien de instorting van het idealisme en de solidariteit in het woon-werkpand, of ze willen een concessie doen aan het kapitalisme om te overleven, maar de achterban wil het misschien niet, etc. Er komt een formele of informele hiërarchie in de organisatie, er komen gespecialiseerde functies, een hernieuwde scheiding tussen hoofd- en handarbeid, de herinvoering van loonarbeid door betaalde secretaresses, of andere functies, etc.

De teloorgang van coöperaties in de landbouw is een schoolvoorbeeld van het lot van dergelijke organisaties. De landbouw-coöperaties werden met de twee bovenstaande moeilijkheden geconfronteerd: gebrek aan kapitaal en oligarchisering. Daardoor hebben zij zich ontwikkeld tot pure kapitalistische ondernemingen.

Is deze inbedding in het kapitalisme te voorkomen? Is er een soort eeuwige strijd van steeds weer nieuw opkomende 'basis' bewegingen die weer voor zichzelf beginnen en dan weer… etc.? Mijn conclusie luidt in ieder geval dat bij projecten waarin men goederen en diensten poogt te produceren buiten het kapitalisme om, zonder politieke strijd gericht tegen de machthebbers, er geen geleidelijke vernietiging van dat kapitalisme volgt, hooguit een modificatie (aanpassing) van de markteconomie.

Piet van der Lende


maandag 18 september 2000

Reactie op de sociale nota van het Ministerie van Sociale Zaken gepubliceerd op Prinsjesdag.

De regering sluit de ogen voor het falen van de marktwerking door internationalisering van de arbeidsmarkt. Er dreigt een sociale dumping waarbij de nieuwe migranten onder slechte en onzekere arbeidsvoorwaarden betaald werk verrichten terwijl de werklozen aan de kant blijven staan. Feitelijk wordt een verlaging van het sociale minimum voor grote groepen ingevoerd. Het kabinet legt onvoldoende relatie tussen het beleid op nationaal niveau en de noodzaak, op Europees niveau minimumnormen vast te stellen voor de kwaliteit van de arbeid, de beloningsverhoudingen en een goed stelsel van sociale zekerheid. Formulering van een Europees sociaal minimum is noodzakelijk.

Het kabinet presenteert in haar sociale nota de al veel geproduceerde analyse, dat er enerzijds veel vacatures zijn terwijl anderzijds nog veel werklozen aan de kant staan. Als oplossing wordt gekozen voor intensievere begeleiding van (langdurig) werklozen door de sluitende aanpak, flexibele pensioenregelingen, verscherping van de toetredingsvoorwaarden tot de Werkloosheidswet en de WAO, bevriezing van de huursubsidie om de armoedeval tegen te gaan,  afschaffing van de renteaftrek voor consumptief krediet, verlaging van de rijksbijdragen voor de gemeenten bij de kosten voor de Algemene Bijstandswet. Kortom: het wordt weer moeilijker bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid een uitkering te krijgen, het sociale minimum gaat voor sommige groepen omlaag, en de werkzoekenden moeten worden gekneed en gevormd om te voldoen aan de nog immer hoge eisen van de werkgevers, die volledig autonoom blijven in hun personeelsbeleid. Aan positieve maatregelen denkt het kabinet oa aan extra investeringen in scholing, een leerrekening voor werknemers, extra plaatsen in de sociale werkvoorziening, nieuwe subsidieregelingen voor werkgevers, zoals fiscale tegemoetkomingen voor werkgevers die hun werknemers betaald ouderschapsverlof geven, uitbreiding kinderopvangplaatsen, tegengaan (leeftijds)discriminatie, etc. Dit beleid is echter gedoemd te mislukken omdat een visie op de internationale arbeidsmarktontwikkelingen ontbreekt en de negatieve spiraal naar beneden die daardoor wordt veroorzaakt wordt door de genoemde positieve maatregelen onvoldoende tegengegaan. Het zijn incidentele maatregelen zonder dat de ontwikkelingen werkelijk worden beinvloed. Door voortgaande bezuinigingen op de sociale zekerheid versterkt het kabinet de verarming voor grote groepen eerder dan dat zij die tegengaat.
De oorzaken van een hoog ziekteverzuim, toestroom tot de WAO en een hoge structurele werkloosheid, die het kabinet soms zelf in haar sociale nota noemt  worden niet aangepakt. Het kabinet constateert zelf, dat door de hoge werkdruk en andere stress bevorderende factoren en door de flexibilisering van de arbeid voortdurend arbeidsongeschiktheid of werkloosheid dreigt. Zij trekt hier echter niet de conclusie, dat de marktwerking faalt.

Falen marktwerking

Je zou verwachten, dat door de toename van het aantal moeilijk vervulbare vacatures  werkgevers gedwongen worden  hun eisen  bij te stellen en het werk meer aan te passen aan de leefsituatie en de individuele mogelijkheden van de werknemers, zodat ook de kansen voor langdurig werklozen toenemen. Dit is echter nauwelijks het geval.
In de eerste plaats is het de vraag, of er wel zoveel vacatures zijn. Werkgevers gebruiken het argument, om het bestaande personeel onder druk te zetten, en zich groter voor te doen dan ze in werkelijkheid zijn. Anderzijds wordt de potentiele beroepsbevolking op 1,2 miljoen geschat. En kunnen werkgevers uiteindelijk wel aan personeel komen, zonder de eisen die zij stellen bij te stellen. Dit is wat anders dan de juichende bewoordingen in de sociale nota over de dalende werkloosheid en de goed functionerende banenmachine.
In de tweede plaats zijn de budgetten in de collectieve sector (onderwijs en gezondheidzorg) door de jarnelange bezuinigingen onvoldoende om nu ook een aanpassing van het werk aan de mensen in plaats van andersom mogelijk te maken.
In de derde plaats lijken werkgevers erop te gokken, dat wanneer het vervullen van vacatures werkelijk een probleem wordt bij de productie, ze kunnen overgaan tot werving van nieuwe kant en klare arbeidskrachten en vaklieden uit het buitenland. In andere Europese landen is de werkloosheid groter dan in Nederland en er worden ook van buiten de EG weer op grotere schaal arbeidskrachten geworven. De uitbreiding van de EG met Oost-Europese landen zal dit effect nog versterken. De arbeidsbureau's gaan steeds soepeler om met de verstrekking van vergunningen in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen en er worden steeds meer inwoners van naburige europese landen in Nederland tewerk gesteld.

Internationale verdragen

Het zou onjuist zijn, de nieuwe migranten te verketteren en hen als bedreigers van de Nederlandse sociale zekerheid te zien. Zij worden vaak door de omstandigheden gedwongen in Nederland te gaan werken. Zij dienen dezelfde rechten te krijgen als andere werknemers. (Geen tijdelijke werving).  Willen het nederlandse sociale stelsel en redelijke arbeidsomstandigheden en voorwaarden stand houden dan zullen op internationaal niveau normen moeten worden vastgesteld. Momenteel onderhandelen de lidstaten van de EG over de opstelling van een grondrechten-charta dat tijdens de Europese top in Nice op 6 december zal worden vastgesteld. Dit charta dreigt een stelsel van vage formuleringen te worden, waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Onderhandelaars namens de Nederlandse regering en het nationale parlement nemen vage standpunten in. De Euromarsen tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting, een europese beweging voor redelijke sociale rechten in alle europese landen, eist een Europees sociaal minimum is noodzakelijk.
Dit minimum moet voor alle landen in de EG worden vastgesteld op 50% van het bruto-nationaal product per hoofd van de bevolking. De regering gokt echter eenzijdig op het klaarstomen van de arbeidskrachten voor de eisen van de werkgevers zodat de Nederlandse werklozen zouden kunnen concurreren met buitenlandse arbeidskrachten en laat de internationale ontwikkelingen verder op zijn beloop. Hierdoor komen wij in een negatieve spiraal naar beneden terecht, die ertoe leidt dat op den duur voor de nieuwe migranten, werklozen, arbeidsongeschikten en mensen die in Nederland al langer betaald werk hebben de situatie steeds meer zal verslechteren.

onwerkbare plannen

De verdere verslechteringen in de sociale zekerheid en de monomane visie van het kabinet op het onder druk zetten van werknemers en werklozen, door financiele en organisatorische maatregelen hoe dan ook betaald werk te aanvaarden of te behouden gecombineerd met onvoldoende positieve maatregelen leidt tot sociaal isolement, lagere uitkeringen en slechte arbeidsvoorwaarden.
De scheiding tussen publieke uitvoering van de uitkeringsverstrekking en privatisering van de arbeidsbemiddeling is in de praktijk onwerkbaar. De werkzoekende die in de spreekkamer met een functionaris wordt geconfronteerd, en onder druk wordt gezet een traject te accepteren weet vaak niet of hij met een commerciele arbeidsbemiddelaar of een ambtenaar van de publieke organisatie te maken heeft en in verschillende projecten wordt dit onderscheid door de betrokkenen met opzet vaag gehouden. Werkzoekenden krijgen over hun rechten dingen op de mouw gespeld, die in beroepsprocedures meestal geen stand houden en worden onder druk gezet mee te doen aan het gesjoemel van declaraties bij de subsidiegever door commerciele bemiddelaars. Ervaringen op het spreekuur van bovengenoemde organisaties bevestigen de bevindingen van de Rekenkamer dat er op vrij grote schaal fraude in de arbeidsbemiddeling wordt gepleegd.
Afgezien van het regelrechte gesjoemel en de fraude worden miljoenen besteed aan peperdure cursussen (er zijn eenvoudige cursussen van drie maanden die bijvoorbeeld per persoon fl 15.000,-kosten) waarvan de effectiviteit uiterst twijfelachtig is. Er bestaan op lokaal niveau vaak geen procedures en obkjectieve evaluaties van de resulten van projecten. Aan het beleid van  'case-managment', de individuele begeleiding, en andere trajecten wordt veel geld besteed, lijkt het wel. Zo trekt het kabinet in 2001 308 miljoen gulden uit voor begeleiding van 40.000 werklozen in het kader van de sluitende aanpak. Op het niveau van de individuele werkloze gaat het echter om beperkte bedragen, waarmee niet of nauwelijks de problemen van de doelgroep kunnen worden opgelost door de commerciele bemiddelaars, met hun peperdure cursussen.  Privatisering van de arbeidsbemiddeling leidt op lokaal niveau  tot een onsamenhangend beleid en een lappendeken van projecten en projectjes, waarbij de werkzoekende door de bomen het bos niet meer ziet en de bureacratisering eerder toeneemt dan afneemt. Er moeten ter controle van de commerciele bemiddelaars immers weer allerlei ingewikkelde aanbestedingsvoorwaarden en contracten worden bedacht, waarop door de overheid aangestelde controleurs moeten toezien. Maar het kabinet gaat weer veel (interdepartementale) onderzoekscommssies instellen, kondigt zij aan.

Sociale activering

De sociale activering is een doodgeboren kindje. Door de strakke koppeling van vrijstelling van de sollicitatieplicht  aan het volgen van een traject richting arbeidsmarkt, ook voor degenen, waarvan duidelijk is dat ze nooit meer betaald werk kunnen verrichten en de koppeling aan 'case-management' waarbij een ambtenaar het leven van de uitkeringsgerechtigde intensief moet volgen ontstaat veel wantrouwen bij de doelgroep om van de sociale activering gebruik te maken. Eigen initiatieven bloeden dood. Sociale activering en trajectbemiddeling naar (vrijwilligers) werk kennen een sterke bureaucratisering en betutteling, waarbij van bovenaf incidentele vaak tijdelijke projecten worden bedacht door ambtenaren vanachter hun bureau, zonder dat men zich afvraagt wat de betrokkenen nu zelf willen en kunnen. Uitkeringsgerechtigden moeten beloond worden voor hun eigen initiatieven en gestimuleerd worden deze te ontplooien door vrijstelling van de sollcitatieplicht en bijvoorbeeld onkostenvergoedingen.

Piet van der Lende



woensdag 23 augustus 2000

De geruchtenmachine

De geruchtenmachine draait sowieso al op volle toeren als het om de sociale dienst gaat. Er verschijnen soms vage berichten in de krant over calamiteiten bij de sociale dienst, terwijl clienten bij ons op het spreekuur komen met verhalen over haperingen in de uitbetaling van uitkeringen. Bijvoorbeeld in het Overtoomse veld, waar op een donderdag (uitbetalingsdag) honderden bijstandsgerechtigden naar het kantoor trokken omdat de uitkeringen niet gestort waren. Er ontstond een oploop en een gespannen sfeer, die gesust werd door aanwezige personeelsleden en bewakers en waarbij de mensen via het loket een contant bedrag kregen. Dergelijke gebeurtenissen worden versterkt door allerlei geruchten over wat er nu weer fout gaat.

De geruchtenmachine kwam echter pas goed op gang toen een groepje ambtenaren en anderen die betrokken waren bij de arbeidsbemiddeling in Amsterdam naar het Amerikaanse Wisconsin trokken om daar de methode van arbeidsbemiddeling in ogenschouw te nemen. De deelnemers aan de reis kwamen enthousiast terug. Zoiets moesten we in Amsterdam ook hebben! 

Maar voordat het model in Amsterdam kon worden gerealiseerd, moest er eerst nog heel wat worden overlegd en ruzie gemaakt. Wij hebben gesprekken gevoerd met diverse mensen, maar de interviews leverden geen duidelijk beeld op. Het bezoek aan Amerika en het vervolgoverleg vond plaats op initiatief van het onderzoeksinstituut Nijfer. Achter gesloten deuren vergaderden de ambtenaren van de sociale dienst, medewerkers van organisaties als Maatwerk, NV Werk, Arbeidsvoorziening en medewerkers van adviesbureau' s die door de verschillende gesprekspartners waren ingehuurd. Wij voerden gesprekken, maar veel kwam daar niet uit. Wat wel? 

Nu al kan worden opgemerkt, dat gemeenteraadsleden in het geheel niet betrokken waren bij de besprekingen. Hoewel, het gerucht gaat dat er ook gesprekken plaatsgevonden hebben met de toenmalige minister Melkert, die al in een vroeg stadium de grenzen van de mogelijkheden zou hebben aangegeven: geen privatisering van de uitkeringsverstrekking, wel van de arbeidsbemiddeling.

Tijdens onze gesprekken werd duidelijk, dat een experiment in Zuid-Oost met het Wisconsinmodel opgestart zou worden. Maar na enige tijd kwam het gerucht, dat door het leven gaat als de ' nacht van schiller' . Hier had de samenwerking definitief moeten worden bezegeld,  maar de verschillende gesprekspartners hadden grote ruzie  gekregen zodat alles weer op losse schroeven stond.  Onder de clienten van de sociale dienst zoemde wel het gerucht rond: alles wordt strenger, ze gaan ons dwingen verplicht vrijwilligerswerk te doen, en andere laakbare dingen, mensen werden bang en wantrouwig. De onderhandelingen mochten dan grotendeels achter gesloten deuren plaatsvinden buiten de Amsterdamse gemeentepolitiek om, er verschenen grote artikelen in vele kranten over de Amsterdamse plannen.  

Van de ' nacht van Schiller' bestaan verschillende versies. Een daarvan is, dat de toenmalige directeur van de sociale dienst, Hans Denijs binnengekomen zou zijn, toen iedereen al rond de tafel zat, en hij zou alle externe adviseurs de deur uitgestuurd hebben. Daarna had hij de andere aanwezigen een voor een de huid vol gescholden en had hij het hele experiment opgeblazen. Wat uiteindelijk uit de bus kwam, was een experiment in Zuid-Oost waarbij alleen de sociale dienst en arbeidsvoorziening gesprekspartners waren. Zo is het experiment er ook gekomen. 

De NV Werk startte echter -buiten directeur Denijs van de sociale dienst om- onderhandelingen met wethouder Krikke (VVD) van economische zaken over nog zo' n experiment. De hoofdrolspelers- Denijs en Verhey waren in dezelfde week in onderhandeling met resp. de wethouders van sociale zaken en van economische zaken over de financiering van de projecten.  Dit leidde uiteindelijk tot een experiment in Bos eb Lommer, waar NV Werk onderaannemer is van de sociale dienst en een soortgelijk experiment als in Zuid-Oost van de grond kwam.

Wij zouden hier verder de onderhandelingen van de afgelopen jaren kunnen proberen te reconstrueren uit de vele geruchten die de ronde doen, maar dat is niet de bedoeling van dit stukje. De bedoeling is duidelijk te maken, dat de gesprekken en onderhandelingen buiten de gemeentepolitici om achter gesloten deuren plaatsvonden, en dat pas achteraf en dan nog slechts gedeeltelijk debatten in de gemeenteraad plaatsvonden over het beleid. En er mochten dan voortdurend berichten in de krant verschijnen over de Amsterdamse plannen, die vaak hele of halve waarheden bevatten, omdat de journalisten vaak ook maar een of enkele onbevestigde versies van het verhaal kenden, een maatschappelijk debat tussen het maatschappelijk middenveld in Amsterdam, de politiek en de ambtelijke beleidsmakers was ver te zoeken, terwijl er toch ingrijpende beleidswijzigingen op het programma stonden. 

Hoe slecht de ontwikkeling van de afgelopen jaren geweest is, blijkt wel als we de geruchtenmachine verder analyseren. Zoals in het begin al opgemerkt wordt de machine gecompleteerd met geruchten van onderop, van de clienten, die met de nieuwe systemen van arbeidsbemiddeling worden geconfronteerd. Deels zullen hun verhalen tot stand komen door het aloude mechanisme, dat aan het begin van de straat iemand zijn pink heeft gebroken en dat-als het vele malen is doorverteld zo iemand aan het eind van de straat al zijn ledematen heeft gebroken. Maar de geruchtenmachine van onderop wordt ook veroorzaakt door het feit, dat de lagere ambtenaren, waar clienten mee te maken krijgen vaak ook niet weten wat de stand van zaken is, waarna ze maar wat tegenover de clienten beweren. Zoals het gerucht over Amsterdam Noord, waar werkgevers onder druk gezet zouden zijn. 

Een van de belangrijkste schakels in de geruchtenmachine is Het Parool. Jos Verlaan gunt ons regelmatig een kijkje in de diepste ziele roerselen van wethouders, gemeenteraadsleden en hoge ambtenaren en hij geeft naar eigen zeggen ware informatie over geheime onderhandelingen en machtsspelletjes op het stadhuis. Kees tamboer verwerkt in zijn artikelen regelmatig citaten uit geheime concept notaas, die vaak qua tekst aanzienlijk afwijken van wat de gemeenteraad onder ogen krijgt. De tekst verschillen tussen door niemand te verifieren concept notaas en de definitieve versies worden door Tamboer gebruikt om de wethouder van sociale zaken een veeg uit de pan te geven.
En de clienten van de sociale dienst of andere werkzoekenden lezen die artikelen in Het Parool dan weer, en zo komen de geruchten van bovenaf en van onderop bij elkaar, en vormen een geheel, de geruchtenmachine.
Een centraal gecoordineerd voorlichtingsbeleid over al die onderhandelingen ontbreekt.

De gemeenteraad lijkt pas bij de plannen te worden betrokken, als alles al in kannen en kruiken is.

En het wantrouwen van clienten van de sociale dienst en hun organisaties groeit. Iedereen die in de geruchtenmachine meespeelt heeft zo zijn belangen, meningen, contacten, gesprekken en onderhandse onderhandelingen. Niemand schijnt de regie in handen te hebben.

PvdL

woensdag 17 mei 2000

Verslag bijeenkomst met ambtenaren van het stadhuis over de werkgelegenheid en de arbeidsbemiddeling

 d.d. 17-05-2000

Aanwezig: een stuk of zeven ambtenaren, Harry, Piet, Els.

Het blijkt vooral een gesprek te zijn waarin de ambtenaren uitleggen hoe een en ander in elkaar zit.
Eerst wordt de organisatie bij de gemeente uitgelegd. De ambtenaren op het stadhuis maken deel uit van  een Bestuursdienst, die verdeeld is in 5 sectoren. Een van die sectoren is de MEC (Maatschappelijke, Economische en Culturele sectie?). Een van de poten van de MEC is de poot werk. Daaronder vallen drie dingen:
¨      De IDE banen en de NV Werk
¨      De KSR regeling, waaruit projecten betaald worden die uitgevoerd worden op stadsdeelniveau. Het was me niet duidelijk, of de KSR regeling een rijksoverheidsregeling is of een gemeentelijke, waarbij de budgetten uit de gemeentelijke begroting komen.
¨      Flankerend beleid. Dit heeft betrekking op het creeren van voorwaarden die het mogelijk maken dat mensen uitstromen naar werk. (Zoals kinderopvang)

Daarnaast is er nog -tijdelijk- de regie unit WIW. Daarvoor zijn twee wethouders verantwoordelijk. (Krikke en Kohler). Deze regie unit coordineert de geldstromen van het werkfonds WIW en sluit contracten af met onderaannemers. Het grootste deel van het werkfonds WIW gaat naar de dienst Maatwerk dienstbetrekkingen. Daarnaast gaat een deel naar de NV Werk, die de WEP plaatsen uitvoert.
Verder is er nog de sociale dienst, die voor scholing en activering weer contracten afsluit met onderaannemers voor scholing en actvering. Een deel van dit geld gaat naar de regio's. Inzet Zuid-Oost en Werk Mee Bos en Lommer worden gefinancierd uit het scholings en activeringsbudget.
De sociale dienst als uitvoerende instelling valt onder Kohler, voor de NV Werk en Maatwerk als uitvoerende instellingen is Krikke verantwoordelijk. Voor het flankerend beleid is Kohler verantwoordelijk.

Tatjana legt uit, dat er een probleem is, nl dat de instroom naar gesubsidieerde banen moeizaam verloopt. Daarom zijn er samenwerkingsverbanden met de sociale dienst.
En daarom zijn ook de projecten Bos en Lommer en Inzet Zuid-Oost opgezet. De eerste wordt uitgevoerd door de NV Werk, de tweede door het arbeidsbureau, waarbij mensen van de sociale dienst zijn gedetacheerd bij het project.
Gezien het probleem van de instroom in gesubsidieerde banen, is het 'case-management' ontwikkeld. De definitie daarvan wordt verderop uitgelegd.

Vervolgens komt iemand aan het woord, die het 'Arena-initiatief' uitlegt. Het 'Arena-initiatief' heeft geen rechtspersoonlijkheid, het is ook geen organisatie, er is geen beleidsplan, er staat eigenlijk niks op papier, het is een 'state of mind'. Dwz het is een manier waarop instellingen/instituties en personen die met werkgelegenheid en arbeidsbemiddeling te maken hebben informeel met elkaar in overleg gaan om het vraagstuk van de werkloosheid op te lossen. Het is begonnen dat de top van allerlei organisaties  van elkaar erkennen dat zij belang hebben bij het oplossen van de werkloosheid, zoals werkgevers, zelforganisaties van Antillianen, Surinamers, Ghanezen en commerciele arbeidsbemiddelaars zoals Randstad en Content. Werkgevers hebben er belang bij, dat vacatures worden vervuld, mensen hebben belang bij werk, etc. Zo ontstaat er een win-win situatie. Bemiddelaars waren altijd schematisch bezig, altijd bezig met een onderdeel, maar nu in het Arena initiatief zijn de lijnen korter, kan snel en informeel worden gewerkt. Op deze wijze is een grote pool aangeboord van mensen, die wel geschikt bleken te zijn. Gevolg: de werkloosheid is sterker gedaald dan elders ook bij de clienten van de derde en vierde fase.
Er gaat nu in Amsterdam West iets soortgelijks opgezet worden. Het probleem is daar wel, dat er een groot bestand aan werklozen is, die moeilijk te plaatsen zijn. Dus zijn er meer 'aanloop-projecten' nodig, met een langere aanlooptijd; in Zuid-oost was eer een groot bestand van mensen die makkelijk te plaatsen waren.
Het succes van het Arena initiatief is de haal en breng garantie, bedrijven aan de ene kant van de spoorlijn zeggen: we hebben die en die vacatures, zorgen jullie aan de andere kant van de spoorlijn voor scholing, etc dan nemen wij die.
Een voorbeeld is de grote bioscoop in Zuid-oost, die mensen uit ZO in opleiding genomen heeft. Dit willen ze ook in de haven.
Maar nogmaals, men wil de vormen van samenwerking die in Zuid-oost zijn ontstaan ook in West.

Emil Smit legt de kenmerken van de sluitende aanpak uit. Volwassenen die instromen in de bijstandsuitkering krijgen binnen twaalf maanden een aanbod wat hun kansen op betaald werk vergroot. Dit is dus anders dan vroeger, toen veel te laat werd gereageerd. Er ligt nu een wettelijke verplichting om binnen twaalf maanden een aanbod te doen, varierende van scholing, taaltraining en gesubsidieerde arbeid of werkervaringsplaatsen. De regeling heet '‘sluitende aanpak instroom moeilijk plaatsbare werkzoekenden’ . In Amsterdam is er de ambitie, om de feitelijke regeling breder te maken en ook te kijken naar andere dingen zoals schulden saneren, kinderopvang, behandeling van verslaafden in de Jellinek, etc. Zowel het aanbod als de doelgroep wil men verbreden. De komende vijf jaar moet de sluitende aanpak stadsbreed worden opgezet, om langdurige werkloosheid te voorkomen. Daarbij moet er zoveel mogelijk sprake zijn van een aanbod op maat. We hebben het economisch tij mee, er is meer geld beschikbaar, en de groep waar het om gaat wordt kleiner. Daarnaast is meer kennis nodig van wat mensen nodig hebben. Daarvoor is het ‘case-management’ ontwikkeld. Daarbij wordt als het ware per individu gekeken, wat heeft die nodig om aan het werk te komen en moeilijkheden op te lossen en de desbetreffende persoon wordt intensief gevolgd in zijn/haar pogingen, de problemen op te lossen.

Het case-management is het uitgangspunt bij:
¨      Sluitende aanpak (Niet regionaal georganiseerd)
¨      De inzet van prjecten per wijk (Wel regionaal georganiseerd)
¨      2400 jongeren project (sluitende aanpak voor alle jongeren tot 23 jaar)
Toelichting op dit laatste: er waren nog jongeren met een zo grote achterstand dat ze in de bijstand terecht kwamen. Door het nieuwe beleid moet dat worden veranderd.
¨      Bij het aanbieden van trajecten moet gezorgd worden voor:
¨      Zorg
¨      Flankerend beleid
¨      Doorstroom van mensen uit WIW banen naar de arbeidsmarkt.

Binnenkort is een eerste evaluatie van het case-management te verwachten. We kunnen dan zeggen: hoe ziet die groep eruit? Wat zijn de knelpunten?

Harry vraagt zich bij dit alles af, hoe het zit met de werkgevers. Worden die benaderd? Is er samenwerking mee? Wordt actief geworven om werkgevers zover te krijgen mensen uit de doelgroepen te nemen?
Het antwoord daarop is dat men er alles aan doet, om de werkgevers warm te maken voor het beleid. Er is veel publiciteit. In het kader van het Arena-initiatief wordt een sectorbeleid gevoerd, dat vermeld staat in het Actieplan Economische Structuur II
In het Actieplan staan voorbeelden van branches waarmee de gemeente aan de slag wil. Midden en klein bedrijf, 10.000 allochtonen aan de slag via arbeidsvoorziening, ICT call-centers.
Ook de horeca en de zorgsector zit in het sectorbeleid. In de toekomst komen daar het onderwijs en de industrie bij.
De ontwikkeling is goed; per maand komen er 1600 banen bij in de regio Amsterdam. Tegen de werkgevers in een bepaalde sector wordt gezegd: meld ons de vacatures, zodat wij de mensen kunnen opleiden.
Tenslotte: Volgend jaar zal een project starten, om 3500 mensen die bij Maatwerk werken extra te kijken, of die kunnen doorstromen.


maandag 3 april 2000

Waarom komen uitkeringsgerechtigden niet in verzet. Deel I

Op dit moment komen uitkeringsgerechtigden niet effectief in verzet tegen de afbouw van de welvaartsstaat. Daarvoor bestaan verschillende theorien die dat pogen te verklaren die allemaal een aspect zijn van de machteloosheid van uitkeringsgerechtigdengroepen.

1. De fragmentatie of heterogeniteitsthese. De belangenfragmentatie van uitkeringsgerechtigden ten gevolge van het sociale zekerheidsstelsel is ervoor verantwoordelijk, dat een verbinding van en allianties tussen verschillende belangengroepen niet of heel moeilijk tot stand komt. De
categoriale belangenorganisaties komen op voor het deelbelang van de eigen groep. Het is zelfs zo, dat ook weer binnen een bepaalde groep- bijvoorbeeld bijstandsgerechtigden- zich specifieke deelbelangen ontwikkelen op basis van een verschillende status in dezelfde uitkering. Langdurig werkloos, arbeidsongeschikt en vrijstelling van de sollicitatieplicht versus wat hoger opgeleide kansrijken die korter in de uitkering zitten. Of mensen met een stagecontract of een ID baan versus mensen die geen gesubsidieerde arbeid verrichten. In Amsterdam zijn er op zijn minst 5 treden op de ‘participatieladder’ waarbij iemand op een bepaalde trede andere rechten en plichten heeft en anders wordt benaderd dan iemand op een andere trede. Onder druk van de bezuinigingen wordt echter een deel van al die verschillende posities afgebouwd.

2. De homogeniseringsthese. De ontwikkeling van zo’n brede beweging is niet uitgesloten op grond van een politiek-juridische en financiele gelijkschakeling van uitkeringsgerechtigden. De invoering van een ministelsel en grote groepen die als gevolg van een blijvende massawerkloosheid langdurig op dezelfde minimumuitkeringen zijn aangewezen vergroten de kans op verzet. Deze these veronderstelt dat als de huidige regeringsplannen waarheid worden- het samenvoegen van Wajong, WSW en bijstand- en tegelijkertijd de WW grotendeels wordt afgeschaft en de werkloosheid toeneemt- de kans op effectief verzet van deze grotere homogene groep groter wordt. Om misverstanden te voorkomen: dit is niet een soort verelendungstheorie, waarbij iedereen het erg slecht heeft. Dan treedt these 5 in werking.

3. De uitvoeringskrisis these. Protestbewegingen zijn enkel te verwachten bij een acute krisis van het
uitkeringssysteem. Bijvoorbeeld een plotselinge grote toeloop of disfunctionerende uitvoeringsinstanties. Dit kan worden tegengegaan door inkapseling middels clientenraden, versoepeling van uitkeringsregimes of door stroomlijning van de organisatie. Inderdaad hebben we bv in Amsterdam in het verleden gezien, dat bij stagnatie in het uitbetalingssysteem iedereen tegelijk verhaal gaat halen en bij de uitkeringskantoren dreigende situaties kunnen gaan ontstaan die de potentie van een eerst spontane en daarna georganiseerde opstand in zich hebben.

4. De these van de politieke bronnenarmoede. Uitkeringsgerechtigden zijn principieel machteloos omdat ze nauwelijks beschikken over interne en externe politieke en financiele hulpbronnen en invloedsmiddelen. Het ontbreekt hen aan collectieve ontmoetingsplaatsen en aan mogelijkheden voor
ontregeling of verzet, zoals stakingen. Ze beschikken over weinig burgerlijke vaardigheden, leiderschapskwaliteiten en externe bondgenoten, waardoor de organisaties zwak zijn. Ik ben van mening dat deze these sterk moet worden gerelativeerd. Wanneer een grote groep mensen georganiseerd verzet wil plegen, komen de bronnen wel beschikbaar. Werklozen hebben in het verleden bewezen, dat ze wel degelijk druk kunnen uitoefenen middels allerlei ontregelings- en blokkade acties.

5. De apathie en berustingsthese. Een sociaal-psychologische verklaring. De werkloze maakt verschillende fasen door, die eindigen in berusting. Berusting is een rationele reactie op de beperkte sociale en politieke mogelijkheden van het uitkeringsbestaan. Een deel gaat het te slecht om in actie te komen.

6.De openheid of geslotenheid van het politieke proces. Er functioneert een duidelijke politieke statushierarchie m.b.t de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden. Dit is afhankelijk van het arbeidsethos, en daarmee de sociaal juridische legitimiteit, de electorale betekenis van bepaalde
groepen etc. Verder een specifieke regeringscoalitie moet rekening houden met de uitkeringsgerechtigden, die op haar stemmen. In de politieke krachtsverhoudingen spelen uitkeringsgerechtigden een rol. Deze these kan verklaren waarom de (vakbonds) organisatiegraad onder WAO-ers groot is terwijl AOW-ers in eigen bonden zijn georganiseerd en er rekening met hen wordt gehouden, terwijl bijstandsgerechtigden en werklozen nauwelijks georganiseerd zijn en er geen rekening met hen wordt gehouden. Ze nemen in de politieke statushierarchie een lagere plaats in en het politieke proces is voor hen moeilijker toegankelijk.