Ingezonden commentaar op thema in nummer 114
"Dat lijkt me behoorlijk overdreven"
Ook verschenen in Solidariteit nr 116
In een sympathieke brief zond Rob Gerretsen
de redactie een kritisch commentaar op de artikelen van Jan Müter en Piet van
der Lende in het thema "Stelsel sociale zekerheid - Alternatieve
financiering" in nummer 114 van Solidariteit (juli 2003). "Zij roepen
discussie op en die hebben we hard nodig."
Rob is onder meer van mening dat Jan en Piet
bepaalde veranderingen in de organisatie van de arbeid te sterk doortrekken.
Het lijkt dan of ze algemeen geldend zijn.
Zijn brief is samengevat in een zevental
punten.
1. In de stelling "de grote, verticale
productieorganisaties desintegreren tot flexibele netwerken van individuen en
bedrijfjes die zich aanpassen aan steeds wijzigende marktsituaties" slaan
Jan en Piet een beetje door. Er is wel sprake van een 'rise of the network
society' (Manuel Castells), maar deze is lang niet zover gevorderd als zij
suggereren.
2. Het gebrek aan sociale protesten in de
jaren tachtig en negentig tegen de verslechteringen van de sociale zekerheid en
arbeidsvoorwaarden lijken ze toe te schrijven aan een generatiewisseling op de
arbeidsmarkt (toestroom jongeren en herintredende vrouwen). Volgens mij is dat
een wel erg simpele verklaring.
3. Het akkoord van Wassenaar in 1982 is niet
het begin van de overlegeconomie. Deze heeft toch een veel langere
geschiedenis.
4. Jan Piet
spreken van een "omslag in de economie van een deels nog industrienatie
naar de nieuwe flexibele diensteneconomie". Ook dat is, volgens mij een
overdrijving. Vele 'diensten' hadden een industrieel karakter en veel van wat
vroeger tot 'de industrie' gerekend werd, had een dienstenkarakter.
Bovendien laat
onderzoek in de Amerikaanse 'diensteneconomie' zien dat technische beroepen een
groot en snel groeiend deel vormen van de arbeidsmarkt.
5. Ook de schets
van een 'nieuw type arbeidskracht' en de 'zelfstandige zonder personeel' is
zwaar aangezet. Jan en Piet noemen geen cijfers of percentages en onduidelijk
is hoever ongetwijfeld bestaande ontwikkelingen al zijn gevorderd.
6. Het is van
groot belang dat Jan en Piet de te volgen strategie van de vakbeweging en
sociale bewegingen op het terrein van de sociale zekerheid ter discussie
stellen. Maar ik betwijfel of de eis voor een nieuwe vorm basisinkomen, onze
strijd sterker zal maken. De discussie daarover is lang gevoerd. De eis voor
een basisinkomen is buitengewoon sympathiek. Bovendien is het propagandistisch
en moreel gezien terecht om voor iedereen een inkomen te eisen waarvan
fatsoenlijk te leven is.
Volgens mij is
het echter zeer twijfelachtig of een fatsoenlijk basisinkomen voor iedereen
binnen de kapitalistische verhoudingen realiseerbaar is. Het is daarnaast de
vraag wie de strijd daarvoor zou moeten of kunnen voeren. En leidt de eis voor
een basisinkomen niet af van de strijd voor behoud van banen en een sterke
algemene arbeidstijdverkorting, voor betere uitkeringen en het gratis of
goedkoper maken van publieke sociale voorzieningen, voor een vermenselijking
van het arbeidsproces ...?
Deze vragen nemen
overigens niet weg dat voor sommige groepen in de maatschappij wel degelijk een
soort van basisinkomen geëist zou moeten worden. Bijvoorbeeld voor ouderen,
studenten, mensen die niet meer kunnen werken en dergelijke. Maar veel van de
discussies over een basisloon hebben een beetje een fatalistische en
'vluchtende' inslag. De structurele massawerkloosheid lijkt aanvaard en de
ellende van de loonarbeid lijkt omzeild te worden. Arbeid is bovendien voor
veel mensen van groot belang, zelfs als de omstandigheden en voorwaarden niet
zo best zijn. En een goed georganiseerde arbeid(st)ersklasse is het revolutionaire
subject bij uitstek.
7. Jan en Piet
stellen dat de eis van de Euromarsen voor een Europees minimuminkomen van
"50 procent van het bruto nationaal product" nieuwe mogelijkheden
biedt. Duidelijk wordt echter niet waarom deze benadering beter past bij de
door hun beschreven herstructurering van de arbeidersklasse in Nederland en
andere landen en meer kans op succes geeft dan 'ouderwetse' actiemethoden voor
'ouderwetse' eisen.
Reactie op ingezonden commentaar
Veranderingen in de arbeid veranderen actiemogelijkheden
Ook verschenen in Solidariteit nr 116
Beste Rob, allereerst een woord van dank voor
je reactie. Te weinig woedt in onze linkse geledingen het debat en juist daarin
onderscheidt onze politieke cultuur zich zo weinig van de dominante polderlandse
verhoudingen. Je opmerkingen helpen ons en stellen ons in staat om onze positie
scherper te bepalen; onder meer door ons af te zetten tegen het standpunt dat
jij verwoordt.
Het themadeel van het zomernummer van
Solidariteit hebben we gebruikt om - ook zelfkritisch - terug te kijken op de
verloren strijd van uitkeringsgerechtigden en laagstbetaalden. En dus op de
gevoerde strategie in het licht van de door ons geschetste economische en
politieke veranderingen. Tenslotte vroegen we ons af hoe de verdeling van de
welvaart in ons land opnieuw aan de orde gesteld kon worden en een gegarandeerd
bestaansminimum bepleit.Ondanks het huidige offensief van rechts en opvattingen
in sociaal-democratische kringen dat de slachtoffers van het gevoerde beleid schuldig
zijn, delen velen de visie dat de inkomensongelijkheid in ons land kleiner moet
worden. Dit blijkt uit studies van het CPB. Onze agenda omvat onder meer een
zoektocht naar organisaties en personen die deze visie onderschrijven en die we
voor ons doel kunnen 'mobiliseren'.
Andere coalities
Welbewust hebben wij in onze artikelen elke
uitwijding over een basisinkomen gemeden. In de eerste plaats, omdat in het
daarover gevoerde debat de kwestie van de welvaartsverdeling niet rechtstreeks
wordt gesteld. Verder onderschrijven wij de leuze van 'bijdragen naar vermogen
en ontvangen naar behoefte'. En wel in een perspectief van 'bevrijding van de
arbeid' tot en met een 'bevrijding uit de arbeid', van duurzame economische
krimp en van arbeidstijdverkorting bij een afnemende inkomensongelijkheid. In
die zin kan ons misschien wel worden aangewreven dat wij persoonlijk de gesel
van de loonarbeid bewust mijden. Maar het idee dat wij de aard en wijze van de
maatschappelijke productie aan 'het kapitaal' zouden laten, gaat ons te ver.
Juist door het (opnieuw) problematiseren van
enkele bouwstenen van de verzorgingsstaat die nu voor onze ogen afgebroken
wordt, ontdekken wij mogelijkheden om tegenstellingen en belangenverschillen in
het heersende blok zichtbaar te maken. Zo zal een andere financieringswijze van
de sociale zekerheid, zoals een belasting op toegevoegde waarde, de
verschillende groepen kapitalisten en hun slippendragers tot een andere
'speelwijze' dwingen.
Wij nemen noch in politieke, noch in
praktische zin afscheid van het proletariaat en zoeken juist naar een coalitie
van andere maatschappelijke en politieke krachten dan die waarop wij de
afgelopen decennia hebben vertrouwd. Daartoe schuwen wij ook geen argumenten
uit de liberaal-democratische traditie. Deze heeft immers historisch gezien
niet alleen Bolkensteinen, Zalmen en Bossen voortgebracht. Ook marxisten komen
uit die traditie voort en anderen die voor een sterke en sociale 'staat'
pleiten, juist om het vrije democratische verkeer in de publieke ruimte mogelijk
te maken en te houden. In dat verband benadrukken wij dat onze 'gedroomde'
revolutie een democratische is.
Wij herkennen ons helemaal niet in het
'arbeiderisme' dat jij koestert. De visie, waarin mensen - ook tegen hun wil en
onder bedenkelijke voorwaarden en omstandigheden - via hun arbeid dichter bij
de hen toebedachte bestemming van revolutionair subject komen. Naar ons idee
manifesteert de 'klassenstrijd' zich op vele fronten, en zal voor elk front de
meest geëigende sociale basis moeten worden gezocht om tot organisatie te
komen. Wij voelen ons meer thuis in autonome organisaties, in zelfbeheer en
participatieve democratie. De goed georganiseerde arbeiders voeren helemaal
niet automatisch de solidariteit hoog in het vaandel. Om nog maar te zwijgen
over het feminisme en het antiracisme.
Generatiewisseling
Wat betreft de structuurveranderingen van en
in de productieorganisaties hebben we de ontwikkelingen niet willen
overdrijven. De situatie in veel werkplaatsen is, afgezien van enkele
technische innovaties, de afgelopen decennia vrijwel onveranderd. Daar is nog altijd plaats voor de 'gewone'
vakbeweging. We zijn het met je eens dat de verschuiving van de industrie naar
de 'dienstensector' voor een belangrijk deel gezichtsbedrog is. Tenminste als we
kijken naar de concrete inhoud van het werk dat mensen doen. Toch traden
belangrijke veranderingen op die de mogelijkheden tot belangenbehartiging en
collectieve actie voor een zeer groot aantal mensen niet onberoerd hebben
gelaten. Voor ons betoog is de kern daarvan dat die veranderingen doorwerken in
alle sociale verhoudingen tussen mensen in en rond de productieorganisaties. En
zo ook op hun mogelijkheden om in die productieorganisaties tot collectieve
actie te komen.
Eén van die vele veranderingen betreft de
uitbesteding. Het voorbeeld van de Hoogovens, nu Corus, in IJmuiden mag dat
illustreren. Het aantal vaste medewerkers is in de afgelopen dertig jaar
afgenomen van ongeveer 25.000 naar een kleine 10.000. Welbeschouwd lopen nog
altijd zo'n 25.000 arbeiders over hetzelfde terrein. Alleen nu werkt het
merendeel bij één van de zeer vele zogeheten onderaannemers en doet dat onder
een andere - vaak slechtere - CAO, als die al wordt nageleefd. In de jaren
zeventig was, bij wijze van spreken, één ordewoord van Arie Groeneveld genoeg
om het bedrijf stil te leggen. Nu liggen er steeds moeilijk te overwinnen
obstakels om tot een sociale en politieke eenheid te komen van alle werkenden.
Meer in het algemeen zien we een segmentering
van de arbeidsmarkt die tot uitdrukking komt in culturele en sociale symbolen.
Zo gaan werknemers en werkneemsters zich onderscheiden in consumptiepatronen en
leefstijlen en abonneren zich bijvoorbeeld op een daarbij horend 'life style'
magazine. De onderlinge verschillen zijn oppervlakkig, maar worden met
dergelijke symbolen benoemd en gecultiveerd. Dat raakt het bewustzijn van de
betrokken werknemers, in hun identiteitsbesef, hun vriendschappen, hun
vertrouwensrelaties en hun beleving van lotsverbondenheid, of het ontbreken
daarvan. En dat geldt misschien nog wel het sterkst voor de 'Europese'
modelwerknemer, de zelfstandige zonder personeel (zzp'er). De vakbekwame en
goedgeschoolde technici die in de geschiedenis van de traditionele vakbeweging
niet zelden een sleutelrol hebben gespeeld.
Deze ontwikkeling betekent dat op de
werkplaatsen een generatie arbeiders is ingestroomd zonder enige ervaring met
(vakbonds)strijd. In die zin willen we ook vasthouden aan onze stelling dat de
WAO wel degelijk heeft bijgedragen aan een relatief conflictloze
generatiewisseling op de werkvloer waar de nieuwe generatie direct onder een
neoliberaal en vakbondsvijandig regime aan het werk is gezet. Als een ultra
flexibele werknemer met een technisch beroep, zonder een rechtspositie en
beloning die te maken hebben met kwalificatie en ervaring.
Alternatieve financiering
Al sinds het midden van de jaren zeventig
verschijnen kritische, economische beschouwingen over de premiedruk van de
sociale zekerheid. Enerzijds sproot die kritiek voort uit het toenemend gebruik
en de groeiende aanspraak op de voorzieningen bij de neergaande conjunctuur van
die tijd. Anderzijds werd gesignaleerd dat de sociale lasten als onderdeel van
de loonkosten per bedrijfssector tot wel 40 procent uiteenliepen (binnen de
sectoren mogelijk nog meer dan tussen de sectoren). De meer arbeidsintensieve
sectoren droegen en dragen naar verhouding voor een groot deel de kosten van de
voorzieningen en volksverzekeringen. Zo stond er een bonus op een vermindering
van de betaalde werkgelegenheid, alsmede op 'zwarte' dienstverbanden.
Een tweede overweging was dat de
verzekeringsgedachte - van oorsprong de premiebetaling per werknemer - met het
verplichte, algemeen geldende en brede karakter van de voorzieningen was
achterhaald. Datzelfde gold voor de complexe, administratieve procedures van
'opcenten' voor elke andere regeling en voorziening. Uit deze kritiek zijn
voorstellen ontwikkeld om de sociale zekerheid niet langer uit 'opcenten' op
het arbeidsloon te financieren, maar uit een heffing op de toegevoegde waarde
die in bedrijven en instellingen wordt gerealiseerd als deel van de nationale
welvaart.
Inhakend op dit gedachtegoed en overwegend de
conjunctuur versterkende effecten van de huidige financieringswijze,
ontwikkelde Piet van Elswijk in de jaren negentig een alternatief plan voor de
financiering van de sociale zekerheid. Hij zag dat de financieringsproblemen
van het huidige bestel tot voorspelbare reacties leiden van verlaging van de
uitkeringen en bezuinigingen op overheidsuitgaven. Terwijl, opvallend genoeg,
de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Product, ook uitgedrukt per inwoner,
daarvoor helemaal geen aanleiding gaf. Dat voerde tot de dwingende conclusie
dat de verdeling van de welvaart niet deugt.
Wij komen tot de
conclusie dat de mondialiseringsbeweging een uitdrukking is van de wijzigingen
in de sociale en culturele verhoudingen in de arbeidersklasse. We ontlenen deze
conclusie aan de diversiteit van invalshoeken en organisaties in die beweging
en haar pluriforme karakter, zie de actiegroepen op verschillende terreinen, de
vakbondsgroepen, de milieu- en migrantenorganisaties, enzovoort. Tevens zien we
dat die beweging de 'oude' verdeling die langs allerlei inhoudelijke en
groepsscheidslijnen liep, in de praktijk heeft doorbroken. Wij denken dat in
die gevarieerde beweging de meer fundamentele vraag naar de verdeling van de
rijkdom in de wereld in de toekomst een centrale plaats zal innemen. Zo ook, de
verdeling van de totale welvaart, dus niet alleen de lonen. De eis van de
Euromarsen voor een Europees minimuminkomen en het vraagstuk van de
financiering van de sociale zekerheid sluiten daar op aan.
Piet van der
Lende en Jan Müter
(Nederlands Comité Euromarsen)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten