Hoe effectief is de invoering van
de neoliberale strafstaat en de techniek van het sociale panopticum als
onderdeel van de machtsstrategie? Boone c.s. zetten vraagtekens bij de gevolgde strategie.
Alleen opsluiten heeft geen zin en leidt tot zeer veel recidive. Er zou een
preventief beleid moeten komen. Dat werkt effectiever. En daarna is zorg het
meest effectief. Maar Boone c.s. schetsen niet hoe dit preventieve beleid
verder moet worden uitgewerkt. De combinatie beperkte sociale zekerheid,
uitbreiding van het civiel rechtelijk gevangenis-systeem en de techniek van het
sociale panopticum laten onverlet, dat we leven in een neo-logistieke orde, die
sociale ongelijkheden produceert en deze inpast in de orde. Zoals we reeds
hebben opgemerkt worden door de politiek van uitsluiting in de neoliberale
strafstaat en het ontbreken van reeele alternatieven velen in de arme wijken
gedwongen te leven in een situatie waarbij er een combinatie is van bijstand,
informele economie en flexibele, tijdelijke, witte of zwarte baantjes. De weg naar de bijstand in combinatie met
inkomen uit de informele sector wordt door de neoliberale strafstaat
afgesloten. Mensen die in de drugscene of anderszins in hun levensonderhoud
voorzien, worden steeds strenger gestraft en daarnaast worden mensen die niets
hebben gedaan in civielrechtelijke detentie cq opvoedingsinrichtingen
opgesloten. Dit betekent echter niet, dat deze informele sector verdwijnt. Zij
verschuift alleen maar naar terreinen, waar het toezicht van de staat nog
ontbreekt. Opgemerkt moet daarbij worden, dat de techniek van het sociale
panopticum ook in de Verenigde Staten wel wordt toegepast- en dat principes
daarvan ook door Europese landen zijn overgenomen, oa in de noodzakelijke samenwerking
met maatschappelijke particuliere organisaties. Wacquant noemt dit ook in zijn
boek straf de armen. De bijstand en een collectief stelsel van sociale
zekerheid is echter rigoreuzer afgebroken. Bovendien lijkt wat de organisatie
van het sociale panopticum betreft de invloed van de staat in Europa ook groter
te zijn.
Bestuurders blijven vasthouden
aan hun uitgangspunten. Bij politici van verschillende huize leeft de illusie,
dat in het licht van de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt, de flexibilisering ervan en de steeds
veranderende eisen die aan arbeidskrachten gesteld worden het mogelijk moet
zijn het aanpassingsvermogen van deze arbeidskrachten middels de sociale
techniek van het sociale panopticum zo op te voeren, dat bijna iedereen blijft
meedraaien in de carrousel van de neo-logistieke orde en dat ook kan. Zodat
sociale uitsluiting en uitvallen weinig
optreedt. Men voert een overheidsbeleid om dat te bevorderen.
Uit de explosie van het aantal gedetineerden in Nederland
voornamelijk de civielrechtelijke detentie, laat echter zien dat ook hier het
gebrek aan het daadwerkelijk verbeteren van de levenskansen en
arbeidsmogelijkheden van grote groepen uitloopt op een steeds directer
repressief beleid.
Als je de bestuurders van
gemeenten moet geloven werkt de techniek van het sociale panopticum wel. Het
aantal bijstandsgerechtigden daalt in Nederland, ondanks de nog steeds
bestaande massa-werkloosheid. Gemeenten publiceren juichend persberichten over
de effectiviteit van het beleid. Weer zoveel bijstandstrekkers minder! Is dit
een goed criterium om de effectiviteit van het beleid te meten? Het is immers
van belang voor een evaluatie daarvan vast te stellen waar die
bijstandsgerechtigden naartoe zijn gegaan, waar ze zijn gebleven. Het kan immers
zijn, dat heel andere oorzaken aan de vermindering ten grondslag liggen.
Bijvoorbeeld dat veel mensen in de bijstand tot groepen ouderen behoorden, die
de AOW-gerechtigde leeftijd bereikten. Of die overgingen op een andere
uitkering. Of die dakloos zijn geworden, of een beroep doen op alternatieve
bronnen van inkomsten, of gaan verhuizen naar een andere gemeente. Wanneer je
daarnaar vraagt, blijken de meeste gemeenten geen idee te hebben. Men weet niet
waar die bijstandsgerechtigden zijn gebleven. En men doet er geen onderzoek
naar. Er is een ziekelijke tendens in de maatschappij alles te willen weten en
te willen meten, maar hier houdt het plotseling op.
Men blijkt niet over de
managementinformatie te beschikken om de effectiviteit van het beleid werkelijk
vast te stellen. Van waar die onwil? Blijkbaar kan het de politieke niet
werkelijk iets schelen? Het blijkt, dat bij de uitvoering van de bijstand de
client-volg systemen, en andere computersystemen toch niet zo volmaakt zijn als
men wel graag zou willen. Er blijven vele witte vlekken op de kaart, mensen
kunnen zomaar ‘uit beeld’ verdwijnen. Bij de Dienst werk en inkomen in
Amsterdam heeft men jaren geleden geprobeerd een volmaakt computer volgsysteem
in te voeren, het NUS-systeem. Het werd een fiasco. Dit geval staat niet op zichzelf. Van duizenden jongeren heeft men geen idee wat ze doen. Ze zitten niet op school, werken niet, hebben geen uitkering, maar
staan wel ingeschreven in het bevolkingsregister, dus ze bestaan. In Amsterdam
heeft men besloten geheel in de trend van het sociale panopticum, dan maar een
huisbezoek bij deze jongeren af te leggen om te weten te komen wat ze doen. Dit
kost echter veel geld en menskracht, en het kan lang duren voor men alle
jongeren voortdurend in beeld heeft.
Waarom geen onderzoek naar de effecten?
De Zwitserse socioloog Kurt Wyss
stelt de vraag hoe het kan dat er geen onderzoek wordt gedaan naar de effecten
van de beleidsverandering als het gaat om de vraag wat er gebeurt met de mensen
die uit het systeem vallen en zonder uitkering zitten als gevolg van de strenge
maatregelen in het Workfare-systeem. En hij stelt de vraag waarom toch met het
beleid doorgegaan wordt terwijl in alle landen keihard is aangetoond dat het
beleid niet werkt en de uitstroom naar betaalde arbeid gering is. De
beleidsmakers en een deel van de wetenschappers die –in dienst van de
beleidsmakers- qua empirische basis aanvechtbaar onderzoek doen naar de effecten
van workfare lijken doof te zijn voor alle argumenten en onderzoeken die de
inefficientie en ineffectiviteit van het workfare concept aantonen. Men gaat
stap voor stap gestaag door op de ingeslagen weg, waarbij de bestuurders steeds
meer repressieve instrumenten ontwikkelen.
theorie
Wyss heeft daar een theorie over.
De retoriek die de invoering van workfare moet rechtvaardigen is dat er een
onderklasse dreigt te ontstaan en dat daarom de mensen die daarnaar dreigen af
te zakken moeten worden geintegreerd in de maatschappij. Dat moet met enige
dwang gebeuren op straffe van korting of zelfs stopzetting van de uitkering. Je
moet de mensen echt helpen (de retoriek van de sociaal-democraten zoals Tony
Blair) want mensen moeten zich middels betaalde arbeid kunnen ontplooien en
zelfstandig worden. Maar hierboven werd aangegeven, dat het effect van workfare
wat deze doelstellingen betreft gering is. Waarom gaat men ondanks alle
kritieke stug door? Omdat het workfare systeem wel werkt, bedoeld of onbedoeld,
maar op een andere manier. In plaats van integratie heeft de overgang naar een
workfare-systeem in werkelijkheid de
bedoeling te komen tot de creatie, handhaving, stigmatisering en isolering van
een afhankelijk gehouden minderheid, een onderklasse, die streng wordt
behandeld. Door workfare stromen de leden van die groep niet uit, ze worden
juist afhankelijk gehouden en er juist in vastgehouden en heen en weer
geslingerd tussen het ene traject en het andere, tussen de ene hulpverlener en
de andere, ze komen tot wat men noemt ‘recidive’, waarmee zij weer kunnen
worden gestigmatiseerd. Legio zijn de voorbeelden van werklozen die een
carriere van soms tien jaar achter de rug hebben waarbij ze zonder resultaat
van het ene traject in de reintegratie-industrie in het andere terecht gekomen
zijn.
Met de creatie van een
onderklasse dient men twee doelen. Ten eerste leidt het tot disciplinering van
de rest van de bevolking. Mensen die een conflict hebben met hun baas, of het
hoge werktempo maar nauwelijks kunnen volhouden zullen zich wel drie keer
bedenken voor ze ontslag nemen. Het workfare-systeem, met zijn mensonterende
arbeid in de work first projecten staat de mensen als een schrikbeeld voor
ogen. De tweede functie is, dat het afzonderen, zichtbaar maken en streng
behandelen van een minderheid in een zogenaamde onderklasse de mogelijkheid
biedt van projectie: de mondialisering, de flexibilisering van de arbeidsmarkt
en de verhevigde concurrentie tussen arbeidskrachten, ook met arbeidskrachten
uit andere (EU) landen leidt bij veel mensen tot een gevoel van
bestaansonzekerheid waaruit onbestemde onlustgevoelens uit voortkomen. Een
permanente onderklasse biedt de mogelijkheid van projectie: onlustgevoelens
voortkomende uit de onzekerheid over het eigen bestaan, worden niet omgezet in
kritiek op het maatschappijsysteem, het kapitalisme, dat tot de onzekerheid
leidt, maar kunnen worden geprojecteerd en afgereageerd op de onderklasse, die
voor een groot deel uit migranten bestaat. Op die manier blijven de werkelijke
oorzaken van de onlustgevoelens buiten beeld. Zo probeert men ‘de boel bij
elkaar te houden’ op een specifieke manier, waarbij een minderheid wordt
geslachtofferd.
Hoewel het boek met vele
historische sleutelteksten komt, ontbreken vooralsnog de historische documenten
die zijn theorie kunnen staven. Het blijft onduidelijk of er sprake is van een
bewust beleid, of dat bestuurders onbewust deze doelstellingen nastreven. Hij
verwijt verschillende wetenschappelijke onderzoekers naar de effectiviteit van
het workfare beleid wel, dat de empirische basis van hun onderzoeken zwak is,
maar dat geldt althans in dit boek ook voor de empirische basis van zijn eigen
theorien. Het wachten is op de klokkenluiders die de ware bedoelingen van de
beleidsmakers en hogere uitvoerders onthullen.
Andere doelen
De creatie en handhaving van een
onderklasse zou bedoeld of onbedoeld nog meer doelen kunnen dienen, die
overigens slechts kort door Wyss worden behandeld. Het is een middel om geld te verdienen. In de
eerste plaats de omvangrijke reintegratie-industrie, met haar vele bemiddelings
en adviesbureau’ s en organisaties. Maar ook in andere bedrijfstakken
(schrijvers en journalisten, uitgevers van boeken, media zoals televisie) is
het actuele thema van de integratie van de onderklasse en hoe die te realiseren
een goed verkoopbaar product. Nog een andere functie: De beleidsmakers
(politieke bestuurders en ambtenaren of sociale partners uit de hogere
regionen) proberen middels de inzet van vele miljarden niet alleen de
reintegratie-industrie te financieren, maar ook middels het mogelijk maken van
subsidies voor werkgevers en werken met behoud van uitkering in diverse vormen
de gecreeerde onderklasse weer direct een loondrukkende functie te geven.
Mensen die op deze gesubsidieerde arbeid worden ingezet doen vaak regulier
werk, waarbij mensen die dit werk eerst deden worden weggeconcurreerd, omdat de
gesubsidieerd werkenden gratis of zeer goedkoop zijn. De vakbeweging verzet
zich met name tegen deze laatste ontwikkeling, de verdringing van bestaande
betaalde arbeid, omdat daarmee rechtstreeks de arbeidsvoorwaarden en
omstandigheden in verschillende sectoren onder druk komen te staan en de
positie van werknemers verzwakt bij CAO-onderhandelingen. De vakbonden
verzetten zich minder tegen de andere bedoelde of onbedoelde gevolgen van
workfare: het projectiemechanisme en het disciplineringsmechanisme. De reden
daarvan is dat om daar kritiek op te leveren je een meer maatschappijkritisch
standpunt moet innemen en een offensiever beleid moet voeren ten aanzien van de
inrichting van de maatschappij waarbij je de maatschappelijke oorzaken van de
toenemende bestaansonzekerheid naar voren haalt. Dit zet echter de positie van
de erkende vakbonden als institutionele partner in de overlegmaatschappij van
werkgevers, werknemersorganisaties en overheid onder druk. Binnen de bestaande
kapitalistische verhoudingen hebben ook de vakbondsleiders en minstens een deel
van hun achterban belang bij een niet al te omvangrijke onderklasse, die
vervolgens onder controle wordt gehouden.
Schuld en boete
Een bepalend kenmerk van Workfare
is, dat als het om de vraag van integratie en aansluiting bij de maatschappij
van allerlei mensen gaat, het alleen maar van de goede wil van de
desbetreffende persoon, zijn of haar optimisme, vermogen om zich te
presenteren, geestelijke stabiliteit, etc. afhangt of dat gelukt. Het gaat er
dus bij workfare en alle daarmee samenhangende cursussen op het gebied van
scholing, empowerment-trainingen en andere cursussen om de wil van de betrokkenen
in een bepaalde richting te dwingen. De mogelijkheden van integratie van
individuen in de maatschappij hangt echter in sterke mate samen met de
verdelingsmechanismen in het kapitalistisch systeem en is niet alleen
afhankelijk van de wil van de betrokkenen. De meeste bedrijven zijn in een
kapitalistische maatschappij onder concurrentieverhoudingen totaal niet
geinteresseerd in langdurig werklozen. Zij hebben de keus uit arbeidskrachten
die ‘beter’ zijn. Juist die andere oorzaken worden in het workfare systeem
echter buiten beschouwing gelaten. Dit leidt ertoe, wat door empirische
onderzoeken wordt bevestigd- dat de workfare-methoden falen om een werkelijke
integratie te bewerkstelligen. Dit falen van het workfare systeem wordt echter
uitgelegd als de schuld van degenen die ondanks de genereuze financiele
middelen en inspanningen van de reintegratieconsulenten en andere hulpverleners
niet toegeleid kunnen worden naar de betaalde arbeid. Zij verschijnen dan in de
beeldvorming als de door eigen schuld in de bijstand of andere minimale
regelingen verblijvende onaangepasten die weigeren hun kansen te grijpen.
Hierop reageren de beleidsmakers
en hulpverleners met nog sterkere nadruk op de noodzaak van aanpassing van het
individu aan wat de ‘normale’ norm in de maatschappij is, waaraan veel mensen
weer niet kunnen voldoen, wat het schuldig zijn van het onaangepaste individu
versterkt. Pogingen tot integratie van mensen die in armoede leven of
gehandicapt zijn op wat voor manier dan ook zijn erop gericht mensen aan te
passen aan de ‘normaal’ functionerende, mannelijke, blanke, gezonde arbeider,
die weinig ziek is en geen gebreken kent. Daarbij blijven de bijzondere
behoeften van menselijke individuen buiten beeld. Juist onder de vlag van
gelijkheid- de betrokkenen moeten net zo ‘normaal’ worden als de meeste
anderen- wordt ongelijke behandeling gepraktiseert.
Kritici die streven naar een
integratie van gehandicapten in de maatschappij brengen vaak naar voren, dat
men niet moet beginnen met de individuele aanpak, maar dat men moet kijken naar
de verschillende sociale ruimten waar mensen functioneren zoals de prive sfeer,
openbare ruimten, arbeidsplaatsen etc. om die zo in te richten, dat mensen
zoals ze zijn dwz zonder ze te ‘normaliseren’ daarin kunnen meedoen. Daarvoor
is een breed spectrum van aanpassingen op infra-structureel,
arbeidsorganisatorisch en sociaal terrein noodzakelijk.
Het normaliseringsstreven van de workfare aanpak heeft
echter tot doel, zoveel mogelijk mensen tijdelijk geschikt te maken als gestandariseerde,
‘normale’ kant en klare arbeidskracht
voor de kapitalistische productie tegen een zo laag mogelijke prijs. Wie niet
aan die norm kan voldoen of er niet in slaagt die norm te bereiken is schuldig.
Drietraps raket
Het door Wyss uitgebreid geanalyseerde
brandmerken van de bijstandsgerechtigden en in zijn algemeenheid leden van een
onderklasse wordt georganiseerd in ‘begeleiding’, onder controle houden en
pogingen tot ‘normalisering’ op basis van een beleid met verschillende stadia
van ontwikkeling. Het is een soort trap met verschillende hierarchisch
ingedeelde treden, waarbij de bedoeling is dat de betrokkenen promoveren naar
een steeds hogere trede. Op iedere trede worden andere beheersinstrumenten
ingezet. In Amsterdam kent deze trap maar liefst vijf treden, waarbij de
bovenste, zevende trede het betaalde werk is.
Wyss onderscheidt drie
hoofdstadia. Op de onderste trede van de workfare-programma’s gaat het erom, de
afwezige bereidheid tot werken en het onvermogen tot werken van de werkloze bijstandsgerechtigden
te demonstreren en ten toon te spreiden. Daarvoor worden door de
uitvoeringsinstanties bij de betrokkenen bepaalde beperkingen betreffende de
bereidheid tot werken in een diagnose vastgesteld terwijl er tegelijkertijd
bijzondere maatregelen worden genomen, waarmee die beperkingen overwonnen
kunnen worden. In speciale scholings en arbeidsinzet programma’ s worden
arbeidskrachten deugden als punctualiteit, op tijd komen, hoffelijkheid
tegenover meerderen, bereidheid ingezet te worden etc. bijgebracht. Ook kan tot
de eerste trap behoren dat men bepaalde therapien moet volgen om allerlei
persoonlijke ‘zwakheden’ of gebrek aan motivatie te bestrijden. De kern van
deze programma’s bestaat er dus uit de werklozen de schuld voor hun werkloosheid
in de schoenen te schuiven. Natuurlijk ontdekken de betrokkenen zelf ook dat
dit gebeurt. Daarom kent de benadering van de betrokkenen door de klantmanager
een bepaald patroon. Zodra iemand niet van zijn of haar schuld overtuigd is,
kritische opmerkingen maakt, aangeeft dat de voorgestelde maatregelen geen
oplossing zijn, dan reageert de klantmanager keihard en scherp. En wanneer
iemand dan akkoord gaat met de voorgestelde maatregel en zo te zeggen ingestemd
heeft met het schuldig zijn aan het niet ‘normaal’ functioneren, wordt de
klantmanager plotseling uiterst voorkomend en welwillend.
Op de volgende, tweede trede
worden de betrokkenen gedwongen te gaan ‘werken’, in gesubsidieerde banen of
met behoud van uitkering. In de verschillende landen worden daarvoor van elkaar
afwijkende systemen ontwikkeld. 1 euro jobs, participatiebanen, etc. Feitelijk
gaat het er ook in dit stadium om, te demonstreren dat de betrokkenen niet
‘normaal’ kunnen werken, cq als ‘onzelfstandige’ persoonlijkheden naar voren te
brengen. Het gaat hier om arbeid die van betekenis ontdaan is omdat het
‘additioneel’, aanvullend moet zijn, en waarvoor geen overheidsbudgetten
beschikbaar zijn en om arbeid die niet commercieel geexploiteerd kan worden.
Het gaat om diverse werkzaamheden, zoals het schoonmaken van parken, graffiti
verwijderen, recycling van afval. In Zwitserland noemt Wyss het voorbeeld van
het timmeren van goedkope doodskisten voor mensen die niets hebben nagelaten en
hun eigen begrafenis niet kunnen betalen. Kort door de bocht gezegd stelt Wyss,
dat de als afval gestigmatiseerde mensen het afval van de maatschappij zo
goedkoop mogelijk moeten opruimen.
In de derde fase- die moet leiden
tot een ‘normaal’ gedrag in een ‘normale’ baan worden de bijstandsgerechtigden
in het bedrijfsleven tewerk gesteld, waar ze echter ook niet als de andere
werknemers worden behandeld, maar als een soort arbeider die tijdelijk
‘ingeleend’ wordt of tijdelijk tewerk gesteld met een fikse loonkostensubsidie.
In de Verenigde Staten ontstaan hele overkoepelende netwerken van grote
ondernemingen die op deze manier duizenden arbeidskrachten tijdelijk- voor een
half jaar of een jaar- in dienst nemen, om dan weer over te schakelen op
andere.
In de verschillende fasen worden in verschillende landen
uiteenlopende regelingen getroffen, maar die zijn alle gebaseerd op dezelfde
hierboven genoemde principes.
Tot slot
Wyss analyseert in het boek
uitgebreid de ideologische achtergrond van de workfare ideologie. Beter is het
niet te spreken van een bepaalde ideologie. Want het vervelende met de workfare
maatregelen is, dat vanuit verschillende levensbeschouwelijke overtuigingen
iets voor deze maatregelen te zeggen valt. Neo-conservatieven, neoliberalen en
sociaal-democraten hebben uiteenlopende visies op workfare en bediscussieren
die in de politieke arena, maar op de achtergrond werken ze nauw samen in de
uitwerking omdat ze er allemaal belang bij hebben. Wyss analyseert uitgebreid
de verschillen en overeenkomsten tussen die verschillende politieke stromingen.
Hiervoor heb ik al aangegeven,
dat een hele onderzoeks en media industrie qua inhoud van hun media leeft van
de discussie over ‘integratie’. Deze discussie komt gezien het bovenstaande in
een bepaald daglicht te staan. Pleitbezorgers van de ‘Nederlandse identiteit’
en wat dat dan moet inhouden en analytici van ‘de noodzaak van integratie’
pleiten in feite voor een normaliseringsconcept, waarbij een aanpassing van de
arbeidskrachten aan de vereisten van ondernemingen in de steeds meer in de
mondiale economie opgenomen samenlevingen tot stand komt. Daarvoor is
tegelijkertijd juist de creatie en in standhouding van een onderklasse
noodzakelijk. Maar die moet echter ook weer niet te groot en dus onbeheersbaar
worden.
Dus gaan de discussies over twee
grenzen.Ten eerste de grens tussen deze onderklasse en de rest van de
samenleving. Deze discussie wordt vooral gevoerd onder beleidsmakers,
onderzoekers en in de media. Zie de recente discussies over de prachtwijken van
Ellen Vogelaar, waar men wijst op het waterbed-effect: naast wijken die worden
opgeknapt ontstaan andere wijken die verloederen.
Ten tweede de discussie over de grenzen van het sociale
panopticum, het controle systeem waarmee de onderklasse in toom gehouden,
zichtbaar gemaakt en gecontroleerd wordt. Deze discussie wordt vooral
geinitieerd door mensen die eraan onderworpen zijn en kritische wetenschappers
en journalisten
Geen opmerkingen:
Een reactie posten