Waar ligt
het begin van de neoliberale revolutie?. Net als veel andere schrijvers
positioneert Richard Sennett het begin van de neoliberale revolutie in de
zeventiger jaren van de twintigste eeuw, toen er een einde kwam aan het
zogenaamde Bretton-Woods systeem.[1] De Overeenkomst
van Bretton Woods was een akkoord in 1944 gesloten tussen 44 landen dat
getekend werd in het dorp Bretton Woods in de Verenigde Staten. Dit leidde tot
de oprichting van het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en het
opnieuw invoeren van de goudstandaard. Het Bretton-Woodssysteem bestond er
onder andere uit dat de waarde van alle nationale valuta gekoppeld werd aan die
van de dollar en de dollar op zijn beurt gekoppeld werd aan het goud tegen een
vaste pariteit (35 dollar per ounce). Hiermee werd de dollar dan nu ook
officieel de belangrijkste munt ter wereld. Tijdens de Vietnam oorlog verloren
veel landen echter het vertrouwen in de Amerikaanse economie; zij gingen hun
munteenheden weer koppelen aan het goud, door goud op te kopen. Daarbij maakten
ze de vaste koers van hun valuta ten opzichte van de dollar ongedaan. In maart
1973 zagen de Amerikanen zich genoodzaakt de goudstandaard los te laten,
waarmee een einde kwam aan het systeem van Bretton-Woods, en landen gingen over
op koersen de los van elkaar konden fluctueren. Gigantische speculaties met
valuta werden mogelijk. Verder werden allerlei barrières voor de investering
van nationaal kapitaal over de grenzen opgeruimd.
Er kwam daardoor een enorm surplus aan investeringskapitaal vrij. Kapitaal dat in lokale of nationale ondernemingen en banken had vastgezeten kon veel gemakkelijker over de wereld worden verplaatst. In de olierijke landen in het Midden Oosten, bij banken, en bij de nieuw opkomende economiën in Zuid-Oost Azie popelde men om te investeren in nieuwe winstgevende activiteiten. In de jaren tachtig en negentig werd dit gevolgd door de activiteiten van grote pensioenfondsen en kleine investeerders, die eveneens op zoek waren naar nieuwe investeringsmogelijkheden.
Er kwam daardoor een enorm surplus aan investeringskapitaal vrij. Kapitaal dat in lokale of nationale ondernemingen en banken had vastgezeten kon veel gemakkelijker over de wereld worden verplaatst. In de olierijke landen in het Midden Oosten, bij banken, en bij de nieuw opkomende economiën in Zuid-Oost Azie popelde men om te investeren in nieuwe winstgevende activiteiten. In de jaren tachtig en negentig werd dit gevolgd door de activiteiten van grote pensioenfondsen en kleine investeerders, die eveneens op zoek waren naar nieuwe investeringsmogelijkheden.
Dat de oorsprong van de hier genoemde
ontwikkelingen in de zeventiger jaren ligt blijkt ook uit andere gegevens. In
1977 verscheen in Nederland een boek naar aanleiding van de
bedrijfssociologische studiedagen in dat jaar. [2]
In dit boek wordt geconstateerd, dat er toen al een toenemende tendens was van
industriële ondernemingen flexibele productieketens op te zetten, dus producten
niet meer zelf te produceren maar onderdelen in te kopen, fabrieken en machines
niet te kopen maar te huren, externe planningsbureau’s in te schakelen,
arbeidskrachten te leasen middels onderaannemers, uitzendbureau’s, contract
arbeid e.d. Deze ontwikkelingen deden zich het eerst voor in bedrijfstakken,
die in Nederland inmiddels zijn
afgebouwd, zoals de textielindustrie, de schoenindustrie en de scheepsbouw. In
deze bedrijfstakken volgde op deze flexibilisering uiteindelijk het verdwijnen
ervan uit Nederland. Door de genoemde organisatorische wijzigingen in de
productie waarbij men taken en functies liet uitvoeren door externe
ondernemingen kon men bezuinigen op de loonkosten omdat de toeleverende
bedrijven in een moordende concurrentie waren verwikkeld die ze afwentelden op
slecht georganiseerde werknemers door hen lagere lonen uit te betalen en was
het makkelijker, het bedrijf te sluiten. Men hoefde dan in feite alleen een
sociaal plan met de vakbonden af te spreken voor de kernwerknemers, terwijl de
contracten met externe partners eenvoudigweg werden opgezegd. De ontwikkelingen
zouden wat dit betreft zelfs al zijn begonnen in de zestiger jaren, tijdens de
periode van hoogconjunctuur toen de ‘herstructurering’ van die oude
industrietakken op gang kwam. In het boek gaat men er nog van uit, dat de
overheid door een geplande ‘sector-structuur politiek’ de ontwikkelingen in het bedrijfsleven direct
kan beinvloeden. Dit hield in, dat de overheid een beleid voerde, waarbij
verliesgevende ondernemingen werden gesteund wanneer men dat van belang achtte
voor een samenhangende industriële structuur.
Ook Lois Wacquant situeert het
begin van de neoliberale revolutie, of eigenlijk wat hij noemt de 'neoliberale
strafstaat' aan het einde van de zestiger jaren, begin van de zeventiger jaren.
Hij noemt daarbij weer een ander aspect. Wacquant zegt dat de neoliberale
strafstaat een reactie was op de burger-rechten beweging van Martin Luher King
die in de zomer van 1966 begon in Chicago. Bij deze campagne werd ernaar
gestreefd, de zwarten in de getto's meer rechten te geven en van Chicago een
'open' stad te maken zonder getto's. Deze pogingen om van Chicago een stad te
maken zonder segregatie werd in de kiem gesmoord door repressie van de kant van
de staat door de inzet van 4000 man 'National Guards' en woede uitbarstingen
van een blanke menigte, en door aanvallen en aanklachten in de gevestigde media
zoals de Chicago Tribune. Maar er was ook verbeten verzet van het
gemeentebestuur, het gerechtelijk apparaat en de vastgoedsector. [3]
De liberale blanken die King hadden gesteund bij zijn verzet tegen de
segregatie in het zuiden keerden zich nu tegen hem. Zij verweten hem dat hij in
de getto's onverantwoord en provocerend te werk ging. Dit alles veroorzaakte een
heftige tegenreactie, die de daaropvolgende twee decennia steeds sterker zou
worden en die uiteindelijk de brandstof zou opleveren om het welfare-systeem in
de Verenigde Staten af te bouwen (met name veel afro-amerikanen in de getto's
waren noodgedwongen op dit systeem aangewezen), de steden aan hun lot over te
laten en het lokale en federale strafapparaat sterk uit te breiden. Het effect
van deze ontwikkelingen was, dat de bevoorrechte positie van de blanken in de
steden werd gehandhaafd en de getto's de functie bleven behouden van
leverancier van goedkope ongeschoolde arbeidskrachten in de zich
flexibiliserende economie, op basis van maatschappelijke discriminatie van een
groep paria's.
Dit
zou de basis zijn van de neo-conservatieve revolutie, die eerst Nixon en later
Reagan aan de macht bracht.
Aan het begin van de zeventiger jaren
van de twintigste eeuw kunnen verschillende historische feiten worden genoemd
die het begin van de neoliberale ontwikkelingen lijken te markeren. Het eerste
praktijkexperiment met de neoliberale politiek vond plaats in Chili, na de
bloedige staatsgreep van 11 september 1973. Het nieuwe regime onder leiding van
generaal Pinochet voerde een heftige repressie tegen politiek links en de
arbeidersbeweging. Politieke partijen en vakbonden werden verboden en duizenden
activisten werden gevangen genomen vermoord of verdwenen. Een groep Amerikaanse
economen onder leiding van Milton Friedman werden door Pinochet als adviseurs
aangenomen en kregen de kans om hun neoliberale opvattingen in praktijk te
brengen. De politieke en sociale omstandigheden waren natuurlijk ideaal om de
winsten te verhogen en de internationale concurrentiepositie van de Chileense
bedrijven (en de daar gevestigde multinationale ondernemingen) te verbeteren.
Effectief verzet ertegen was onmogelijk. Zie
Naomi Klein, de shockdoctrine.
Uit het bovenstaande blijkt, dat zich tal van
politieke en economische ontwikkelingen hebben voorgedaan die het begin van de
opkomst van het neoliberalisme lijken te markeren.
[1] Zie voor de relativerende
opmerkingen over het beginpunt van de ontwikkelingen voetnoot 3.
[2] A.W.M. Teulings (red)
Herstructurering van de industrie. Praktijk, beleid en perspectief. Samson
reeks arbeidsverhoudingen.
[3] Lois Wacquant - Straf de
armen. Het nieuwe beleid van de sociale onzekerheid. blz 232 e.v.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten