Vooral bepaalde etnische groepen
worden door de structurele massawerkloosheid getroffen. Zij behoren vaak tot de
stroom van migranten die ondanks de structurele werkloosheid als arbeidskracht
tijdelijk in de economie nodig zijn waarbij zij zich met hun lage inkomen
vestigden in wijken met goedkope huurwoningen. Loononveiligheid,
bestaansonzekerheid en sociale onzekerheid als gevolg van de afbouw van het
bijstandssysteem komt in de grote steden voor op bepaalde sterk geconcentreerde
plaatsen en treft met name bepaalde bevolkingsgroepen, die verdeeld zijn langs
etnische scheidslijnen. Bij de structurele, chronische werkloosheid is in deze
wijken de bevolking meer dan gemiddeld werkloos en aangewezen op contracten
voor werk van een bepaalde korte duur en concentreert het leven op of onder het
bestaansminimum zich in deze wijken. Tijdelijke en flexibele aanstelling in een
functie wordt de norm voor de arbeidsmarkt in deze wijken.
Overigens ontkent een onderzoeker
als Wacquant dat er in de Europese steden sprake zou zijn van gettovorming in
de klassieke sociologische zin van het woord. Getto’s zijn territoriaal scherp
van de rest van de samenleving afgebakende gebieden, waar een bepaalde etnisch
homogene bevolkingsgroep woont, met een gemeenschappelijke taal en cultuur, die
instituties ontwikkelt parallel aan de instituties van de omringende
maatschappij. Communicatie tussen dit scherp afgebakende territorium en de
omgeving vindt nauwelijks plaats. De omgeving ontwikkelt daarbij allerlei
vooroordelen over het leven in het getto. Dergelijke getto’s kwamen voor in de
zestiger jaren in de Amerikaanse steden. Wacquant wijst erop, dat het zwarte
getto in de Verenigde Staten tegelijkertijd een instrument ter controle en van
afweer was van de rest van de maatschappij, dus tegenover een kaste, die als
minderwaardig ten opzichte van andere groepen mensen werd beschouwd.
In de grote Europese steden is de
ontwikkeling anders. De stadswijken waar de armoede zich thans concentreert
kennen een bevolking van een etnisch gezien zeer heterogene samenstelling. De
mensen hebben geen gemeenschappelijke, van de omgeving afwijkende taal en
etniciteit of cultuur. Er worden geen parallelle instituties ontwikkeld op
basis van een gemeenschappelijke solidariteit, die het hele territorium van de
gehele wijk bestrijken, zoals in getto’s vaak wel gebeurde. Er is meer sprake
van diffuse klassenstructuren.
In Amerika heeft het
gevangenissysteem de functies van controle en afweer van ongewenste groepen
overgenomen. Of dat in Europa in toenemende mate ook het geval zal zijn is de vraag. Ook ontkent Wacquant dat termen als ‘de derde wereld in de
Europese steden’ een adequate formulering zou zijn voor de situatie in die
grote steden. De redenering is dan dat migranten uit andere, vaak meer achterlijke
of pre-industriele culturen naar het Westen komen en dat deze achterlijke
cultuur de problemen waarmee deze wijken kampen veroorzaakt. Een argument dat
wel met het bovenstaande wordt verbonden is dat er sprake zou zijn van een
terugval (regressie) naar premoderne vormen van samenleven en conflicten, die
uitdrukking zouden zijn van eeuwig geldende en steeds weer terugkerende
menselijke eigenschappen.
Het historisch specifieke
karakter van de huidige ontwikkelingen wordt met deze argumenten ontkend. De arme
wijken met hun specifieke problematiek, en de sociale ongelijkheid in de
Europese steden zijn typische producten van het neoliberale beleid en komen
daarom voort uit moderne ontwikkelingen. De problemen in deze wijken zijn
veeleer het resultaat van de ontwikkeling naar sociale ongelijkheid in de meest
ontwikkelde landen van de kapitalistische economien, waarbij er sprake is van
desintegrerende tendensen. De aanwezigheid van ‘achterstandswijken’ zal dan ook
niet spoedig verdwijnen. Juist de moderne samenleving produceert sociale
ongelijkheid , achterstelling en stigmatisering en bestuurt die.
Slordige toepassing van termen
als ‘gettovorming’ en ‘de derde wereld in Europa’ en daarmee verbonden
redeneringen over het handhaven van veiligheid, openbare orde, en noodzaak tot
integratie verhullen dat het er in feite om gaat dat juist in de arme wijken de
gevolgen van de toenemende sociale en bestaansonzekerheid als gevolg van de
flexibilisering van de arbeidsmarkt zichtbaar worden. Je ontkent daarmee ook de
gerechtvaardigde eisen van de daar wonende bevolking op bepaalde rechten.
De gedepriveerden worden
verbannen naar mindere buurten waar publieke en private bronnen verdwijnen als
gevolg van bezuinigingen op de collectieve voorzieningen terwijl tegelijkertijd
de sociale degradatie van huishoudens uit de arbeidersklasse en de nieuwe
migranten die zich juist in deze buurten vestigen de competitie voor toegang
tot de zeldzame publieke goederen verscherpt.
In het verlengde van het
bovenstaande is er een stigmatisering van deze buurten als bron van problemen.
Waarbij in de analyse van deze problemen niet alleen een verband wordt gelegd
met etniciteit maar ook met het feit, dat men in een ‘gedegradeerde’ buurt
woont.
De leefomstandigheden in deze buurten leiden in het kader
van permanente uitsluiting van de arbeidsmarkt tot een overlevingsstrategie,
die wordt gekenmerkt door een mix van incidenteel betaald werk verrichten, een
beroep doen op bijstand en deelnemen aan de informele sector in de economie.
Dit leidt in de grote steden van Europa tot wat Wacquant in navolging van
andere schrijvers een ‘overbodig arbeidsreserveleger’ noemt, voor wie de toenemende
economische voortgang in de maatschappij zich vertaald in een regressie van de
materiele bestaansvoorwaarden en een verminderen van kansen. Deze mensen zijn
overbodig voor de reguliere economie. Veel van deze mensen zitten gevangen in
een soort derde segment van de economie, buiten de reguliere, waar de beter
gesitueerde proletariers werken en zeker buiten de kerneconomie.
De goeroes van de neoliberale
revolutie beweren, dat door internet en andere
technologische vernieuwingen en het open gooien van markten de welvaart
voor iedereen toeneemt. In onze open samenleving zou iedereen de kans hebben
hogerop te komen. Er is een tendens tot welvaart voor iedereen. Het tegendeel
is het geval. De neoliberale samenleving produceert steeds meer
bestaansonzekerheid en sociale ongelijkheid. Deze ongelijkheden en onzekerheden
worden niet bestreden maar ingepast in de neo-logistieke orde, ze worden in die
orde met haar technologisch hoog ontwikkelde monitoringsysteem, toegangspoorten
en controlepoorten bevestigd en gecontroleerd. De staat heeft in dit opzicht een belangrijke
functie in de neoliberale orde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten