Om de oorzaken te achterhalen van
de ‘neoliberale revolutie’ kunnen we terecht bij een verklaring van de economische
crises. In absolute cijfers zijn de winsten van grote bedrijven enorm, maar als
percentage van het geïnvesteerde kapitaal vertonen ook zij een neiging om
gestaag te dalen. Door de onderlinge concurrentie worden bedrijven gedwongen
steeds te investeren in nieuwe machines en productiemethoden. Er is steeds meer
kapitaal nodig. Aangezien het in het kapitalisme draait om de winst die er met
de investering van een bepaalde som kapitaal kan worden geboekt, leidt de
gestage daling van de winstvoet tot stagnatie en crisis. Mensen gaan hun
kapitaal bij een lage winstvoet steeds minder beleggen in productieve
ondernemingen en veel meer in speculatie, in vaste waarden of men zet het vast
op de bank.
Sinds ongeveer midden jaren zeventig van de vorige eeuw is
er voor het kapitaal in het Westen bijna geen mogelijkheid meer, dagelijks
opnieuw te investeren in verdere ontwikkeling, dus verbetering en uitbreiding
van de bestaande kapitaalgoederen voorraad. Er zijn sinds die tijd verminderde
mogelijkheden om tot de uitbreiding van de winstgevende investeringen te komen.
Dit had tot gevolg, dat het kapitaal uitwegen zocht om nog wel winstgevende
investeringen te kunnen doen. De jaren ’70 en ’80 zien we een verplaatsing van
productie naar lage lonen landen en als gevolg daarvan hogere winsten. De
cijfers van de kapitaalexport geven dat aan. Er is een explosie in buitenlandse
investeringen in een periode waarin in West-Europa de groeivoet lager was dan
daarvoor. In de jaren van ’45 tot ’75 was de groei 5% per jaar, daarna was hij
minder dan 3%, terwijl China een groei kende van 10%. Ook de groei van de
arbeidsproductiviteit is veel lager na ’75. Dit zijn empirische bewijzen voor
de stelling dat we in een fase van relatieve overaccumulatie zitten, hetgeen
betekent: grote hoeveelheden kapitaal die in het Westen niet winstgevend kunnen
worden geïnvesteerd in uitbreiding van de productieve investeringen. [1].
Hiervoor werd gezegd dat delen van de productie werden verplaatst naar lage lonen landen. Een tweede mogelijkheid voor het
kapitaal om een vluchtweg te zoeken is investeringen doen buiten de
productiesector, dus speculatieve mogelijkheden om winst te maken.
Men hangt aan deze ontwikkelingen wel het label van de
‘financialisation’ wat een patroon is in de ontwikkeling van de
kapitaalaccumulatie waarbij winsten gemaakt worden in de financiële sector en
niet in de concrete goederenproductie. Zo zie je in de loop van de tijd een
ontwikkeling, dat financiële ondernemingen zich een groter deel van de
winstmarges toe-eigenen ten koste van de industrie.
In 1960 werd in Amerika 16% van
de winsten behaald in de financiële sector, nu is dat 30%. In 1960 werd 46% van
de winsten behaald in de industrie, nu is dat 17%. Het gaat daarbij om
Amerikaanse bedrijven in Amerika. Er zijn dus grote verschuivingen opgetreden.
De cijfers zijn ook wel voor Europese landen terug te vinden, maar berekeningen
daar zijn moeilijker vanwege de vele landen die allemaal hun eigen gegevens
hebben.
Verder is het zo, dat ook binnen het industriële kapitaal
een steeds groter deel van de winst gemaakt wordt door financiële transacties,
wat dan niet hun core -businness is. Bijvoorbeeld door met valuta te speculeren
of het kredietsysteem van de autofabrikanten en verkopers. Dit betekent
overigens ook, dat dit belangrijke criteria zijn geworden in de strategische
besluitvorming van die ondernemingen. De doelstellingen en het strategisch
beleid worden steeds meer afgestemd op de mogelijkheden om met speculatieve
transacties geld te verdienen.
In de Verenigde Staten is de verhouding tussen financiële
transacties en niet-financiële transacties toegenomen van 10% vs 90% begin
jaren ’50 tot begin 2000 50% vs 50%. Resultaat is dat een vorm van kapitalisme
is ontstaan van het piramidespel, vooral als je ook kijkt naar de positie van
een land als Amerika in de wereld. Dit land maakt steeds meer schulden om het
systeem in gang te houden. De twee bovengenoemde punten-
vlucht van kapitaal naar goedkope lonen landen en financialisation- betekenen een mogelijkheid om de
voorwaarden voor verdere accumulatie van kapitaal te herstellen en tegelijkertijd
de mogelijkheid deels het dilemma op te lossen dat de arbeidskosten in de
westerse landen moesten worden verlaagd terwijl tegelijkertijd de voorwaarden
voor reproductie van de arbeidskracht, dus hogere lonen, in de westerse landen
in stand moesten blijven. (Alleen al vanwege het eventuele verzet dat bij
rechtstreekse verlagingen van de lonen in die landen te verwachten was) Het
betekende een nieuwe verdeling van de arbeiders langs internationale
scheidslijnen en een tijdelijke oplossing van de overaccumulatie, die met de
kredietcrisis aan een einde lijkt te zijn gekomen.
We bevinden ons thans aan het
einde van een lange golfbeweging. Je zou kunnen zeggen dat het
industrieel-technische complex dat zich vanaf de jaren twintig van de vorige
eeuw in West-Europa, Japan en de Verenigde Staten heeft ontwikkeld en dat
gebaseerd was op de automobielindustrie, de petrochemische industrie en de
vliegtuigbouw in een crisis verkeert en ophoudt de drager te zijn van andere
sectoren. Dit betekent dat zij niet de drager kunnen zijn van een nieuwe fase
in de kapitalistische expansie maar dat eerder andere sectoren naar voren
zullen komen, die zoeken naar een kapitalistisch antwoord op de klimaatcrisis.
In dit verband zijn de discussies over de mogelijkheden van groen kapitalisme
belangrijk.
Zoals gezegd bevinden we ons aan
het einde van een lange golfbeweging. Er vallen in de economische ontwikkeling
opgaande en neergaande golven te onderscheiden die zich over een langere
periode uitstrekken. Die markeren als het ware verschillende historische
perioden in het de geschiedenis van het kapitalisme. De Rus Kondratieff deed in
de jaren twintig van de twintigste eeuw onderzoek naar de lange golven in de
economie, waarbij hij onder andere de goederenprijzen en het investeringsgedrag
van ondernemers onderzocht. Hij kwam tot het inzicht dat zich vanaf ongeveer
1780 constant golfbewegingen voordeden, met een volledige cyclus van ongeveer
50 tot 60 jaar. Men spreekt bij deze golfbewegingen ook wel van de
Kondratieff-cyclus. Een golf verdeelde Kondratieff in vier perioden, die hij aanduidde
met seizoensnamen. De lente is de opbouwfase, de zomer de consolidatiefase, de
herfst is de plateau of stabilisatiefase en de winter is de liquidatie of
afbraakfase. Wat de prijsontwikkeling betreft zien we achtereenvolgens inflatie
in de lente, stagflatie in de zomer, desinflatie in de herfst en deflatie in de
winter.
Belangrijke winterperiodes waren
de Grote Depressie vanaf ongeveer 1870 en de crisis van de dertiger jaren van
de twintigste eeuw. Na 1945 waren het de drastisch veranderde
krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal, als gevolg van fascisme en
wereldoorlog, alsmede de toepassing van nieuwe in de oorlogsindustrie
ontwikkelde technieken die leidde tot een dusdanig herstel van de winstvoet dat
er een nieuwe periode van opgang mogelijk was. Deze opgaande periode eindigde
ongeveer halverwege de zeventiger jaren van de twintigste eeuw. We lijken thans
in een nieuwe ‘winterperiode’ te zijn aangekomen.
De vraag is, of een ‘winterperiode’ in de lange golfbeweging,
waarin we nu lijken te zitten, vanzelf weer leidt tot een nieuwe opgaande fase.
Uit studies van de lange golfbeweging blijkt dat een lange periode van opgang
op den duur als het ware vanzelf leidt tot een periode van stagnatie, maar dat
het omgekeerde niet het geval is. Het lijkt erop, dat in tegenstelling tot de
korte conjuncturele golf een lange golf in zijn neergaande fase niet vanzelf de
voorwaarden creeert voor een nieuwe periode van opgang. Enige tijd werd gedacht, en gehoopt, dat de
internet economie gecombineerd met de nieuwe markten van de landen van het
voormalige Oostblok zouden leiden tot een nieuwe opgaande lange golf. Inmiddels
is het duidelijk dat dat niet het geval is. De economische crisis van dit
moment toont aan, dat we nog steeds ‘naar beneden’ gaan. De gemiddelde
winstvoet staat sterk onder druk en er wordt koortsachtig gezocht naar
mogelijkheden om die ontwikkeling tegen te gaan.
[1] De bovenstaande gegevens
zijn ontleend aan een toespraak van Henk Overbeek op een conferentie ‘voor de
verandering’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten