zondag 19 juni 2005
De transitie-theorie van Van Bavel
Recent heeft de Nederlandse mediëvist Van Bavel op vernuftige
wijze de belangrijkste elementen van de drie bovengenoemde modellen
samengevoegd om te komen tot een overkoepelend verklaringsmodel voor de
laatmiddeleeuwse ontwikkeling van de diverse in Nederland aanwezige plattelands
economieën.[1] In zijn boek Transitie en continuïteit koos
hij nadrukkelijk voor een comparatieve benadering, omdat alleen door onderlinge
vergelijking van landschappelijke, politieke en/of economische regio's een
beter zicht ontstaat op de bepalende factoren van het transitie-proces. Net als
Brenner hecht Van Bavel grote waarde aan de maatschappelijke structuren en
grondbezitsverhoudingen in de desbetreffende streken. Interessant is dat hij
deze niet als op zichzelf staande verschijnselen beschouwd, maar veel meer als
een historisch gegroeid complex dat onder invloed van bodemgesteldheid en
middeleeuwse occupatie regionaal geheel verschillend kan zijn
uitgekristalliseerd. Gebieden die bijvoorbeeld al in de Karolingische Tijd
waren bewoond staan in de latere Middeleeuwen vrijwel steeds onder sterke
invloed van domaniaal grootgrondbezit, ook nadat het oude hofstelsel in de Late
Middeleeuwen uiteen was gevallen. Het aantal vrije boeren bleef hier relatief
beperkt. Daarentegen was de invloed van domaniaal grootgrondbezit in de regel
veel minder groot in de gebieden die pas tijdens de grote ontginningsbeweging
van de Volle Middeleeuwen zijn gekoloniseerd. Zo konden direct naast elkaar
geheel verschillende regio's ontstaan. En het was juist dit intrinsieke
verschil dat volgens Van Bavel in sterke mate de reactie van de diverse regio's
op zich wijzigende demografische verhoudingen of de opkomst van stedelijke
markten bepaalde. Het regionale kader van bezitsverhoudingen vormde als het
ware een prisma waardoor het commercialiserings-proces in geheel verschillende
richtingen kon afbuigen. Sommige regio's richtten zich op de teelt van
arbeids-en kapitaalintensieve gewassen, andere richtten zich veel meer op een
arbeidsextensieve akkerbouw en veehouderij, waarbij bovendien een groot aantal
varianten en overgangen kunnen bestaan. Volgens Van Bavel verklaart een
dergelijk transitiemodel veel beter dan de bovengenoemde demografische of
centrum-periferie modellen de regionale verscheidenheid van de Nederlandse
landbouw in de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne tijd. Wel spreekt hij de wens
uit dat in de nabije toekomst meer regionale detail-studies zullen worden
uitgevoerd die kunnen bijdragen aan de verdere validatie van het
transitiemodel. Hoewel ik graag aan deze wens zou voldoen, zal uit het
navolgende hoofdstuk blijken dat de Drentse bronnen te karig zijn om
bovengenoemde processen op betrouwbare wijze te reconstrueren. Met name de
verdeling van het grondbezit en de preciese rechten op de grond zijn voor
laat-middeleeuws Drenthe slechts ten dele te reconstrueren. Mij past dus ene
bescheiden opstelling in deze, hoewel ik hoop dat het goeddeels kwalitatieve
materiaal toch een aantal aanknopingspunten oplevert voor de discussie over het
transitieproces.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten