Periodisering van de geschiedenis is meer dan het indelen
ervan in perioden waarbij een nieuwe periode begint op basis van ingrijpende
gebeurtenissen zoals nieuwe economische activiteiten, oorlogen en revoluties
of grote culturele veranderingen. In de
geschiedenis kun je vele van dit soort grote gebeurtenissen onderscheiden, dus
welke indeling kies je dan? Periodisering is dikwijls ook een indeling van de
geschiedenis op basis van bepaalde maatschappijtheorien, waarin het ene of
andere element of een bepaald samenstel van oorzaken voor de ontwikkeling van
de maatschappij als doorslaggevend wordt beschouwd. En deze theorien veranderen
in de loop van de tijd.
Kort door de bocht gezegd werden sinds de tijd van de
Romantiek in de 19e eeuw verschillende theorien over (evolutionaire)
stadia in de maatschappelijke ontwikkeling gepresenteerd, waarbij de ene fase
bijna noodzakelijkerwijs werd gevolgd door de volgende en waarbij er sprake zou
zijn van meer gesloten samenlevingen naar meer openheid met een meer
gecompliceerde economische structuur, met toenemende arbeidsdeling en
technologische ontwikkeling. Samenlevingen ontwikkelden zich van meer gesloten
‘primitieve’ samenlevingen naar de open moderne mondiale samenleving. Meestal
werd er in dergelijke evolutionaire theorien van uitgegaan, dat er een
ontwikkeling is van ‘Gemeinschaft’ naar ‘Gesellschaft’: een ontwikkeling van
een gesloten, egalitaire samenleving met weinig onderlinge sociale verschillen
en verschillen in rijkdom en bezit naar de moderne samenlevingen, waarin een
grotere openheid bestaat en wel grote verschillen in sociale stratificatie.[1] Er
worden daarbij duidelijke breuken gezien in de ontwikkeling, zeg maar mutaties.
Bijvoorbeeld de drie mutaties van Linton: eerst was er de uitvinding van het
gebruik van vuur en het gebruik van gereedschappen, in een volgende fase de
domesticatie van plant en dier (de overgang van jagers en verzamelaars naar
landbouwende volken) en tenslotte met de industriele revolutie de productie van
energie op grote schaal en toepassing van nieuwe, wetenschappelijk rationele
methoden in een kapitalistisch productieproces. Wat
de conservatieve uitwerking van deze theorien over de stadia in de
maatschappelijke ontwikkeling betreft: veel mensen hadden in de 19e
eeuw een nostalgische, conservatieve hang naar het ideale verleden met haar
vaststaande tradities. Daarbij speelden allerlei oorsprongsteorien een rol; de
ene fase bouwt voort op de vorige en zo kan uitgaande van de vroegste steentijd
tot de huidige tijd een continue ontwikkelingslijn worden geschetst. Wanneer
men teruggaat in de tijd kan men de ‘oorspronkelijke’ basiskenmerken van een
volk of groep en haar cultuur vaststellen
Deze oorspronkelijke cultuur werd geïdealiseerd als de
nastrevenswaardige, meest ‘zuivere’ cultuur. Deze theorien werden gebruikt om
zaken als het min of meer erfelijk ‘volkskarakter’, en het ‘eigene’ van een
volk, evenals het begrip zelf, te verklaren.[3]
In de tijd van de Romantiek in de negentiende
eeuw ontstond in zijn algemeenheid bij delen van de burgerij een idealisering
van de goede oude tijd. Men
idealiseerde het dorpsleven in vroeger tijden: de mensen handelden in
onderlinge consensus en volgens tradities. Er is weinig sociale differentiatie.
Iedereen is gelijk en werkt voor de gemeenschap. De mensen blijven hun hele
leven in het eigen, vertrouwde dorp waar men in vrede samenleeft. In de tijd
van de Romantiek verlangde men terug naar deze dorspgemeenschappen. Tegenover
deze dorpsgemeenschap werd de moderne maatschappij met haar opkomende
industrialisatie en kapitalisme als kil afgeschilderd: een samenleving, waarin
ieder individu zijn eigen, particuliere belang nastreefde en waarbij sociale
relaties vaak een beperkt commercieel, instrumenteel en onpersoonlijk karakter
hebben. De individuen zijn in een voortdurende onderlinge concurrentie met
elkaar bezig hun eigen belang na te streven, waarbij de samenleving wordt
gereguleerd door wetten en niet door tradities.
[1] Het onderscheid komt oorspronkelijk van de socioloog Tönnies
[3] De nationalistische tendenties die in de 19e eeuw
opkwamen baseerden zich ook op de gemeenschappelijke kenmerken van een volk,
niet alleen hun gemeenschappelijke afkomst en geschiedenis maar ook tot in de
moderne tijd voortlevende basiskenmerken waarin zij zich zouden onderscheiden
van andere volkeren. Dit werd verbonden met het bestaansrecht van de
natie-staat. In Nederland ontwikkelde zich de volkskunde, de bestudering van
gewoonten, de cultuur en economie van de boerenbevolking.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten